Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJoachim, of merkwaardig voorbeeld van kinderlyke trouw.
| |
[pagina 125]
| |
Madame de Villermont was, na haars Mans dood, Weduwe gebleeven met drie Zoonen, genaamd Victor, Maurits en Joachim. Vermits het Handwerk dezer drie Kinderen zeer gering was, en de Inkomsten ter onderhoudinge van dit Huisgezin daar door niet genoegzaam waren, zo wierd het zelve in korten tyd, in den allerbeklaagelyksten toestand en armoede gedompeld. Zy leevden al enigen tyd in die uiterste behoevte, eer zy zich durvden vermeeten, de hulp van anderen te verzoeken. - Als men arm is, word men nog armer, om dat de Ryken ons dan schuwen, en de geringe voordeelen, door de Armoede, doorgaans ophouden. Dus ging het ook met dit Huisgezin. Eindelyk vervoegde zich Joachim, de jongste Zoon, by de Huizen der Ryken en Aanzienelyken, hen voorleggende hunnen ongelukkigen toestand, en de elende, waar mede zy to worstelen hadden, enz. Dan welk een smeekenden toon Joachim ook aanname, en met welke dringende redenen hy zyn verzoek bekleedde, hy was echter niet in staat, hun hart te vermurwen, of hen tot medelyden te beweegen. ‘Laat een ander U helpen, was hunne taal, wy kennen U niet’. Met zulk een antwoord, en andere smaadredenen, wezen zy Joachim af. Zie daar een Huisgezin ten uiterste rampspoedig, in de grootste armoede; verlaaten van Menschen, en ontbloot van de middelen van te kunnen bestaan. - Zie daar eene Moeder, niet in staat, om haar eigen Kroost onderhoud te verschaffen, en byna bezweeken onder deze drukkende Behoevte. - Maar, wanneer een ongeluk op 't hoogst is, schynt de Hemel eene uitkomst te geeven. - Me de Villermont kon de elende en rampen, waar in zy met haare Kinderen lag, niet langer wederstaan; zy zeeg in de armen haarer Kinderen neder, en had byna den Geest gegeeven, zo niet enige hertversterkende middelen haar weder opgewekt hadden. - Joachim kon dezen zo elendigen staat van zyne Moeder niet langer zien; hy zogt des, en vond ten laatste, een middel, om haar te redden. Men had, eenige Nachten geleeden, een aanzienelyk Heer, op ene wreedaartige wyze, van het leven, en by hem hebbend geld, op straat beroovd. - De Zoon van dien vermoorden Heer had ten eersten eene Premie van eenige duizend Livres beloovd, aan hem, die den Moordenaar zynes Vaders aan het Gerecht zoude weeten aan te wyzen, ten einde daar voor Loon naar werk te ontvangen. - Joachim had zo haast het gemelde geval niet vernomen, of hy stelde aan zyne Broeders voor, dat 'er een middel was, om hunne Moeder te redden. Men kan ligtlyk begrypen, hoe begeerig zy waren, om zulks te hooren. - Dan wie hunner moest niet schrikken, op het denkbeeld, dat de eene Broeder den anderen zoude aanklaagen, als een Medeplichtigen, in den straksgemelden Moord; ten einde, op die valsche aanklagte, de toegezegde Premie te ontvangen! ‘Hier door, zeide hy, missen wy, wel is waar, een Broeder; Doch | |
[pagina 126]
| |
door het ontvangen van deze aanzienelyke Premie, herstellen wy weder drie andere Menschen in het leven; daar benevens word de Moeder, die op zodanig eene wyze als tegenwoordig niet langer leeven kan, behouden, en in staat gesteld om dit ons vervallen Huisgezin weder in stand te brengen’. Na lang bedenkens, wierd 'er eindelyk, onder bitter zuchten en weenen, over dien hopeloozen toestand, besloten, het voorgestelde middel van Joachim te volgen. ‘Men moest, vervolgde hy, om het ten eersten werkstellig te maaken, zweeren elkander getrouw te zyn; den gewaanden Medeplichtigen aan te klaagen, zonder zyn woord vervolgens weder in te haalen; in alle deelen standvastig te volharden in de beschuldiging, zonder eenig mededoogen te laaten blyken; en niets van dit alles, hoe genaamd, aan Moeder te openbaaren’. Wyders stelde hy hun voor te looten, wie van hun de Aanklaager, en wie de Misdaadiger zoude zyn. Waarlyk eene zeldzaame, dog tevens allerrampzaligste uitvinding; wie moet 'er zich niet over verwonderen! - Alles dus beslooten zynde, nam men drie stukjes papier, waar van 'er een van binnen zwart beschreeven was. Zy die de witte rolletjes trokken, zouden de Aanklaagers, en hy die het zwarte rolletje trok, de gewaande Misdaadiger wezen. Zo gezeid, zo gedaan. Men leide de drie toegerol e papiertjes in een hoed. Victor, als de oudste der Broederen trok het eerst; doch trok een wit papiertje; gelyk ook de tweede Broeder Maurits deed: des trok Joachim, als de derde en jongste, het laarste, en by gevolg dat, het welk het lot van den gewaanden