Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerklaaring der Unie van Utrecht, door Mr. Pieter Paulus. Tweede Deel. Te Utrecht, by J.v. Schoonhoven en Comp. 1776. In groot octavo 333 bladzyden.NA dat het eerste Deel van dit Werk, waar van wy met deszelfs uitgave verslag gegeeven hebbenGa naar voetnoot(*), onder eene zeer algemeene toejuiching van deskundigen het licht zag, bespeurde men alomme een sterk verlangen naar 't tweede Deel; 't welk men verwagtte, dat binnen korten volgen zou. Doch toen dit langer aanliep, dan men zig voorgesteld had, begonden veelen te vreezen, dat 'er niets van komen zou; te meer, daar men vernam, dat de bezigheden van den Heer en Mr. Paulus voortaan stonden te vermeerderen. Zodanig een denkbeeld kwam ook reeds min of meer by ons op; maer intusschen werd ons, op 't onverwagtste, het tweede Deel door onze Boekhandelaars t'huis gezonden; waer op wy het zelve terstond met veel gretigheid doorbladerd hebben, zo ter eigen oefeninge, als ten einde ons in staat te stellen, om het onzen Leezeren wel dra aan te kondigen; die, zo ze wat lang gewagt hebben, zig daar mede kunnen troosten, dat de Autheur, zig niet overhaast hebbende, hun een Geschrift in handen gegeeven heeft; in welks leezing zy hun oordeel kunnen oefenen, en hunnen weetlust verzadigen. Onze uitmuntende Schryver zyne Verklaaring van de Unie, in 't eerste Deel, gebragt hebbende tot aan het zevende Artikel, vervolgt hier mede in dit gedeelte, het welk hy besluit met de Verklaaring van het zeventiende Artikel; met toevoeging van eenige noodige Bylagen. Op het zevende Artikel, handelende inzonderheid van het geeven der Patenten, of het verleggen der Garnizoenen, en de onderscheiden militaire Eeden, met de gevolgen daer van, geeft ons de Autheur deswegens zo grondig een berigt, dat wy tot nog niets over dit onderwerp gezien hebben, 't welk daar mede vergeleeken kan | |
[pagina 592]
| |
worden. Hy toont ons ten duidelykste, door wie, en hoe, de Patenten, oudtyds, gegeeven zyn, en nog tegenwoordig gegeeven worden; met eene juiste opgave van de veranderingen, welken daarin van tyd tot tyd voorgevallen zyn. Tevens wyst hy zeer klaar aan, welke verpligtingen uit die onderscheiden Militaire Eeden, met opzigt tot het Krygsvolk, voortvloeien. Hy ontvouwt zulks op eene zo bondige manier, dat het te wenschen zy, dat onze Krygsofficieren dit Stuk inzonderheid, waar uit zy hunne onderscheiden pligten ten naauwkeurigste kunnen leeren kennen, met zo veel aandagt mogen leezen en herleezen, dat ze het deswegens gezegde tot een rigtsnoer hunner handelingen houden. Ook kunnen 'er Staatslieden uit afneemen wat zy al of niet, met regt, van het Militaire Weezen vorderen kunnen; en te gelyk daar uit leeren beoordeelen, of 'er van dien kant niet wel eens te verre gegaan zy. Daar benevens vindt ieder Burger van ons gezegend Vaderland, ten opzigte van dit Stuk, wanneer hy 'er eenige betrekking toe heeft, hier leerzaame onderrigtingen, welken hem weezenlyk kunnen dienen, om 'er zyn gedrag in veele gevallen naar te regelen. - Het volgende achtste Artikel, gaande over het opschryven der Inwoonderen, als geene duisterheid onderhevig, wordt slegts kortlyk overwoogen; met melding van 't geen 'er aanleiding toe gaf, en de overeenkomst van het daar in voorgedraagen met het geen ten tyde der Graaven plaats had; waarnevens de Autheur nog aanmerkt, dat dit Artykel, schoon zulk eene opschryving der Inwoonderen nooit overal in gebruik geweest zy, nog tegenwoordig, in geval van nood, zou gelden; 't welk God verhoede immermeer stand te grypen! - Meer ter zaake dient, in de gewoone omstandigheden van ons Vaderland, het