Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |
Proeve, in welke men reden tracht te geven van de verandering van climaat, die men waargenomen heeft in de volkplantingen, gelegen in het binnenste der landen van Noord-America.
| |
[pagina 65]
| |
andere dingen gelyk zynde, moet toenemen, naar mate dat de richting der Zonnestralen, aan het perpendiculaire komt. Dit is de rede, dat de Landen kouder zyn, naar mate dat dezelven nader aan de Poolen komen. Men neemt verder waar, dat de warmte in verschillende Landen, op denzelfden graad van breedte gelegen, verandert, naar mate dat zy gebergtens, vruchtbare vlaktens of zandachtige woestenyen bevatten; en naar gelang dat dezelven omringd zyn van land of water; als mede naar dat 'er onderscheiden Winden heerschen. De getemperdheid der lucht in Pensilvanie is onderscheiden van die van Portugal; en die van Engeland verschilt met die van Saxe; hoewel deze Landstreken onder dezelve Paralellen liggen. - Om derhalve wel te oordelen over de warmte van een Land, moet men niet alleen op deszelfs breedte; maar ook op de andere gemelde omstandigheden acht geven; dewyl dezen niet kunnen veranderen, zonder dat het Climaat verandert. Wel byzonder kan de gedaante van een Land geheel en al veranderd worden, door de bebouwing; en, wanneer men de algemene oorzaak der Winden onderzoekt, zal men terstond overtuigd worden, dat derzelver loop hier door insgelyks eene geheel nieuwe richting kan aannemen. Men is vry algemeen van gevoelen, dat de meeste Winden door de warmte der Zonne veroorzaakt worden. - Indien de Zon zig boven één enkel byzonder deel van de oppervlakte der Aarde kon ophouden, zou de Wind van alle zyden, zonder twyfel, derwaards toevloeien. De rede hier van is, dat de Lucht van dit gedeelte, door de warmte verdund zynde, zich zou uitzetten, en bygevolg lichter worden; zy zou dan klimmen; en de naburige lucht, die zwaarder is, zou derzelver plaats aanstonds innemen; en deze laatste, op hare beurt, door de Zon en de warmte, die zy aan de Aarde heeft medegedeeld, verhit zynde, zou insgelyks hare plaats aan eene koudere inruimen. Maar vermits de Zon zich beweegt, of altans schynt te bewegen, tusschen de Keerkringen, van het Oosten naar het Westen, zo moet 'er bestendig een luchtstroom zyn, die van het Noorden, het Zuiden en het Oosten naar de Zon keert. Dewyl nu de Westelyke wind, door dit Hemellicht te rug gevoerd, zig met veel snelheid in eene tegenovergestelde richting beweegt, zo moet die Stroom, welke van het Noorden en Zuiden komt, en den Oostenwind ontmoet, ook aanstonds dezelve richting volgen. Hier van daan komen de Winden, die de Zee - lieden Passaat - winden | |
[pagina 66]
| |
noemen, welken meest in den Atlantischen Oceaan, en in de grote Zuid-zee waaijen. Indien de oppervlakte der Aarde overal effen, of, indien zy geheel met water bedekt, of geheellyk droog en gelyk ware, zouden de Oostelyke Winden bestendig rontom den Kloot, op eenigen afstand tusschen de Keerkringen waaien. Maar de Zeeën, langs den Equator gelegen, zyn verdeeld, door twee of drie aanmerkelyke delen der Aarde, die de warmte geheel anders dan het water behoud; die de stralen der Zonne op eene geheel andere wyze terug kaatsen; en zich niet alleenlyk stellen tegen den luchtstroom die van het Oosten komt; maar denzelven daarenboven een tegenstrydigen loop doen aannemen. - De Westewinden, by voorbeeld, regeren standvastig op de Kusten van Africa en Zuid-America; zy komen van eene koudere oppervlakte in eene veel warmer; men noemt ze