Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBespiegeling der koude, in den jaare MDCCLXXVIGa naar voetnoot(*).DIt eenzaam uur, deeze avondstond, zy der Bespiegelinge van de heftige en nypende Koude gewyd, die myne Landsgenooten, met den aanvange deezes Jaars, trof. Kan een Mensch, een aandoenlyk Mensch, schoon dezelve hem niet byzonder deerde, ongevoelig weezen voor de uitwerkzelen, de onmiddelyke en verder afgelegene gevolgen, eener zo aanmerkelyke Gebeurtenisse! De dagelyksche Gesprekken, de Nieuwsmaaren, zyn 'er vol af; zy laaten gehoord en geleezen een' indruk op den geest over. Zal ik dien verzetten? Zal ik denzelven uitwissen? Neen. - Ten mynen eigen nutte, wil ik dien veeleer diep inprenten; de overleggingen, in mynen geest gereezen, op 't papier brengen, en mynen Landsgenooten mededeelen. Hoe zeer mogelyk is het, dat ze eenig nut doen, en Leezers ontmoeten, niet ongeneegen om zich deeze Gebeurtenisse te herinneren; die treffende toneelen oplevert voor welgeplaatste Harten, hoedanige 'er, dank zy den Hemel! in ons gezegend Gewest, nog even als in de dagen onzer Vaderen, gevonden worden. Zy zullen, met vermaak, | |
[pagina 57]
| |
zien, dat wy hunner gedenken; en het onze toebrengen om hunne Weldaadigheid te vereeuwigen. - Dat vry de wuften, de onbedagtzaamen, de onaandoenlyken, deeze Bespiegeling ongeleezen ter zyde leggen: en, by het opschrift koude, eene huivering vattende, gestoord zyn, over het weder ophaalen van reeds geledene jammeren, die zy zich luttel aantrokken, toen ze op 't felst knelden: voor de zodagen heb ik de pen niet opgevat; ik ben grootsch genoeg om hun met veragting te beschouwen; schoon teffens een traan van medelyden myn oog ontvalle. De doorgaans zwaargeestige Voorspelzugt, een wonderlyk zwak des Menschdoms, liet, naar gewoonte, met het afloopen des voorleden Jaars, haare ongunstige taal hooren; tekenen by tekenen eens aanstaanden harden Winters meldende. Verstandigen sloegen ze, naar verdiensten, in den wind, vaak de bedrieglykheid dier Voortekenen opgemerkt hebbende, daar de ondervinding ze logenstrafte. Nauwlyks waren wy het tegenwoordig Jaar ingetreeden, of de veel gewisser merktekens eens fellen Winters vertoonden zich, op 't onbedrieglykst, aan aller oog: het daadlyk gevoel verzekerde elk van de aannadering der Koude. - Een dikke lugt, zwanger van Sneeuw, door een harden fellen Oostenwind aangestuwd, vervulde onzen Dampkring; scherpe Jagtsneeuw doorvloog de lugt, met vervaarlyk geweld; elk in huis houdende of dringende om een goed heenkomen en veiligen schuil te zoeken: de Kerken waren op dat pas verlaaten, en niemand bykans, dan door de onvermydelykste noodzaaklykheid gedrongen, begaf zich derwaards of elders heenen. De uitgebuide en schoon gewaaide lugt klaart op, de Starren tintelen met verdubbelden glans, de Koude neemt hand over hand toe. Het oog des kundigen Waarneemers slaat den Barometer en Thermometer gade; deeze kondigt ryzende bestendig Weer aan, geene verzekert ons ver beneden het Vriespunt daalende van sterke Vorst. De Wateren stremmen, een glazen vloer bedekt de kabbelende Stroomen. De Koude houdt aan, zy verdubbelt, de Kwik krimpt langs hoe meer in, en wyst een punt van Koude aan, als zeldzaam, zeer zeldzaam, in onze Lugtstreeke, getekend wordt. De Grootvaders en Grootmoeders spreeken, aan den warmen haard, van 't Jaar 1709, Vaders en Moeders herinneren hunne Kinderen het Jaar 1740; de Kinders betuigen, eenigzins vergenoegd dat zy mede een aanmerkenswaardigen Winter beleeven, ‘wy zullen het Jaar 1776 niet vergeeten.’ | |
[pagina 58]
| |