negende Artikel, dat ten onderwerp heeft, het gedrag der Bondgenooten, ter zaake van Oorlog en Vrede, mitsgaders ten opzigte van het draagen der algemeene kosten, en 't geen verder tot die punten betrekking heeft. Dit Artykel, dat buiten tegenspraak van groot gewigt is, en van veelen voor de Ziel der Unie gehouden wordt, behandelt onze geagte Schryver by uitstek onderscheiden; met opheldering van de gewigtigste voorstellen, welken daaromtrent in aanmerking komen. Onder anderen gaat hy, na getoond te hebben, hoe de Petitien, van ouds, plagten gedraagen, en ingewilligd, en de gedraagen Consenten geëxecuteerd te worden, hier na, hoe verre de vryheid der Bondgenooten ga, in 't jaarlyks al of niet inwilligen der ingrediënten van den Staat van Oorlog? Wy zullen 's Mans bondig antwoord op deeze | |
[pagina 593]
| |
Vraag, die weezenlyk van gewigt is, tot een voorbeeld zyner schryfwyze, in deezen overneemen. Hy bezeft dat iemand, op het leezen van 't historisch verhaal, het welk hy desaangaande gegeeven heeft, ligtlyk zal zeggen; ‘uit het zelve schynt althans te blyken, dat de Provincien, van den beginne, het regt gehad hebben, om in alle de punten van de generale propositie, of staat van oorlog, al of niet toe te stemmen; - maar is dit onbepaald waar van alle de ingrediënten, welken, eertyds, in de generale propositie van petitien, en thans op den staat van oorlog, gevonden worden?’ - Moet ik, zegt zyn Ed. daar op, de waarheid zeggen? - Zie hier dan myne gedagten. ‘'T is buiten allen twyfel, en ik zou, door zulks te betogen, mynen Landgenoten ongelyk doen; dat de vryheid in 't stuk der konsenten, onder de regeringe der Hertogen, Graven en Heeren der nu verbondene Landschappen, van ouds af, altoos is aangemerkt, als het sterkste bolwerk tegen eene indringende overheersching, en ook altyd is staande gehouden met dien iever, als de uitstekenheid van zodanig een voorregt van 's Lands Staaten vorderdeGa naar voetnoot(*). - Dat onze Voorouders hun goed en bloed niet hebben gespild, om, door 't uitdryven der vorstelyke regering, eene vryheid te vestigen, oneindig minder, dan zy te voren hadden. En dat de petitien, welken, onder de Staatsregering, tot onderhoud der gemeene zaaken gedaan worden, van de eerste tyden af, altoos zyn aangemerkt, als te zyn van denzelfden aart als de vorstelyke beden, en daarby vergeleken: gelyk af te nemen is uit 't agtste artikel van 't berigtschrift voor den Rade van State van 1586.; uit 't negende van 1588.; en 't zeventiende van 1651.; alwaar gezegd wordt: dat men tegen de gebrekkige Provincien zal procederen, gelyk men in deze landen voor 's prinsen beden en penningen gewoon is te doen. - Maar mogten die beden of penningen niet ingevorderd noch geëxecuteerd worden, voor dat dezelven door 's Lands Staten plegtig waren ingewilligd: dan volgt daar uit buiten tegenspraak, dat de beden of petitien, welken thans door den Rade van State geschieden, geen meer regt hebben, dan die der vorige Heeren van den Lande. Evenwel is niets zekerder, dan, dat de tegenwoordige vryheid van konsenten zig zo ver niet uitstrekt, als sommigen | |
[pagina 594]
| |