Zee-winden, om dat ze uit Zee landwaards waien. In hete Landen is de oppervlakte der Aarde, gedurende den Zomer, veel warmer dan die van het water. - En gedurende den Winter is dezelve, in gematigde Landen, veel kouder dan die van het Water. De oppervlakte van den Aard-bol, steeds blootgesteld zynde aan de Zon, verhit zich op ieder nieuwen straal, die hem treft; ontvangt en behoud daar door zyne warmte. Dit gaat zo verre, dat men zomtyds niet in staat is, de hand te kunnen houden, op een effen en harden verwarmden grond. Maar die warmte doordringt de lichaamen niet, dan na een zeer aanmerkelyken tyd. De oppervlakte der Zee verhit zig veel langzamer, dan die der Aarde; om dat de allerwarmste deeltjes zich aanstonds met anderen, die veel kouder zyn, vermengen. - Ter oorzake van die waterdeeltjes is 't ook dat de warmte, hoewel de oppervlakte der Zee in den Zomer veel minder verhit zy, dan die van de Aarde, (in het zelfde Climaat,) 'er egter veel schielyker doordringt, en 'er een langer tyd in blyft. Laten wy deze algemene redeneringen, op de gelegenheid onzer Colonien, geheel landwaards in gelegen, met opzigt tot het Land en het Water toepassen. - Onze Kusten strekken zich uit, van byna van het Noord-Oosten tot het Zuid-Westen; weshalve een koude luchtstroom, zo het gebeurde dat de Aarde veel kouder dan de Zee wierd, zyn loop Zeewaards nemende, zou moeten gaan van het Noord-Westen naar het Zuid-Oosten; dat bepaaldlyk de Winden zyn, die by ons in den Winter regeren. De reden hier van is, dat de Atlanti- | |
[pagina 67]
| |
sche-Oceaan van de Zuid-Oost zyde, gedurende den Zomer, aanmerkelyk verhit word, en nog een langen tyd zyne warmte behoud, zelfs dan, wanneer de Winter nadert. - Voeg hier by eene aanmerkelyke byzonderheid; namentlyk, dat 'er standvastig op onze kust een luchtstroom heerscht, die, naar het Westen geperst word, door de Oostelyke Passaatwinden, welken by den Equator waien, in de Golf van Mexico gestuit, en genoodzaakt worden weder te ontvlieden naar het Noord-Oosten, om plaats te maken voor den volgenden luchtstroom. - De oppervlakte van deze Colonien bekoelt zich, zo haast de Zon ophoud dezelve te bestraalen; en daar van daan komen die felle Stormwinden, welken des Winters in den Atlantischen Oceaan woeden; en welker hevigheid vermeerdert, naar mate dat de lucht van 't vaste Land kouder zy. Nu is de vraag, of wy eenige omstandigheden kennen, die in staat zyn, om de kracht der Noord-weste Winden te doen verzwakken, of dezelven in het geheel te stillen? En ik meen van ja. De gehele Waereld weet, dat eene harde en effene oppervlakte de warmte meerder terugkaatst, dan eene oneffene en hobbelachtige; by voorbeeld, die van een gladden Spiegel meer, dan die van eene ruwe plank. - Insgelyks zien wy, dat de Rotsen en Duinen de warmte veel meer terugkaatsen, dan een weke ongelyke grond; en een onbebouwd vast land meer, dan dat, het welk met bomen en struiken bezet is. Indien men nu de oppervlakte van dit Waerelddeel, gelyk kon maken, zodanig dat ze aan den dampkring eene hoeveelheid van warmte mededeelde, gelyk aan die van den Atlantischen Oceaan, dan zou men het evenwicht herstellen, en men zou minder Noord-weste Winden hebben. - Wy zyn 'er reets ten dele roe gekomen, en verscheide Leden van de Maatschappy hebben konnen bemerken, dat deze Winden, gedurende den verlopen Winter, min krachtiger en min duurzaam geweest zyn, dan eertyds. De Zee-lieden, die 'er veel belang in hebben, betuigen ons, dat men voorheen vier of vyf weken werk had, om aan onze Kusten te komen; en dat zy 'er nu in de helft van dien tyd kunnen aanlanden. Men stemt ook hier in overeen, dat de Koude 'er thans minder ruw is, en de Sneeuw 'er minder menigvuldig, en minder duurzaam valt, dan voorhenen; zedert dat wy ons in deze Provincie gevestigd hebben. Men werpt hier tegen, dat de Verandering, veroorzaakt door de omgraving en bebouwing der gronden, op de oppervlakte van een Land, niet aanmerkelyk genoeg is, om die | |