De oude gevallen dier felle Winters worden opgehaald, en met de tegenwoordige vergeleeken. - De Koude verstyft zommiger leden; anderen, daar door geheel bevangen, missen gevoel en leden tefsens, ten akeligen schouwspel der omstanderen! Ondertusschen heeft de digtgevallen en door den wind ongelyk opééngehoopte Sneeuw, de wegen hier en daar onbruikbaar gemaakt, en groote belemmering veroorzaakt. Menschen, Paarden en Wagens blyven steeken. Dan eerlang wordt het wel digt en sterk toegevrooren water het algemeene gangpad, en gemaklyker dan den weg ten gebruike. Het Ys, meerendeels uit gestolde Sneeuw zamengesteld, hobbelig en ruw, ook op veele plaatzen daar mede bedekt, geeft den vluggen Schaatsryder luttel vermaaks: de noodzaaklykheid bedient 'er zich meest van, om, in korten tyd, veel wegs af te leggen: doch de vervaarlyke dikte, door de aanhoudende Vorst veroorzaakt, lokt welhaast, de Liefhebbers met de ligte Arresleden, die reeds, op de gladde Sneeuwbaane, het hart opgehaald hadden, ten Yse: terwyl de Voerman zyne zwaar gelaaden Vragtslede met lust ment; de Boer verkiest met Kar en Wagen het Ys te houden, en de staatlyke Koets rydt, tot verwondering der aanschouweren, over de gestolde wateren. Men durft het zelfs bestaan dit nieuwe spoor te neemen over de toegevrooze Zuider-Zee. - De Oevers der Noord-Zee bevriezen desgelyks; het Strand is als met een voormuur van hooge Ysschotzen bezet; de aanstuivende bevrooren golven, op elkander verstyfd, vormen schriklyke Ysbergen, en leveren den Ingezeten van deeze anders gemaatigde Lugtstreeke eenigzins een afbeeldzel van die schriklyke gevaarten in de Noordpools Landen. - Dik en geweldig woelend Dryfys vervult de Zeegaten; het zet vast, en maakt het binnenloopen en uitzeilen der Schepen onmogelyk. - De Eilanders zyn geheel van 't vaste Land gescheiden, alle gemeenschap, die der Briefwisselinge zelfs, houdt op. De Zeeman, hoe zeer haakende na de Vaderlyke Reede, durft en kan dezelve niet aandoen, hy moet weder Zee kiezen en zich verwyderen van de gewenschte Haven. De Koude, het Ys, maakt alles even onredzaam: gelukkig dat geen woedende Stormwind opsteekt. De even binnen gekomene als mede gereedleggende Schepen vinden, binnen gaats, werks genoeg om een gevaarlyken Ysgang te ontwyken, en zich, zo veel mogelyk, in veiligheid te brengen. Gelukkige Landman, die, in uwe stulp gezeeten, op 't verzamelde in den Oogst teert; gelukkige Veeman, in uwe war- | |
[pagina 59]
| |
me stallen! hoe veel beter is uw lot dan dat des Zeemans, in dit knellend Saisoen! Dan wat vergelyken wy u by den Zeeman? hoe gelukkig is uw lot, boven dat van veele Stedelingen, wier handwerken stil staan. In de andere Jaargetyden, hunnen arbeid voortzettende, kunnen zy, van de hand in den tand werkende, gelyk men spreekt, hun Huisgezin nauw van 't noodige voorzien, om 't verkwiklyke mogen zy niet denken, en 't opleggen, tot een aanstaanden tyd, is den meesten volstrekt onmogelyk. - Eerlyke en nyvere Huisvader, weloppassende Moeder, uwe handen zyn gebonden, hoe welwillend ook, gy kunt niet werken. De Koude wekt den honger by u en uwe verlegene Kinderen, zy schreien om ééne beete broods en één vonk vuurs. Uwe loflyke eergierigheid zoekt het uit te harden; geen gevraagd of gebedeld Brood te eeten. - Te lang valt bang. - Gy moet, in 't einde, besluiten u den Armverzorgeren op te draagen. - Ouden van Jaaren, het weinig overgegaarde is by u opgeteerd, gy zyt dubbel behoeftig in deezen aanhoudenden Winter; uw verzoek, om onderstand, is hoogst redelyk: wie aanschouwt onaandoenlyk uwe beevende handen, schuddende