Moordenaar besliste. - Dit verwekte eene onuitspreekelyke droevheid in aller'gemoederen; maar Joachim had de standvastigheid van Geest, van hen het gezworene indachtig te maaken, om noch ter rechter of linkerhand daar van af te wyken. Verheugd zynde, dat de Hemel hem verkooren had, om zich van zyn Kinderplicht, op zulk ene buitengewoone wyze, te kwyten, wilde hy den dood, op deze misdaad gesteld, grootmoedig ondergaan. - Zyn Broeders volvoerden derhalve het geen zy beslooten en gezwooten hadden; ontvongen daar op de aanzienelyke Premie, en Joachim wierd in de Gevangenis geworpen. Zie daar, dit allerarmoedigst Huisgezin, ten koste van Joachim gered; en Joachim zelve, als het Slagtoffer, in de Gevangenis, verlaaten van zyne Broeders, en beroofd van 's Moeders tedere omhelzingen. - Zie daar, Joachim in Ketenen geklonken; al wachtende op eene Terechtstelling voor het Gerecht, om door eigen bekentenis eene misdaad te belyden die hy niet gedaan heeft, en om te hooten, hoedanig een Vonnis des doods zy over hem zullen uitspreeken. In zulk een hoopeloozen en jammerlyken staat hield Joachim zich met niets anders bezig, dan met zich tot zyn einde te bereiden. - Laat ons thans wederkeeren tot zyne Moeder en Broeders. Victor en Maurits hadden zo dra de Premie niet ontvangen, | |
[pagina 127]
| |
of zy stelden het geld der bedrukte Weduwe in Handen. Men kan begrypen, in welk eene verwondering de Moeder geweest moet zyn: voor een halv uur was zy naauwlyks in staat, om haar zelve of haar Kroost te spyzigen; en thans ziet zy zich op eenmaal uit alle haare Rampen verlost. - Me de Villermont kon niet nagaan, wie zulk ene verregaande Edelmoedigheid omtrent haar gebruikt zoude hebben. Victor en Maurits hadden haar alleen gezegd, dat Joachim, in zyne onderneeming van aan de Huizen der Ryken en aanzienelyken rond te gaan, eindelyk gelukkig geslaagd was; doch haar niets gemeld, van den ongelukkigen staat, waar in Joachim thans was. - Maar, hoe zeer de Premie, of, zo als zy meende, die vrywillige givt, haar verkwikte; hoe blymoedig zy zich nu weder in staat vond, om haar Huisgezin weder Onderhoud te verschaffen, dat alles ging echter gepaard met zwaarmoedigheid. Haar Joachim was, zedert enige Nachten, niet t' huis gekomen; en naar maate hy langer uitbleev, naar maate nam de ongerustheid van de bedrukte Weduwe meerder toe. Zy bespeurde daar benevens, in de wezenstrekken van Victor en Maurits, ene ongerustheid, gelykende naar wanhoop en ene gedurige vrees, als die van iemand welke een verraad gepleegd heevt. Zy waren ook inderdaad in eene geduurige vrees voor dien dag, waar op zy ten tweeden maale tegen hunnen Broeder zouden getuigen; en nog meer voor dat uur, waar op hy als een Misdaadiger ter dood gebracht zoude worden. De Rechters hadden ook, by de ondervraagingen van Obscur, (dus had by zyn naam veranderd,) in zyn Persoon eene Ontsteltenis bespeurd, die hen verwonderde; en uit de vreemde antwoorden, die hy gav, twyfelden zy, of hy wel schuldig ware; doch zy hadden eigen bekentenis en getnigen. - Dan het behaagde den Hemel, een Onschuldigen niet langer dus te laaten pynigen. De Moeder had eindelyk, na lang ondervraagens aan Victor en Maurits, wegens de oorzaak hunner wanhoop, en of zy iets van Joachim wisten, dit eizelyk geheim uit hun gekreegen. - 's Moeders ontsteltenis steeg, op het hooren dat Joachim zich ten haaren gevalle schuldig verklaard had, ten hoogsten trap. - Zy vliegt in aller yl na de Rechters, die toen juist vergaderd waren; komt, in 't midden van haare twee Zoonen, voor den Raad; openbaart denzelven de onschuld van haaren derden Zoon; en brengt het grootste gedeelte van de Premie, die zy ontvangen had, te rug. Zulks brengt den Raad in de uiterste verwarring. Zy schreeuwt ten aandoenlykste uit: ‘Hou op, dit is myn Zoon! Hy is onschuldig, 't is myn teer beminde Zoon, dien ik te rug eisch. Gy lieden zoudt hem onschuldig veroordeeld hebben. 't Is Joachim, die, om my te redden, den dood zoude hebbe ondergaan.’ 't Is....... In het midden van haare hevtige aandoening en verklaaring voor den Raad, komt | |
[pagina 128]
| |
'er, op het zelfde oogenblik, ter volkomen ophelderinge, een bediende van de Gevangenis; berigtende dat eindelyk de rechte Moordenaar agterhaald was, en dat Joachim aan dien moord geen het minste deel had. De Rechters hier op, van alles overtuigd, betaalden niet alleen de Premie uit hun eigen zak; maar ieder schonk daarenboven een aanzienlyk present aan Joachim en 't Huisgezin wierd hersteld.
g.h.e. |
|