[pagina 68]
| |
grote verandering van Climaat te kunnen veroorzaken, welke men in verscheide Streken waargenomen heeft. Ik ontken niet, dat eene dergelyke verandering ook van andere oorzaken kan komen, dan ik aangewezen heb. Het is zeker, dat de eenvoudige oplossing van water in lucht eene koude voortbrengt, die door ontbinding (Solutie) van den Salpeter vermeerderd word; en 'er zyn verscheide andere oorzaken, die de warmte der lucht kunnen doen vermeerderen of verminderen; maar men kan my geen enkel voorbeeld bybrengen, van eene verandering van Climaat, die men niet kan toeschryven, aan de bebouwing van een Land, daar dezelve plaats gehad heeft. Men beroept zich evenwel daar tegen, op het geen, zedert zeventien honderd jaren, in Italie, en eenige Streken van het Oosten, gebeurd is; als zynde eene uitzondering op dezen algemenen regel. - Men zegt ons, dat Italie beter bebouwd was ten tyde van Keizer Augustus dan heden, en dat het Climaat ondertusschen 'er veel gematigder is. Dit voorbeeld schynt te stryden met de mening, dat de lucht van een Land veel gematigder word, naar mate men het beter bebouwd. En deze waarneming verdient te meer, dat ik 'er by staan blyve, dewyl ze komt van een Man, beroemd door zyne geleerdheidGa naar voetnoot(a). Ik sta toe, dat de Winters, voor zeventien honderd jaren, in Italie veel strenger waren, dan zy nu zyn. Virgilius beschryft nauwkeurig de wyze, op welke men het Vee moest bewaren, op dat de Koude en de Sneeuw het zelve niet deden vergaan. Hy zegt ons, dat de Wyn in de Vaten bevroor, en brengt verscheiden voorbeelden by, die ons doen verbazen. Het is tevens zeker, dat de Italianen tegenswoordig de Koude, en het Ys, zo weinig kennen, als de Bewoonders van Georgie en Zuid Carolina. Dog, om die wonderbare verandering te verklaren, moet men de nauwe palen van Italie overschryden, en Hongaryen, Polen en Duitschland, ten Noorden van Romen gelegen, doorkruisen. De Duitschers hebben voorzeker zeer groote Vorderingen gemaakt, in de bevolking en den Landbouw; zedert dat Julius Cezar hun Land ingenomen heeft. Hoe frai de beschryving moge wezen, welke hy van deze overwinning geeft, hy had echter slechts met Wilden en Barbaarsche Volken te doen; wier Land zo min bebouwd, als hun Geest beschaafd was. - Dit Gewest was met onmeetbare | |
[pagina 69]
| |
Bosschen bedekt, welken men byna alle uitgeroeid heeft; en 't kleine getal van Inwoonderen had den Landbouw in genen deele behartigd. Uit deze onbebouwde Woestenyen ontstonden doordringende Noorde Winden, welken zig, als een snelle stroom in Italie verspreidden, en 'er eene onmatige Koude veroorzaakten, hoewel het Land zeer wel bebouwd ware. Niemand zal ook ontkennen, dat Hongaryen, Polen en Duitschland tegenswoordig zeer bevolkt en wel bebouwd zyn, tot aan de Oevers van de Oost en Noord-Zee: als mede, dat de Koude in Duitschland, en andere Noordsche Gewesten, nu veel gematigder is dan eertyds. En dit zo zynde, is 't natuurlyk te begrypen, dat het Climaat in Italie nu ook veel gematigder moet wezen; nadien de Noorde winden 'er zig niet meer