hoofden, vermagerde leden, styf en krimpende van Koude; door een afgesleeten kleedje nauw bedekt, en in den barren Winternagt huiverende onder een schraal dekzel. - Zieklyke Armen, hoe onvergelyklyk bitter is uw staat: deeze gaat alle verbeelding in jammer te boven: een vervallen huis, vol reeten, gebrek aan vuur, gebrek aan voedzel, gebrek aan verkwikking, gebrek aan troost, en van de hoop, de balzem des leevens, schier versteeken! Wie denkt 'er aan, zonder medelyden te gevoelen, en hulpvaardig toe te schieten! De schaamt- en eerlooze Bedelaar weet zich van deezen algemeenen ramp der werkloosheid en armoede te bedienen, hy verzint de drukkendste omstandigheden, en vermeldt ze op een' klaagenden toon; de beschroomde Liefdaadigheid, vreezende onkundig een geschikt voorwerp haarer giften af te wyzen, opent de milde hand, en geeft ter verkwisting. Wie is in staat alles na te gaan, en te onderzoeken? Wie durft vaststellen alle die openlyke vraagers zyn onwaardig? De Vreemdeling, in zyn reize vertraagd, ziek geworden, zonder werk, zonder kennissen, kan het gebrek niet dan bedelend van zich weeren: hy is een Mensch! Dan zeker behoorde, in eenen zo welgeregelden Staat als de onze, het aantal dier Straat-bedelaaren onvergelyklyk minder te weezen. | |
[pagina 60]
| |
In eenen zo wel geregelden staat, zeg ik, en dit wendt myne Bespiegeling op de Godshuizen, de Gestichten der Christlyke Liefdaadigheid, welke het Euangelie dierbaar en eerwaardig maaken by allen, die zich over de elendigen ontfermen, en Menschliefde in den boezem koesteren. Deeze Hemelsche Godsdienst heeft, onder de Ryken en Armen, de voorheen gebrooken banden der Menschlykheid vernieuwd, en te wege gebragt, dat de eerstgenoemden, de laatstgemelden, als Kinders van den zelfden Vader, als Broeders en Zusters, met agting en liefde bejegenen, en de behulpzaame hand bieden. - Deeze jongste nood, en prangende Koude, heeft, op nieuw het nut dier Stichtingen zigtbaar getoond, op de beste wyze raad en redding verleend. - Braave Christlyke Opzienders en Bezorgers van Godshuizen en Gemeenten hoorden met weedom de klagten der verlegenen, zy deelden mede tot de behoeften der noodlydenden. De nood wies, in weerwil der toegereikte liefdegaaven; het aantal der gebrek hebbende vermenigvuldigde, van dag tot dag. Verstandige Liefdaadigheid getroost zich moeite, om de giften, op de beste wyze, te besteeden, en gaat, op verscheide plaatzen, de Huizen der Armen bezoeken. Goede Hemel! Welke vertooningen! welke ontmoetingen! de ondervinding overtreft de beschryving en verbeelding van hunnen toestand wyd en verre. Zy ontdekken de eerlyke en beschroomde Armoede, in den erbarmlyksten staat. Traanen van medelyden wellen ten ooge uit, en vermengen zich met die der elendigen. Het vertrouwen op de Christlyke Liefde beweegt hun tot het belooven eener ruimer en ryklyker bedeeling, van de weezenlyke noodwendigheden deezes leevens. Een troostlyk woord, eene minzaame toezegging, doet de reeds moed en raadloozen als herleeven. 't Vooruitzigt van redding beurt de verslaagenen op. Zy kussen, als 't ware, de voetstappen der bezorgende Vaderen: Gebeden en Zegeningen volgen hun heenen gaan. - Gebeden en Zegeningen niet vrugtloos gestort. De ontdekte bittere armoede en schreiende behoefte, de verzekering van het wel besteeden der Liefdegaaven, de vlyt der Armbezorgers, wekken den geest der Weldaadigheid onzer Vaderlanderen op: de Inzamelingen, tot vervulling van deezen nood gedaan, getuigen dat cicero's treffelyke en kragtige loftuiting aan cesar gegeeven, op den Nederlander past: Niets heeft uw geluk grootscher dan dat het u in staat stelt van aan veelen wel te doen; niets heeft uw inborst beter dan dat gy zulks wilt. Door uwe milde gaaven, braave Vaderlanders, | |
