Boetzang aan Nederland; ter gelegenheid van Gods Oordeelen over het zelve. Door M.V.S. Te Delft by E.v.d. Smout 1776. In groot octavo 8 bladz.
EEn deftig Dichtstukje niet oneigen aan de tegenwoordige omstandigheden, strekkende om Nederlands Inwoonders te noopen, tot eene rechte opmerkzaamheid op hunne rampen, en hen aan te spooren om den heere te zoeken, terwyl hy nog te vinden is; ten welken einde de Dichter hen onder anderen aldus vermaant.
Als nog roept god u minzaam toe:
Ik heb geen lust in 's zondaars sterven.
Ik ben nog geen ontfermen moê,
Wie needrig tot mij komt zal myne gunst verwerven.
Val Neêrland! val dan God te voet!
Gij zult van boete u nooit beklaagen;
Eer Hij door 't zwaard u vallen doet.
Zoo zal, na droeve ramp, weêr blijde zegen daagen.
Sta af van ongerechtigheên,
En doe de aloude deugd herleeven!
Dus wordt Gods gramschap best verbeên,
En door een braaf gedrag de schandnaam uitgewreeven.
Zoo zal de welvaard schat op schat
In uw verärmde huizen gieten;
En gij van 't heil, dat ge eerst bezat,
Doch snood verzondigd hebt, weêr dubbel deel genieten.