| |
De Batavier. Door Adriaan van Solingen. Te Middelburg, by Ch. Bohemer 1776. Behalven het Voorwerk en de bygevoegde Lofdichten 61 bladz. in groot octavo.
EEn van Zeelands jongste Dichteren zingt hier, op een loswaardigen trant,
- den Batavier, die zig heeft vrijgevogten,
En Spanje en alba dwong, die met onwrikbren moed,
In weêrwil van philips en zijne legertogten,
De vrijheid heeft gebouwd in zijn vergoten bloed;
Wiens naneef thans bewoont de vrije Nederlanden,
Waar 't zelfde Wetboek Raad en Burgerij regeert.
Hy had, in 't jaar 1774, toen hy op 't Latynsche School Candidaat wierd, zig in Latynsche Poëzy laaten hooren, over de dapperheid der Batavieren, in het grondvesten van bun Gemeenebest; daarbenevens had hy, in 't volgende jaar, toen hy dat School vaarwel zeide, in die zelfde taal gezongen, over de onheilen, die uit de Tweedragt en den Oorlog voortvloeien. Uit deeze twee Latynsche Dichtstukken heeft hy vervolgens een Nederduitsch Dichtstuk vervaardigd, tot lof onzer Voorvaderen; die, in navolging der dappere en vryheidlievende Batavieren, ons Vaderland der Dwingelandye ontrukt, en de Vryheid in onze vereenigde Gewesten gevestigd hebben. De Heer van Solingen zong op dit onderwerp, even als te vooren, in de gehoorzaal van Middelburgs Illustre School, op den 13 Mei 1776, met eene algemeene toejuiching, die zyn Dichtstuk regtmaatig afvorderde. Het ontvouwt, in een kort bestek, het algemeene beloop van Nederlands Geschiedenissen, zedert de dwingelandy van Filips, tot op de openlyke verklaaring der Nederlanderen voor een vry Volk, met melding van de roemryke dapperheid en 't schrander beleid onzer Voorstanderen voor 's Lands Vrydom, in 't handhaaven onzer Regten. Onze Dichter stelt dit voor
| |
| |
in eene manlyke taal, die te gelyk vloeibaar en treffende is; waar aan ook, naar luid der Lofdichten, de manier van uitvoering op den Spreekstoel volkomen beantwoord heeft. Zie hier, tot een staal zyner wyze van voordraagen, 't geen hy meldt, nopens de toerusting van Prins willem tot Neêrlands behoud, het inneemen van den Briel en de gevolgen daar van. Toen Nederland zyne dierbaare regten ten snoodste gefolterd zag, verscheen 'er een rustig held, geschikt om die woede te doen bedaaren,
Vereeuwigd door zijn deugd en onverschrokken moed.
't Was willem, 't schrander hoofd, kloekmoedig in gevaren,
Voorzigtig in geluk, bedaard in tegenspoed.
Weleêr, ontbloot van hulp, moest hij als balling zwerven:
Nu wordt hij ondersteund door 's Hemels wijze hand.
Men ziet 's Lands Vader een manhaftig Leger werven,
Ten koste van zijn goed, ten beste van zijn land.
Uw hulp, doorlugtig Heer! deed Neêrlands moed herleven.
De wapenkreet borst uit, en vloog van stad tot slad,
Zo dra, door tegenwind den Maasstroom ingedreven,
De stoute watergeus den Briel vermeesterd hadt.
De Faam met deze maar ten lande doorgevlogen,
Bedondert den Tijran, verkwikt 's volks matte ziel;
De Spanjaard staat verbaasd; en alba moest gedogen,
Dat menig brave stad aan 's Prinsen zijde viel.
Gelijk de bliksem, langs de velden heengedreven
Het vrugtbaar landgewas in stof en asch verkeert,
De zwarte dampen door de wolken heen doet zweven,
Den landman met zijne erf en 't weerloos vee verteert.
Zo berst de Hertog uit in woede, en verwt de landen
Met bloed van burgers, door 't vernielend staal vermoord,
Om dat de Watergeus zijn' Koning aan dorst randen,
En hij de tijding van 't verlies der steden hoort.
Van dien tyd af was Nederland, gelyk bekend is, een Oorlogstooneel, en de wisselvallige kans des Oorlogs sloeg nu naar de eene, dan naar de andere zyde over, tot dat de vrede, zo loflyk voor Nederland, te Munster getekend wierd; op welker melding de Dichter dus voortvaart, en zynen Zang ten einde brengt.
De kopren tempeldeur van janus wordt gesloten,
En snoo Gewetensdwang gekluisterd aan den band.
Lig daar, vervloekt geweer, in eeuwigheid verstoten!
Zo bloei uw heiligdom, mijn dierbaar Vaderland!
| |
| |
Trlomf! zo praalt op 't schoonst de roem der Batavieren.
De Vrijheid klimt ten troon, den Castiljaan ten spijt,
Op 't pragtigste versierd met groenende laurieren,
En steekt het hoofd om hoog, in 't aanzien van den Nijd.
God (roept de Batavier,) zij eeuwige eer bewezen!
Hij was der Vrijheid steun, als ons de moed ontzonk.
Dus wordt Zijn groote naam door alle tong geprezen.
Hij was 't, die ons den vreê, die ons de Vrijheid schonk.
Juich nu, gelukkig volk dier zalige gewesten!
Juich batoos Burgerij! de Vrijheid, 't hoogste goed,
Regeert als Koningin, en heeft ten langen lesten
Den wrevelen Ibeer doen smooren in zijn bloed.
Bloei eeuwig, Koopvaardij, bloeit eeuwig wetenschappen;
Bloei nyvre landman, die den vrugtbren akker bouwt;
Bloei agtbre Raadzaal, die der Vad'ren wijze stappen,
En 't ongekreukte regt, voor wet en rigtsnoer houdt.
Nooit moog' het Ongeloof 's Batavers altaars schaden;
Nooit schendde de Ongodist ons dierbaar heiligdom:
Zo praalt het Kruisgeloof in zuivere gewaden;
Zo staat de Nabuur zelv voor batoos deugden stom.
Dan moge een vreemd monarch op onze Vrijheid loeren,
Dan moge een plonderaar, schoffeerder van de rust,
Door 't blakend oorlogsvuur den vrijen Staat beroeren,
Met legers in het veld, met vloten aan de kust.
Dan zal de godheid zelv' geschonden regten wreken,
De godheid, die weleêr den vijand heeft geveld,
De slaafsche ketens van de halzen wou verbreken,
En Neêrlands Kapitool in Vrijheid heeft gesteld.
De Heer van Solingen heeft agter dit Dichtstuk nog eenige aantekeningen gevoegd, zo ter ophelderinge, als ter breeder meldinge van eenige byzonderheden, tot het gezegde betrekkelyk; waaronder ook voorkomt een berigt van de loflyke eertekenen, met welken de Lt. Admiraal jan evertsen en deszelfs Zoon cornelis evertsen, ter erkentenisse hunner dapperheid, begiftigd zyn. Tot nog was hier van geen behoorelyk verslag in druk gegeeven; en de Autheur heeft zyn berigt opgemaakt, uit een Extract uit de Notulen van den Raad ter Admiraliteit in Zeeland, een Manuscript, berustende onder den Wel Edl. Gestr. Heer herman evertsen, Oud-Burgemeester der Stad Middelburg. |
|