[pagina 61]
| |
die voorlang reeds, by den buitenlander, den eernaam van goedhartig verworven hebt, vinden de Armbezorgers hunne hoop en verwagting beantwoord, en zich in staat gesteld, om de gedaane beloften van onderstand te verleenen. Hoe volvaardig vangen zy deezen liefde-arbeid aan! Eigene zaaken agter stellende, verleenen zy redding in den nood, en deelen met eene nog grooter vreugde, dan zy ze ontvingen, de ingezamelde penningen, ten meesten nutte, en op de beste wyze, aan de behoeftigen uit. Moet een braaf Man, moet een Christen, het geen geluk rekenen, de hand te leenen in zulk een werk. De eerlyke werk- en winlooze Handwerksman ziet zich, met zyn Huisgezin, onderschraagd; 't gebrek wykt. Brandstoffe, Brood en Dekzel, komt hem te gemoete. Hy dankt god, hy zegent de edelmoedige Bezorgers, en milddaadige Medeburgers: zyne Vrouw en Kinderen paaren zich met hem in die verrukking van erkentenisse: zy herleeven; de traanen van druk worden door vreugdetraanen afgewisseld; wie kan ooggetuigen zyn van zulk een Tooneel, zonder de hartlykste ontroering! Men houde dit voor geene schildery der verbeelding. Neen: wy vertrouwen, wy weeten, de liefdegaaven hebben deeze uitwerkingen voortgebragt. Deeze wel besteede en op den rechten tyd geschonke onderstand zal zyn yver en werkzaamheid niet verflauwen. Hy heeft, een eerlyk hart omdraagende, die gaven wel dankbaar ontvangen; doch wenscht ze noit weder; en haakt na den tyd om 't eigen gewonnen Brood te eeten. Het toegevoegde Dekzel zal hem nog lang aan de uitgestaane Koude, en de verleende redding doen gedenken. Dit houdt hy zorgvuldig te raade, het kan jaaren aan, en is by hem, om zo te spreeken, een gedenkteken van de Ontferming zyner edelmoedige Medeburgeren. De verkleumde Ouderdom ontvangt beevende een verwarmend kleed, een bed, een deken; het versterkend voedzel doet de bykans bezweeke kragten weder bykomen, en verjongen; bemoedigd om dit Winterleed door te staan ziet dezelve twee Zomers voor éénen Winter te gemoete. Het armoedig Ziekbedde, aller jammeren jammer, wordt verzagt, hulp en onderstand toegeschikt: dit beurt den Zieken op, hy schept hoope, en met deeze, als 't ware, een nieuw leeven: het denkbeeld van niet vergeeten en verlaaten te weezen van zyne Medemenschen; te zien, te ondervinden, dat zy zich zyns aantrekken, dit alles is ruim zo kragtig als de beste geneesmiddelen te zyner herstellinge: dit heft zynen verslaagen geest op: ‘dit maakt de Medicyne goed’. Zo kry- | |
[pagina 62]
| |
gen, door hulpreikende Liefddaadigheid, Mannen hunne Vrouwen, Vrouwen haare Mannen, Kinders hunne Ou lers, Ouders hunne Kinders weder. Hoe veele Huisgezinnen zien, op 't onverwagtst, een einde aan onheilen, die opééngestapeld en ondoorkomelyk scheenen! Gewis, Weldaadigen in den Lande, ‘de zegen der geenen, die op 't punt stonden om verlooren te gaan, zal op u komen. Gy hebt uwe beete niet alleen geëeten. Gy hebt niemand zien sterven, om dat hy zonder kleedinge was; en dat de nooddruftige geen dekzel hadde. Zyne Lendenen zegenen u, toen hy van de vellen uwer Kudde verwarmd werd’. Gy, gy ondervindt, ‘hoe veel zaliger het is te geeven dan te ontvangen’! Gy hebt u gedraagen als verstandige Rentmeesters van de talenten u door de Voorzienigheid geschonken. - 't Zy ter Eere van veelen gemeld, dat hunne Christlyke Liefde zich zo wyd uitbreidde, dat verschil in Geloofsbegrippen geen