Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedichten van Jan de Jongh de Jonge. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel 1776. Behalven het Voorbericht en den Inhoud, 152 bladz. in groot octavo.WAnneer men deeze verzameling van Gedichten doorbladert, kan men niet nalaaten op te merken, dat ze voortkomen uit de handen van een natuurlyken Dichter, welke alleszins aanmoediging verdient. Hy behoort, wel is waar, niet onder de verhevenste Dichters; maar hy komt egter nader aan dezelven, dan aan dezulken, die min of meer kruipen in Dicht; welken door lafheid verveelen, of door windrigheid, waardoor zy het gebrek van ware verhevenheid willen vergoeden, ten uiterste mishaagelyk zyn. Van deeze en soortgelyke Dichters is de Heer de Jongb gansch onderscheiden. Zyne taal is zuiver; zyn styl is eigenaartig geschikt naar de natuur van 't onderwerp; en de vloeibaarheid van zyne Dichtstukken toont, dat hem de Wetten van Rym en Maatklank niet belemmeren: zyne verbeeldingskragt is daar benevens regelmaatig, dog te gelyk leevendig en ongedwongen, van waar zyne Leenspreuken, Zinnebeelden enz., zonder eenig vreemd tooisel, natuurlyk voorkomen. | |
[pagina 553]
| |
Wat den inhoud betreft, dezelve bestaat, even als die van andere zodanige Dichtbundels, uit Gedichten van verschillende soort, en over veelerleie onderwerpen. De Deugd, en Ondeugd, wordt meermaals, in 't een en 't ander opzigt, voorgedraagen, nu eens in Alexandrynsche Verzen, dan in Lierzangen en ook wel in Klinkdichten. Met dezelfde verscheidenheid behandelt de Heer de Jongb de onderwerpen der Min, der Vriendschap en dergelyken, waaronder ook eenige, dog weinige, Verjaar- Bruilofts- en Lykdichten gevonden worden. Wyders gaan zyne Dichtstukken over de beschouwing der Natuur, voorkomende gevallen, die zyne aandagt vestigen, en ook wel byzonder over dezulken, die ons Vaderland betreffen. Van daar vinden wy in deeze Verzameling zyne Gedachtenis der Vaderlandsche Vryheid, op de viering van derzelver tweede Eeuwgetyde gezongen; waar uit wy den Leezer nog de voornaamste byzonderheden onder 't oog zullen brengen, om hem deezen Dichter te beter te leeren kennen. Hy vangt aan met een voorstel van 's Volks vreugde op dit Eeuwfeest, en zyn oogmerk van te zingen, ter ontvouwinge van 's Hemels wondre gunst, der Vaderen deugd, en het heil des Lands; dat hy, als een Enkbuizer, en daar ter Stede het Eeuwfeest vierende, na eene algemeene voordragt, byzonder tot Enkhuizen bepaalt. Het tydperk, van waar hy wel inzonderheid 's Lands onheilen rekent, is de bekende overdragt der Nederlanden aan 's Keizers Zoon; welke aangaande hy zegt:
Het vaderland ontdekte alreeds
De jammervolle bron zijns leeds,
Toen Karels grijze kruin zich van de kroon ontlastte,
En die met Neêrlands staatsbewind
Op 't wispeltuurig boofd van Spanjes kroonprins paste,
Door dwaazen lust verblind.
Eenige volgende Coupletten maalen ons het character van Filips, en zyn heilloos opzet ter invoeringe van de Inquisitie, waar toe hy medehelpers noodig had; 't welk den Dichter, op de vraag, wie hem daarin de behulpzaame hand zou bieden? indeezervoege doet agtervolgen.
Onmenschlijke Alba! met uw stoet,
Verhit op schuldloos kristenbloed,
Van wier ontembren drift een boschleeuw-zelf zou schrikken,
Gewis zijt gij alleen bekwaam
Om 't snoodste gruwelstuk baldadig op te schikken,
Als de eer van 's Konings naam.
| |
[pagina 554]
| |
Voer onbeschroomd uw opzet uit;
Granvelle stijft uw moordbesluit;
't Gemijterd hoofd vermag toch meer dan 's bemels wetten:
Gij zult met Spanjes legermagt
Welhaast op Batoos erf uw bloedig stempel zetten,
Waar vreeze en hoop u wacht.
De uitkomst beantwoordde, gelyk de Dichter verder meldt, aan de vreeze van 's Lands Ingezetenen, en bragt hen in zo akeligen toestand, dat men wel met hem moge zeggen:
Wie maalt naar eisch uw hartenwee
ô Neêrland! nu een volle zee
Van krijgsbaldadigheên uw' oever heeft verslonden:
Men schopt uw rechten met den voet;
Uw zuivre godslienst wordt van monsters fel geschonden,
En worstelt in uw bloed.
Zoo 't hemels vorst niet stuiten zal,
Deinst thans uw vrijheid tot haar' val;
Zij zieltoogt in den drang van snoode bloedplakaaten.