gemeend hebben, dat is, dat dezelve niet gaat omtrent alle de posten, welken op den staat van oorlog gevonden worden. De betaling, by voorbeeld, van 't krygsvolk van den Staat is over de Provincien verdeeld, en staat op den staat van oorlog. Maar 't zou de ongerymdheid zelve zyn, te willen staande houden, dat de Provincien, omtrent de betaling van 't zelve, alle jaar, vry waren. Te voren, hebben we gezien, dat de militie eigenlyk Generaliteit is, en, bygevolg, door de gezamenlyke Bondgenoten moet afgedankt worden. Maar wanneer 't den byzonderen Gewesten vry stond, om, ten einde van elk jaar, in de betaling van dezelve al of niet toe te stemmen, zouden zy daar door, in de daad, een regt verkrygen, welk wy, op onwrikbre gronden, getoond hebben, dat alleen aan de gezamenlyke Bondgenooten toekomt; en 't tegendeel van dien, op alle regt en reden gegronden, regel zou dan plaats hebben, dat by, die verpligt is tot 't einde, ook verpligt is tot de middelen. - Ja, dat aan de byzondere Gewesten niet toekomt eene onbepaalde vryheid van konsenten, omtrent alle de posten, welken op den staat van oorlog gevonden worden, blykt nog ontegenzeglyk uit verscheiden'andere posten, welken jaarlyks op denzelven geplaatst worden. - Wie zal, by voorbeeld, staande houden, dat de interessen, die op den staat van oorlog gebragt zyn, van kapitalen, voor de respective Provincien, met hare toestemming, genegocieerd, jaarlyks zouden kunnen worden opgezegd, en onberaald gelaten, zonder dat die genegocieerde kapitalen zouden zyn afgelost? - Dat de lyfpensioenen, met eenpaarige bewilliging der Provincien, aan persoonen, zelfs aan Prinsen en Prinsessen toegestaan, ieder jaar, zouden mogen worden afgeslagen, niettegenstaande die persoonen nog in leven waren? - Dat gelyke pensioenen, gegeven aan Officieren, die, ten dienste van 't Vaderland, ja in 't harnas, zyn grys geworden, of hunne gezonde leden verloren hebben, of aan hunne weduwen en kinderen, uit erkentenis en mededogenheid, en welken allen van die pensioenen alleen moesten bestaan, desonaangezien, elk jaar, zouden mogen worden onbetaald gelaten? - En, eindelyk, dat de Traktementen van geestelyke, politieke en militaire beambten en bedienden, op den staat van oorlog met gemeen konsent gebragt, ieder jaar, zouden mogen worden afgewezen, of schoon de dienst dier beambten of bedienden niet zoude wezen opgezegd, maar wederom verlengd? - Zoude dit wezen overeentebrengen met de goede trouwe, met plegtig gedane toezeggingen en beloften; met gemaakte | |
[pagina 595]
| |
kontrakten, in forma, gepasseerde Obligatiën, ontallyke resolutien en de orde van 't land? - Om kort te gaan. 't Is eene uitgemaakte zaak, dat de jaarlyksche vryheid van konsenten niet gaat omtrent zulke posten, welken strekken ter voldoening van dat gene, waarin geene verandering gemaakt mag worden, dan met gemeene bewilliging; of welken van dien aart zyn, als wy, zoo aanstonds, ten voorbeelde, aangehaald hebbenGa naar voetnoot(*). “Ja maar, zegt party, indien 't waar is, dat de vryheid der jaarlyksche konsenten der respective Provincien niet gaat omtrent de militie, welke eens met gemeene bewilliging aangenomen is, noch omtrent die en soortgelyke punten, als gy zoo aanstonds opgeteld hebt, dan schynt ook te volgen, dat de Provincien, eens gesteld op eene zekere quote, geen vryheid meer hebben, om in dezelve al of niet te blyven toestemmen; maar, integendeel, verpligt zyn, om, ten eeuwigen dage, die vastgestelde jaarlyksche quote ter Generaliteit op te brengen, ten ware de Bondgenoten aan eene Provincie, die eenige vermindering zogt, haar daarin, na genomene kennis van zaken, vrywillig, en alleen uit goede gunst, zouden gelieven te gemoet te komen: - daar egter de Unie de proportie, naar welke elke Provincie moet dragen in de gemeene lasten, niet regelt; naardien zy niet eens vooraltoos kon vaststellen eene zaak, waarin elk jaar verandering kon aanbrengen; en 't geheele werk van de quotes nooit, dan voor eenen tyd, by provisie is vastgesteld”. - Deeze bedenking leidt den Autheur voorts, ter onderzoekinge, Hoe verre de vryheid of verpligting der Bondgenooten gaa, in 't inwilligen der eens vastgestelde