cember tot February, een voorraad daar van op te zamelen.
De Ysmaaker, myn bekende, te Allahabad, (te welker plaatze ik de nauwkeurigste waarneemingen, ten deezen opzigte gedaan heb) vervaardigde, in den Winter, een genoegzaamen voorraad tot de tafel in het Zomersaisoen. Hy ging op de volgende wyze te werk. Op eene breede open vlakte, werden drie of vier gaten gegraaven, ieder omtrent dertig voeten in 't vierkant, en twee voeten diep: de grond werd tot acht duimen of een voet belegd met zuikerriet, of de gedroogde halmen van Indiaansch Koorn. Hier in plaatste hy, op ryen, digt tegen elkander aan, eene menigte van kleine, ondiepe aarden potjes, met water, om het te laaten bevriezen. Deeze potjes zyn onverglaasd, nauwlyks een vierde van een duim dik, en van zo poreuse aarde gemaakt, dat men van buiten zien kon, hoe het water dezelve geheel doordrong. Omtrent het vallen van den avond, worden die potjes gevuld met zuiver water, eerst gekookt, en dan in de gemelde omstandigheid gelaaten.
Doorgaans vervoegt zich de Ysmaaker, na deézen toestel, eer de Zon opkomt, en verzamelt in bakken het bevroozene; alles wat in de potjes is uitstortende, en dus het Ys bewaarende, 't welk dagelyks gebragt wordt in de groote verzamelplaats, doorgaans gemaakt op eene hooge drooge plaats, zynde een put veertien of vyftien voeten diep, eerst bedekt met stroo, en voorts met eene ruwe soort van wolle stoffe bekleed; hier wordt het met stampers ingeslaagen, tot dat het door de eigene vermeerderde koude weder aan 't vriezen geraake, en één vaste klomp vorme. De mond van de put is wel gedekt tegen de buitenlugt, door stroo en wolle stoffe gelyk het bekleedzel van binnen, en een rieten dak bedekt dezelve geheel.
Noodzaaklyk is het hier aan te merken, dat de hoeveelheid van Ys voornaamlyk van 't Weer afhangt, en dus gebeurde het zomtyds, dat 'er geen bevriezing in 't geheel plaats hadt: Op andere tyden was de helft bevroozen; en ik heb gezien, dat al het Water in de potjes volkomen Ys was. Hoe dunner lugt, hoe helderder Weer, hoe meer Ys: verandering van Winden, en een bewolkte lugt waren beletzelen. Dikwyls heb ik waargenomen, dat, naa een zeer kouden nagt op 't gevoel, nauwlyks eenig Ys gemaakt was: terwyl op andere tyden, de nagt helder en op 't gevoel zagter geweest zynde, de bevriezing wonder wel gelukte. Het kragtigste bewys van den invloed des Weers bestaat hier in, dat het Water in de eene kuil met dezelfde toebereidzelen meer bevroozen was dan in eene andere, een myl van daar gelegen.