verschil in hunne Liefdegaaven maakte. Die bekrompenheid van geest, eenen Christen niet betaamende, week voor de sterke aandoeningen der Menschlykheid; de Liefde zegepraalde over de Gezindheids-yver. Mogt die zege volduuren; en de algemeene overtuiging der Landzaaten weezen! ‘Is niet dit het Vasten, (dit de Godsdienstigheid, dit de Deugd) welke onze god verkiest? - dat wy ontdoen de banden des juks en der elenden? Is het niet dat wy den Hongerigen ons Brood mededeelen, en de arme verdreevenen in huis brengen, als wy een naakten zien dat wy hem dekken, en dat wy ons voor ons Vleesch niet verbergen? - Is het niet dat wy onze Ziel openen voor den Hongerigen, en de bedrukte Ziel verzadigen?’ - Ja, Landsgenooten, dus betoont gy uw Geloof uit uwe werken, en de kragt te begrypen der uitmuntende redenkavelinge van Apostel jacobus. ‘Wat nuttigheid is het, myne Broeders, indien iemand zegt dat hy het Geloove heeft, en heeft de werken niet? Kan dat Geloof hem zalig maaken? Indien een Broeder of Zuster naakt zon zyn, en gebrek hebben aan dagelyks voedzel, en iemand uwer tot haar sprak, gaat heenen in vrede wordt warm en wordt verzadigd, en Gylieden hun niet zoudt geeven de nooddruftigheden des Lichaams, wat nuttigheid is dat? Alzo ook het Geloove, indien het de werken niet heeft, het is in zich zelven dood’. - Dus volgt gy den grooten god, in de luisterrykste en beminnelykste volmaaktheid zyner Natuure, in Goedertierenheid en Weldaadigheid, van verre na: hy zal 'er een welgevallen in scheppen, en de blyken zyner goedkeuring van | |
[pagina 63]
| |
den Hemel neder zenden, volgens zyne Toezeggingen. ‘Indien gy uwe Ziele opent voor den hongerigen, en de bedrukte Ziele verzadigt, dan zal uw licht in de Duisternisse opgaan, en uwe donkerheid zal zyn als de middag; de heere zal u geduuriglyk leiden, hy zal uwe Zielen verzadigen in groote droogten; gy zult zyn als een gewaterd Hof, als een springader der wateren, welks wateren niet ontbreeken’. Deedt de Koude, op 't hevigst nypende, ons de taal van den Psalmdichter voeren. ‘De heer zendt zyn bevel op aarde, zyn woord loopt zeer snel; Hy geeft Sneeuw als wolle; Hy strooit Rym als assche; Hy werpt zyn Ys heenen als stukken, wie zou bestaan voor zyne Koude?’ Wy zien, op 't onverwagtst, het weer ontlaaten. ‘God zendt zyn woord en doet het Ys smelten; hy laat zynen wind waaijen en de wateren vloeijen daar heenen’! Welk een gelukkige ommekeer! Wie erkent de goede hand des allerhoogsten niet! Dit gunstbewys bekroont alle de Liefdegaaven, door Menschen aan Menschen besteed. Die 't meest vermag troost allerbest. Thans zullen de giften, worden ze wel aangewend en gebruikt, en dit is der Beweldaadigden onvermydelyken pligt, hier door blyven zy waardige Voorwerpen der ondersteuninge wanneer de nood weder knelt, van een duurzaam nut weezen, en het oogmerk der Geeveren bereiken. - Gelukkige geredde Armen, gy hebt zeer groote verpligting aan uwe Weldoenders, zegent ze in uwe harten, en wagt u voor den boozen nyd, te ligt veelal uw hart bekruipende, op het zien van anderer voorspoed: het zal nu uw zaak weezen, in zo verre gy tot werken in staat zyt, vlytig daar aan de hand te slaan. De opengezette werkplaatzen roepen u. Dankt den Hemel, onder een yverig poogen voor Huis en Huisgezin. Eet het Brood der luiheid nimmer. Schuwt de noodlooze verkwisting. Eerlyke Armoede, is deeze uw deel, zal noit verlaaten worden, of ongeholpen omzwerven. Verschillendheid van Staat, hier op Aarde, is de wyze Schikking des Hemels; ‘Ryken en Armen ontmoeten elkander, de heer heeft ze allen gemaakt’. |
|