quote? Hy behandelt dit onderwerp met zeer veel naauwkeurigheid; dan wy zouden te breed uitweiden, indien wy de beantwoording deezer Vraage insgelyks mededeelden. Genoeg zy het te zeggen, dat zodanig eene Provincie, die zig bezwaard oordeelt, en vermindering haarer quote begeert, volgens zyne gedagten, verpligt is, haare Finantien open te leggen, en, na onderlinge raadpleegingen, te berusten in de uitspraak der overigen, of van onpartydige zegsmannen. Men leeze die beantwoording in 't Geschrift zelve, en men zal ongetwyfeld betuigen, dat ze wel eene herhaalde overweeging verdient. Even dergelyke gewigtige onderwerpen zal een oplettend | |
[pagina 596]
| |
Leezer, in de verklaaring der overige Artikelen, ontvouwd vinden; op welke allen wy niet staan kunnen blyven. Ieder Artikel verleent een overvloed van stofsen voor onderzoeklievende Verstanden; bovenal munten, in gewigt van onderwerpen, uit, het XIIde, XIIIde en XVIde Artikel; en gemeenlyk is de schryfstyl van den Heer en Mr. Paulus leevendiger en kragtiger, naar maate dat het Stuk door hem behandeld gewigtiger zy. Men leeze nog, ten blyke daar van, 't geen hy op het XIIIde Artikel bybrengt, ten besluite van zyne aanmerkingen over 't onafhanglyke oppergezag, dat ieder Provincie van regtswege in zaken van den Godsdienst toekomt. Getoond hebbende hoe gegrond men beweeren kan, dat de byzondere Gewesten dit hun oppergezag niet overgegeeven hebben aan 't gemeene Bondgenootschap, gelyk zommigen meenen, vervolgt hy indeezervoege. ‘Maar, in allen gevalle, gesteld, des egter geenszins, dat de byzondere Gewesten zig verbonden hebben, in 't stuk van den Godsdienst geen verandering te maken, dan met gemeene bewilliging van alle de Bondgenoten; dan vraag ik, of zoodanige belofte, of verbindtenis, wel eenige verbindende kragt hebbe? Of dezelve niet, in eenen regterlyken zin, ipso jure van onwaarde, ten eenemaal kragteloos is? - Eene vraag, welke afhangt van deze: of eenig mensch de beschikking van zynen Godsdienst, in zoo ver aan eenen anderen mag overlaten, dat hy nimmer eenen anderen Godsdienst, zonder deszelfs toestemming, zal aannemen? - Maar daar de Godsdienst iets is, welks kennis wy dagelyksch behooren uit te breiden; waarin elke dag ons iets nieuws, iets beters, iets verwerpelyks, ontdekken kan; naar welks volmaaktheid wy, meer en meer, moeten jagen; van welke ons eeuwig wel- of kwalyk varen, geheel en al, afhangt; in welks onderzoek iedereen, by gevolg, vry en onbelemmerd, behoort te wezen: daar spreekt het van zelfs, dat ieder mensch, ingevolge 't regt der natuur, niet alleen verpligt is, en gevolglyk regt heeft, den waren zin en meening der heilige bladeren te onderzoeken, maar ook zyne daden en handelingen zoodanig in te rigten, en God zoodanig te dienen, als hy, na een behoorlyk onderzoek, met den Goddelyken wil oordeelt overeenkomstig te zyn. - Dat de Godsdienst uit zynen eigenlyken aart aan geen menschelyk gezag kan of mag onderworpen worden, en dat, by gevolg, geene verbindtenissen, van welken aart of natuur ook, eenige verandering in de natuurlyke verpligting der menschen, om God te dienen, kunnen gemaakt hebben. - Dat ieder mensch, | |
[pagina 597]
| |
