De schoone juffrouw en de rups.
(Uit het Fransch van den Heer barbe.)
EEne Juffrouw, die door haare schoone gedaante en opschik uitmuntte in den kring der groote wereld, werd ten uitersten verbaasd door het vallen van een Rups uit een' boom op haar boezem. ‘Weg schriklyk en vervloekt schepzel,’ schreeuwde zy uit, ‘ik beef op u aanschouwen; uw vreeslyk geslacht vernielt de hoope des Landmans, door het kruid af te knaagen: weg, vuil Insect, weg!’ - De Rups antwoordde zeer nederig: ‘Wat myne leelyke gedaante aanbelangt, deeze zal, geloof dit vry, niet lang aanhouden; binnen kort zal ik in een Kapel veranderd weezen, en, met de schitterendste kleuren vercierd, op vlugge vlerkjes, in de lugt zweeven; deeze gedaante zal my ongetwyfeld beminnelyk maaken in de oogen van zulke Juffrouwen als gy, die, gelyk men zegt, zeer veel overeenkomsts hebben in haare gedaantverwisseling met ons geslacht: dat is te zeggen, gy zyt dikwyls Rupsen als gy 's morgens uit uwe bedden opstaat, en Kapellen, naa dat gy van uw Toilet komt.’