zo sterk doen gevoelen. - De lucht was voorheen in deze onbebouwde Streken, of onvruchtbare Gewesten, zo koud, dat zy het evenwicht in den Dampkring van Italie moest verwoesten; het geen in onzen tyd geen plaats meer heeft. Dewyl dan uit de beginzels, die ik gelegd heb, volgt, dat de bebouwing van een Land veel toebrengt tot de warmte van den Dampkring; dat zy de Noordewinden, die de Koude veroorzaken, vermindert, en de Winters veel gematigder maakt; en dat myne redenering over dit Stuk, door de ondervinding zelve bevestigd word; zo kan men hier uit billyk besluiten, dat onze Nakomelingen, over eenige Jaren, wanneer zy het binnenste gedeelte dezes Lands bebouwd zullen hebben, byna niet onderhevig zullen zyn aan de Vorst, noch aan de Sneeuw; en dat hunne Winters zeer gematigd zyn zullen. Dog men zal my nu veelligt nog tegenwerpen, dat het middel, het welk ik voorstel, om de strengheid des Winters te verzachten, de Zomers noodwendig veel heter moet doen worden; maar, men zal vinden (indien men 'er acht op geeft) dat dezelfde oorzaak verschillende uitwerkzelen, in onderscheiden Jaargetyden, te wege moet brengen; en dat de Zomers nu, in tegendeel, ook veel minder heet by ons moeten wezen, dan voorheen. Men weet dat, in de grootste Zomerhitte, de warmte in den Dampkring, nooit tot eene buitengewone hoogte klimt. - Het is bestendig koud in de bovenste Gewesten; zo wel om dat de lucht te ver af is van de Aarde, om door dezelve verwarmd te worden, als ter oorzake dat de Dampkring, minder zamengedrukt zynde, niet vatbaar is voor zulk een hogen graad van warmte. Die van de lucht of van eenig ander lichaam, dat door de Zon verhit word, hangt niet alleen- | |
[pagina 70]
| |
lyk af van de werking der luchtdeeltjes op het voorwerp; maar daarenboven van de onderlinge werking dier deeltjes; die, door hunne veerkracht, de beweging onderhouden en mededelen, aan welke men den naam van warmte geeft, en die door de stralen der Zonne verwekt word? - Hier uit volgt, dat de Dampkring des te minder Zonnewarmte gevoelt, als hy meer verdund is; en zo ook in 't omgekeerde. Daar van daan komt het, dat de toppen der Bergen, in de allerwarmste Landen, altoos met Sneeuw bedekt zyn; en zo ziet men, dat in een Hittemeter (Thermometer,) door eene warme lucht, op een hogen Toren gebragt, de Kwik verscheiden graden daalt en weder opklimt, naar mate dat men lager komt. Hier uit is blykbaar, dat men, om een Land in 't midden van den Zomer koel te maken, allenlyk te bewerken heeft, dat de koude lucht van eene hogere streek zich, in eene gepaste evenredigheid, vermenge met die gene, welke nader by de Aarde is; en dat men ten dien einde de Zomerwinden vermeerdere. Want, schoon de enkele beweging der lucht niet genoegzaam zy, om de Koude voort te brengen, zo laten echter de dwarrelwinden intusschen niet na, om den Dampkring te verfrisschen; byzonder wanneer ze over en tusschen de gebergtens, of oneffene oppervlaktens trekken. Als dan verbreken zy het evenwicht van den Dampkring; naardien de koude lucht, altoos, de oppervlakte der Aarde nader poogt te komen; het geen veroorzaakt, dat de windvlagen, die in den Zomer ontstaan, eensklaps, de getemperdheid der lucht veranderen. - De dichtheid der bosschen belet den omloop der lucht, en vertraagt de beweging van die, welke naby de oppervlakte is; die, het meest verhit zynde, ter oorzake van hare gelegenheid en dichtheid, die bewegingen voortbrengt welke in de hoger luchtstreken gebeuren. - Deeze lucht is dikwils warm en zwaar in plaatsen, welke met