al verder, in statu civili, ten dien opzigte, nog in dezelfde verpligting staat, en dat het contract social, door de menschen aangegaan, aan hem geen regt, hoe genaamd, heeft kunnen geven, om aan den menschelyken wetgever, of aan een derden, eenig regt over te geven, waardoor hy zou kunnen verpligt worden, om tegen de natuurlyke verpligting aan te gaan; om dat niemand der menschen, by gebrek van redelyke bevoegdheid daar toe, zulks heeft kunnen overgeven. - Maar daar één lid van eene maatschappy zulks niet doen kan; daar volgt almede, dat een gantsch volk daar toe, om dezelfde reden, insgelyks, niet geregtigd is. - En, daar dit zoo is, daar is 't ligt optemaken, dat zoodanige verbindtenis, ten eenemaal, kragteloos en van onwaarde zyn zou. - En, in de daad, stel eens 't geval. Stel, dat een Volk, of eene Overheid uit naam des volks, zig verbonden heeft, geen verandering in zyn Godsdienst te maken, dan met bewilliging van een of meer anderen. Stel, dat dat Volk, naderhand, wyzer wordt, hunnen ouden Godsdienst begint te veragten, met een woord wil veranderen. Stel, dat het aan die genen, aan wie 't zig verbonden heeft, verzoekt, dat het hun behage te vergunnen, dat het in zynen voorvaderlyken Godsdienst de noodige verandering make, of denzelven geheel verlate, en eenen anderen in plaats neme: - dat dezen zulks, onder dit of geen voorwendsel, weigeren: wat zal 't in zodanig een geval doen moeten? - Zal 't den ouden Godsdienst, welken het veragt en verfoeit, moeten blyven oefenen? - Zal 't met den mond iets anders moeten blyven belyden, dan met het harte, dat is, zal de Godsdienst een klugtspel zyn, waarin elk zoodanige uiterlyke gedaante aanneemt, als hem door een ander gegeven wordt? - Neen, myne vrienden, Jesus Christus wil op deze wys niet gediend worden. - Jesus Christus heeft ons andere dingen geleerd. - Van dien weeten we, dat hy 't Volk, waaronder hy, gedurende zyne omwandeling op aarde, heeft verkeerd, telkens vermaande, zig op het uitwendige van zynen Godsdienst, dien voorouderlyken Godsdienst, welken 't zelfs plegtig bezworen had, niet te verlaten, maar in hem, als den eenigen Zaligmaker, te gelooven.’ Voorts zal een aandagtig Leezer, onder het doorbladeren van dit Geschrift, duidelyk kunnen bespeuren, welken de rechte bronnen zyn, waar uit de kennis van Nederlands Staatsregt gehaald moet worden, en in hoe verre 's Lands Historie en Registers daar toe te stade komen. Men leert hier uit, dat ons Staatsregt zyne vaste beginsels heeft, welken niet weder- | |
[pagina 598]
| |
sproken kunnen worden, en waar op men, voertredeneerende, ons algemeen Staatsregt zeer ligt tot een zeker Systhema zou mogen brengen: als mede dat de verkeerde begrippen, welken zomtyds omtrent voornaame pointen ontstonden, niet zo zeer voortgekomen zyn, uit een gebrek van algemeene vaste beginselen, als wel uit eene al te groote hoogagting voor, en gezaggeeving aan, de Systhema's van zommige Staatslieden en Schryvers. Het een en 't ander, door onzen Autheur bygebragt, toont vry duidelyk, dat grotius onze Constitutie grondig verstaan, en, met naame in zyne Apologie, naar waarheid voorgedraagen heeft: maar dat de President van bynkershoek, hoe groot een Regtsgeleerde hy ook geweest zy, by mangel van de vereischte oplettendheid in verscheide stukken van ons Staatsregt misgetast heeft: en dat de gezonde Rede, zo ergens, vooral te pas komt, in 't leggen van vaste gronden voor de hooge Regeering van deezen Staat. - Ongetwyfeld zullen alle Staatkundigen den Heer en Mr. Paulus, in alle zyne beweerde Stellingen, niet toevallen; zulks is in zo groot eene verscheidenheid van onderwerpen niet te verwagten; 't is te hoopen dat deskundigen, dien 't om de waarheid te doen is, het hunne zullen toebrengen, om het nog duistere in een helderer daglicht te stellen; en onzen Autheur, daar zy van hem verschiilen, met die heuschheid behandelen, welke hy alomme in dit Geschrift jegens anders deukenden waarneemt. - Langs dien weg is het te verwagten, dat het Staatsregt deezer Landen steeds meerder opgehelderd, en dus doende het algemeene nut bevorderd zal worden. |
|