Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Bedenkingen over gods zedelyke eigenschappen,
| |
[pagina 2]
| |
want waar toe kan dezelve strekken dan om ons tot wanhoop te vervoeren, en het jammerlyk verlangen na vernietiging in te boezemen? Indien, overzulks, Regtvaardigheid en Goedheid in god niet van dezelfde natuur zyn als in onze denkbeelden, hegten wy geene meening aan de uitdrukkingen, wanneer wy zeggen, dat god noodzaaklyk Regtvaardig en Goed is; en, om dezelfde reden, mag het even goed gezegd worden, dat wy niet weeten wat wy meenen, wanneer wy, volgens Dr. clarke, stellen, dat god noodzaaklyk een Wys en Verstandig Weezen isGa naar voetnoot(*). - Wat kan, dan Lord bolingbroke meenen, wanneer hy zegt, alles toont de Wysheid van god: en 'er nogthans byvoegt, maar alles toont niet, op dezelfde wyze, de Goedheid van god, overeenkomstig met onze denkbeelden. Door Wysheid moet hy alleen verstaan, dat god de beste middels kent en gebruikt tot zeker einde, onverschillig wat dit einde ook moge weezen. Dit, in de daad, is een bewys van Kennis en Verstand; doch het maakt op zich zelve geene Wysheid uit: dit woord behelst in zich de aanwending van de geschiktste middelen tot de beste en gunstrykste einden. Wie zal het anderzins waare wysheid heeten? Zelf onder ons Menschen wordt het, zonder zulks, voor geene Wysheid gehouden. Alle de Eigenschappen, derhalven, die zyn Lordschap toeschynen blykbaar te weezen in de gesteltenis der dingen, zyn gods Eenheid, Oneindigheid, Eeuwigheid en Verstand: geen deezer, durf ik vrylyk zeggen, kan het Menschdom meer onder de verpligting brengen tot Dankbaarheid en Aanbidding, dan of Hy, en alle de Weezens rondsom hem, gelyk zommigen vermetel genoeg hebben durven denken, voortgebragt waren, door de werking van eene eeuwige stoffe in het oneindig ruim: want wat betekent het Verstand te voegen by deeze andere Natuurlyke Eigenschappen, zo dat Verstand alles niet inrigtte, niet alleen ten beste van het geheel, maar ten beste van elk weezen op zichzelven, 't geen dat geheel uitmaakt. Het is, derhalven, geene Godloosheid, maar recht het tegendeel, te beweeren, dat 's Menschen Regtvaardigheid en de andere Deugden, die, te recht beschouwd, niet anders zyn dan onderscheide toepassingen van Menschlyke Goedheid, eeni- | |
[pagina 3]
| |
ge gelykvormigheid hebben met de Zedelyke Eigenschappen van het opperweezen. 't Is alleen door middel van deeze overeenkomst, dat wy die in Hem ontdekken, of derzelver gevolgen in zyne werken. 't Is door het zelfde middel alleen, dat wy die Natuurlyke Eigenschappen bevatten, welke zyn Lordschap erkent dat betoogbaar zyn. Hoe kunnen wy eenig denkbeeld van gods Eenheid vormen, dan uit die Eenheid, van welke wy zelve bewustheid hebben? Hoe van zyn Bestaan, dan uit onze eigene bewustheid van bestaan? Hoe van zyne Magt, dan uit die magt, welke wy in onszelven ondervinden? Egter dagt noch Lord bolingbroke, noch iemand, die oit zyn verstand op deeze onderwerpen vestigde, dagt immer, dat deeze onze denkbeelden weezenlyke en volkomene af beeldingen waren van die Eigenschappen in god. - Als zy zeggen god weet het, meenen zy niet dat Hy denkbeelden, door zinnelyke gewaarwording verkreegen, met elkander vergelykt, en daar uit besluiten trekt. Als zy zeggen god doet iets, meenen zy niet dat dat geschiedde door aanstooting, of zo als de Ziel werkt op een gezintuigd lichaam. Als zy zeggen god is Almagtig en Eeuwig; waar op zyn dan hunne denkbeelden gegrond dan op onze eigene bepaalde bevattingen van Uitgestrektheid en Duuring, buiten de perken van (bepaalde.) Ruimte en Tyd uitgebreid? Daar is, derhalven eene gelykvormigheid, eene overeenkomst, (hoe onvolmaakt en verre ook,) tusschen de Eigenschappen der godheid en onze bevattingen daar van, of wy kunnen 'er geene begrippen altoos van hebben. Lord bolingbroke staat toe, dat wy van de Aarde, die wy kennen, moeten redekavelen tot den Hemel, dien wy niet kennen; doch hoe kunnen wy dat doen, dan door eene gelykheid en overeenkomst, die zich tusschen beiden opdoet? Te vergeefsch poogt, derhalven, zyne Lordschap te spotten met de schoone en ernstige alleenspraak van Mr. woolaston: ‘Moet ik dan myn laatst vaarwel zeggen aan deeze dreeven, wanneer ik deeze oogleden sluit; zullen die gindsche blauwe gewesten en dit gansche tooneel rondsom my verdonkerd worden en verdwynen? Moet ik dan alleen dienen om mest te verschaffen, om vermengd te worden met de assche van deeze dieren en planten, of met den drek onder myne voeten? Ben ik zo verre daar boven verheeven geweest in myn leeven alleen om 'er in myn dood gelyk mede te weezen?’Ga naar voetnoot(*). Geen Hoofd dat denkt, | |
[pagina 4]
| |
geen Hart, 't welk de minste aandoenlykheid bezit, of het heeft dezelfde aanmerking gemaakt, of het moet niet alleen de schoonheid, maar ook de waarheid daar van gevoelen, als hy dezelve uit den mond van een' ander hoort! - Welk een antwoord nu zal Lord bolingbroke geeven op deeze vraagen, hem niet alleen door woolaston, maar door 't geheele menschdom, gedaan? Hy zal u zeggen, dat wy, (dat zyn, de Dieren, de Planten, de Steenen en andere Stofklompen,) alle begreepen zyn in één onmeetelyk ontwerp, dat wy alle aangemerkt moeten worden als Persoonaadien van een Spel, die elk hunne byzondere Characters hebben, dat wy niet voor ons zelven, maar tot bedryf, gemaakt zyn. Dat het dwaas, vermetel, godloos en ontheiligend is te murmureeren tegen den Almagtigen Maaker van dit Spel, wanneer wy ons onvermydelyk ongelukkig bevinden. Wy moeten, in tegendeel, onze hoofden nederleggen op het zagte hoofdkussen der onderwerpinge, op den onbeweeglyken rotssteen der gerustheid; verzekerd, dat, indien onze onheilen tot een zeer geweldige hoogte opklimmen, 'er onmiddelyk een einde gemaakt zal worden aan ons elendig bestaan, en dat wy vermengd zullen worden met den drek onder onze voeten, een lot 't welk alle Dieren overkomt: en hy, wie zich daar over beklaagt, schynt door zyn reden zo verre niet verheeven te zyn boven de Dieren in zyn leeven, of hy verdient in zyn' dood daar mede vermengd te worden. - Zodanig is de jammerhartige troost die de Wysbegeerte zyner Lordschap ons geeft, en zoodanig de hoope, waar op zyne gerustheid steuntGa naar voetnoot(*). |
|