Bosschen omgeven zyn; terwyl dezelve frisch en ligt is in de vlaktens. Men kan dan uit de voorgemelde omstandigheden besluiten, dat, wanneer dit Land over eenige Eeuwen, eene nieuwe gedaante zal verkregen hebben, deszelfs vlaktens, doorsneden door ketens van onbebouwde bergen, veranderd zullen zyn, dat als dan deze vlaktens een groter graad van warmte zullen terugkaatsen, dan de naburige Bergen; dat de lucht 'er gemakkelyker om zal vloeien; dat de Landwinden, die 'er in den Zomer regeren, (om niet te spreken van die, welken zich uit de Zee of de Meiren verheffen), veel koelder en gewoner zullen zyn; en dat bygevolg onze Zomers gematigder zullen wezen. | |
[pagina 71]
| |
Deze verandering in de gematigdheid onzer Jaargetyden, zal noodwendig invloed hebben op de voortbrengzelen der Aarde. Onze Velden zullen vruchtbaarder, en onze Weiden overvloediger zyn; mits dat de Regens ons niet ontbreken; maar zulks kan niet gebeuren, naardien dit Land met Bergen vervuld is. - De menigvuldige Misten en Sneeuw-buien, kunnen niet anders dan verdervelyk voor het Wintergraan zyn; en daar de Vorst en de Dooi, zedert eenige jaren, elkander veeltyds volgen, word het tyd uit te zien naar middelen, ter verhoedinge, op dat de Winter het gezaide niet verniele. De verandering, welke, langs dien weg, in de gesteldheid onzer Saizoenen moet voorvallen zal t'eeniger tyd de Tabakkwekers verplichten, om over te gaan naar Carolina en Florida; en men zal zig by de Bewoonders van Virginie, ter aankweking van de Tarwe, en 't Indiaansch Koorn, vervoegen. - De Wynstok, die thans de Winter koude niet wederstaan kan, zal, binnen eenige Jaren, verscheide zoorten van Wyn, aan de bewoonders van Noord-America, opleveren. - Onze Nakomelingen zullen niet nalaten, velerleie welriekende en genezende Kruiden, uit het Oosten, over te planten, welken zo veel te gereeder zullen groeien, naar mate zy een voordeliger grond en luchtstreek zullen vinden. Het uitzigt der voordelen, die 'er wyders voor de gezondheid uit ontstaan zullen, moet de Voorstanders van het Menschdom nog oneindig meer strelen dan de Rykdommen, die ons de beide Indiën kunnen verschaffen. - Wy ondervinden reeds dagelyks de goede uitwerkzelen, die de zorg, welke men gehad heeft, om de wegen van Philadelphia te bestraten, en schoon te houden, heeft voortgebragt; gelyk ook de voordelen, welken uit de bebouwing onzer Colonien voortvloeien. Terwyl het Land met Bosschen bedekt was, de Valeien opgevuld waren met Dampen, die de Boomen en Planten uitwasemden; mitsgaders met de uitdampingen der Moerassen, was de lucht bestendig bezwaard met eene drabbige en stinkende Vloeistof; dit veroorzaakte vele onregelmatige, zenuwachtige, galachtige, aanhoudende en tusschenpoozende Koortsen. Dan die onheilen beginnen, zedert eenigen tyd, te verminderen; de ontstekende Koortsen en verscheiden andere Ziekten, uitwerkzels der Koude, zyn veel minder hevig, zedert dat onze Winters gematigder zyn geworden. Naardien dan de verfrissching der Colonien, en de verandering van het Climaat, daar uit voortvloeiende, zo veel invloeds op de lichaamsgestellen heeft, kan een Geneesheer niet beter doen, dan dat hy ons een nauwkeurig verslag pooge | |
[pagina 72]
| |
te geven van zyne Waarnemingen, nopens de verscheiden veranderingen; en dat hy zorgvuldig aanduide, die ongevallen, welken mogten opkomen, tegen dat de anderen afgaan; ten einde ons daar door in staat te stellen, om die Persoonen, welken onze hulp van noden kunnen hebben, versichting toe te brengen.
g.h.e. |
|