De vaderliefde.
(Uit het Fransch van den Abt aubert.)
EEn goeddaadig oud Man, cleon geheeten, die een eenigen Zoon bezat, aan wiens opvoeding hy alles te koste gelegd hadt, zag, met groot leedweezen, dat deeze, hoe hy de manbaare jaaren nader kwam, hoe hy meer den dwaalweg opsloeg. Vervoerd door de heftigheid zyner woelige driften, gaf hy alleen gehoor aan de verleidende stemme des Vermaaks; blind voor zyn eigen buitenspoorigheden, en doof voor alles wat hem ter bekeering aanmaande, gaf hy elken dag nieuwe blyken van dwaasheid en ondeugd.
Vermaaningen, bedreigingen en belosten, gunstbewyzen en strengheden, met één woord, alles wat Wysheid en Liefde bedagt en te werk stelde, hadt geene uitwerking altoos op zyn onbuigzaam hart; hy bleef bestendig volharden op den ingeslagen dwaalweg. - ‘Hemel!’ riep de Grysaart uit, terwyl een vloed van traanen zyne wangen bevogtigde, ‘Hemel! waarom hebt gy my een zo snood Kind gegeeven? Neem dit beilloos geschenk te rugge, of ontneem my de aandoening van Vader! Hem aan te zien is my ondraaglyk: dat gezigt berooft my van allen geluk in de weinige dagen leevens my nog overig!’ - En zich tot den Jongeling wendende: ‘Gaa uit myn oogen, wangedrogt! vlied op zo ver eenen afstand als u mogelyk is! - Ik smoor de stem der Natuure in myn hart! - Zie my nooit meer. - Gelukkig zou het voor 't Menschdom weezen, indien een spoedige dood u belette meer misdryven by uwe voorgaande ondeugden toe te voegen; deeze zou my van schande en zorg ontheffen!’
Dit gezegd hebbende zette cleon zyn' Zoon ten huize uit, schoon een schriklyk onweer alles op dat tydstip dreigde te verwoesten. De Jongeling vertrok met eene vertwyselde houding; de Vader oogde hem naa, en voelde zich getroffen als hy zag dat zyn Zoon rechtstreeks ging na een huis door het Onweer getroffen, waar van de binten en het dak kraakten, en aan alle kanten nedervielen. Zyn toom was onmiddelyk bedaard: bekommerd voor de behoudenis