Uw waardigste edelen zijn vermoord,
Of hebben radeloos het vaderland verlaten;
Elk schuwt dit aaklig oord.
'Er bleef niet dan een donker vooruitzigt op redding over; en 't zelve mogt al eens, door de edelmoedige poogingen van den Oranjevorst, opgehelderd worden, men bleef egter steeds benard; tot dat eene Zeevloot, door de voorzorg van dien Vorst toegerust, gelegenheid vond, om, zo als de Dichter zig, na 't voorstellen hier van, uitdrukt,
Om d' ongerechten roof aan Spanjes magt te ontwringen,
Die groeit in Neêrlands leed.
Lumei, aan 't roer der zeevoogdij,
Windt ankers op, zet zeilen bij,
En wendt de stevens naar de vaderlandsche wallen:
De Maas ontvangt hem onverwacht,
En ziet terstond den Briel hem in de handen vallen
Die maar 's lands vrijheid tracht.
Zulks had ten gevolge, dat Spanje zig te sterker te Land en | |
[pagina 555]
| |
ter Zee wapende; by welke gelegenheid ook Enkbuizen, waarop onze Dichter, naar 't bovengezegde, vervolgens inzonderheid het oog vestrgt, in de hachlykste omstandigheden geraakte; nadien de Spanjaard zig van die Stad wilde verzekeren, en de Inwoonders, ten grcoten getale, gelyk door geheel Westvriesland, naar 's Prinsen zyde overhelden. De Dichter beschryst der Stedelingen moed, der Burgermeesteren ontrouw, het ontdekte verraad, den verydelden aanslag en de gelukkige redding van Enkhuizen, door 't beteugelen en verdryven der geenen, die haar onder 't Spaansche juk zogten te houden, op een nadruklyken trant; en besluit deeze beschryving van dien oproer, benevens de gevolgen daar van, met dit Couplet.
ó Jarenlanggebeden uur!
Men drijft het eerloos stadsbestuur
Ter achtbre raadzale uit, en haalt de vrijheid binnen:
De Spaansche boeijen zijn geslaakt,
't Geschonden recht keert weêr tot hun die 't recht beminnen,
Gods naam wordt groot gemaakt.
Hy stelt zig zelven voorts, als 't ware, in dien toestand van zaa ken, moedigt Enkhuizen en de overige Westfriesche Watersteden aan, om voorts op een gewenschten uitslag te hoopen; na welk alles by zyn Dichtstuk indezervoege ten einde brengt.
Enkhuizen! ons bij uitstek waard,
In 's lands geschiedrol breed vermaard,
Lang moete uw naam met de cer en 't merk der vrijheid prouken;
Wy voelen van de aloude deugd,
Die u verëeuwigd heeft, thans onzen geest ontvonken
Die gloeit van dankbre vreugd.
Hoe klinkt die vrijheid thans alom!
Zij zwaait in 't dwangloos heiligdom
Haar wierook naar den troon van waar ze ons is gezonden;
En galmt het heil van wal en muur
Den blijden burger toe, uit haar metalen monden,
Met buldrend vreugdevuur.
Dat voorts 't aloud Bataafsche bloed
Zoo dierbaar blijve aan ons gemoed;
En 't hoogbemind genot der vaderlijke rechten,
Daar wij met velle dankbaarheid
De erkentnis aan Gods gunst en de eer der vadren hechten,
Nooit weder van ons scheid'!
| |
[pagina 556]
| |
En gij moedvolle burgerschaar!
Die zegenvierden in 't gevaar;
Uw loon worde u in 't rijk der Godheid toegerekend;
Terwijl enze engbeperkte magt
Uw deugden in ons hart met liefdekleuren tekent,
U eert in 't nageslacht.
Om by dit Dichtstuk nog een voorbeeld van een anderen aart te voegen, zullen wy eenen zyner Klinkdichten plaats geeven; en wel dat, 't geen hy opgedraagen heeft aan zynen geagten Dichtgenoot J.A. Backer, op het Stersgeval van den Heer M. Schooningh, in leeven Schipper in dienst der Oostindische Maatschappy. Men leeze en voele: het luidt aldus.
Toen Schooningh op zijn tocht naar Indie uit zou varen,
En tij, en voorwind 't eind stelde aan zijn mingestreel,
Maalde uw bedreven nimf een teder tafereelGa naar voetnoot(*),
Daar hem zijn jonge vrouw vaarwel kuschte op de baren.
Wat hechtte mond aan mond die naauw' te scheiden waren!
De noodzaak rukte hen van één naar 't lijflijk deel;
De hand der zielen bleef nog lange in zijn geheel:
Noch moest meer tederheids hun minnend hart bezwaren.
Die Schooningh keerde korts weêr vaderlandwaarts heen,
En toonde een voorbeeld dat de dood bewogen scheen;
Hij groete 't vaderland van ver met vege lippen.
't Gerucht meldt straks zijn komste aan lieve vrouwe en kind.
Men haalt hem ijlings af! hoe helpen weer en wind! -
Hij komt - hij ziet - hij kuscht - en laat den adem glippen.
|
|