spronglyke ziekte weggenomen kon worden, deeze verlamming ook ligt door prikkelende en versterkende hulpmiddelen te geneezen zoude zyn. - Verscheide Geneesheeren zyn over dit geval geraadpleegd geweest, die zeer in hunne gevoelens verschilden met opzicht van de oorzaak. Zommigen onder hen schreven het toe aan een ongesteldheid in de omtrek van den Onderbuik, anderen aan Wormen, en een derde soort aan een Verstopping. Ik was van gevoelen, dat de zitplaats van de Ziekte in 't Hoofd was, en dat de hulpmiddelen daar tegen moesten ingerigt worden. Ik liet vervolgens een blaartrekkend middel op 't agterste gedeelté van 't hoofd en den nek leggen. Dit werd gedaan op 't
eind van de vyf weeken afgerekend van den tyd dat ze van 't voorgaand aanval aangetast was geweest. 't Scheen iets af te doen, alzo de volgende aanval niet weder kwam dan zeventien dagen na 't aanleggen van 't blaartrekkend middel, wanneer dezelve minder zwaar was dan de voorgaande. Geduurende drie weeken, hierna, schreef ik haar niets voor; dog toen liet ik evenwel een ander blaartrekkende Pleister aanleggen, met alleenlyk de helft van de gewoone hoeveelheid van Spaansche Vliegen. Ik belastte dat dezelve zo groot zoude zyn dat ze 't geheele hoofd bedekken konde, en dat men ze geduurende drie of vier dagen open zoude houden, dit werd vervolgens gedaan, en dezelve maakte een overvloedige ontlasting. Weinige dagen na de heeling liet ik wederom een ander blaartrekkend middel op dezelfde plaats leggen, waarmede men even als met de voorgaande te werk ging. Ik ging op deeze wyze langer dan zes weeken voort. Ik nam toen voor van eenigen tyd met 't blaartrekken op te houden. Dog, omtrent tien dagen na 't geneezen van de laatste blaar, en na een tusschenpoos van elf weeken van den voorgaanden aanval, werd ze aangetast door een aanval, welke met de dood eindigde. - By de Ontleeding vond ik twaalf oncen water in 't hoofd; een gedeelte 'er van was bevat in de holten van de hersenen, en 't overige in zakken, gemaakt door 't uitrekken van de voorste holten. Deeze zakken kwamen tot aan de Dura Mater, waaraan ze omtrent een duimbreed boven de holte van 't Voorhoofd raakten. De overige deelen van 't Lighaam werden volkomen natuurlyk gesteld gevonden. 't Is aanmerkelyk dat dit Waterhoofd met geene van deeze toevallen, zo nauwkeurig door Dr. whytt beschreven, verzeld was. Deeze Lyderes had geen Hoofdpyn, Braaking, of Sluipkoorts. Ik geloof