Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven van eene Engelsche Dame in Rusland, aan bare Vriendinne in Engeland. Met Geschiedkundige Aantekeningen. Uit het Engelsch vertaald. Te Rotterdam by D. Vis, A. Bothall en P. Holsteyn 1776. In groot octavo 132 hladz.EEne Engelsche Dame, die zig aan 't Russische Hof onthield, geduurende de jaaren 1730-1739, schreef deeze Brieven aan haare Vriendinne in Engeland, om aan dezelve een verslag van haare ontmoetingen te geeven. Zy schryft meerendeels in een leevendigen styl; geeft wel inzonderheid beschryvingen van de characters der voornaamste Persoonaadjen, welken, in die dagen, aan 't Russische Hof bovenal in aanmerking kwamen. Ter nadere ophelderinge van het deswegen gezegde heeft men 'er eenige Aantekeningen bygevoegd, met eene korte voorstelling van de lotgevallen dier Persoonen in 't vervolg van tyd; waar by nog komt een Geslacht-Tafeltje, dat ous onder 't oog brengt de opvolging der Familie van Romanzow, thans in Rusland regeerende. Hier door hebben deeze Brieven haare nuttigheid in 't nagaan der Russische Geschiedenisse. Voorts behelzen zy, by voorkomende gelegenheid, beschryvingen van deeze en geene Festiviteiten ten Hove, waar uit men den smaak der Russen ten dien opzigte kan afneemen; en wyders is het voor- | |
[pagina t.o. 546]
| |
[pagina 547]
| |
stellen hier van doorvlogten met het verhaal van byzondere ontmoetingen, of geschiedenissen, en geestige aanmerkingen over dezelven; dat het leezen dier Brieven des te gevalliger maakt. - Tot een staal der schryswyze deezer Dame verstrekke de tweede Brief, welke aldus luidt.
Geliefde mevrouw.
‘Overeenkomstig uwe bevelen, zal ik, zonder voorreden, u eenig verslag geven van myne reis van Petersburg, tot aan deze plaats [te weeten Moscow.] Den 5 Maart togen wy op weg in sleden; deze zyn, gelyk een wieg, van hout gemaakt en met leder bedekt; men ligt in dezelven op een bed van bont. Ze zyn maar voor één persoon geschikt en om die reden zeer onaangenaam, dewyl men niemand heeft om mede te spreken. Wy reisden dag en nacht en kwamen alhter aan op den 9 Maart. Ongetwysselt zult gy meenen, dat ik zeer snel over den weg heen huppele; maar wat zal ik zeggen? ons geryf onderweeg was eene kleene rookige kamer daar wy ons ophielden om van paarden te verwisselen en aten van 't gene wy mede gebragt hadden. Het volk was ten uitersten gedienstig; maar men ziet 'er de menschelyke natuur zoo vernedert en de arme bloeden zoo slaassch en behoeftig, dat zy enkel de gedaante van menschelyke schepzels schenen te hebben. Indien men de hutten uitzondert, die, om van paarden te kunnen wisselen, op geschikte afstanden geplaatst zyn, schynt men door een onbewoont land te reizen, daar men noch stad noch huis ziet, en niet dan digte bosschen aantreft, welke alle met sneeuw bedekt zynde, een fraai romanesk tooneel leverden; ook verbeeldde ik my dikwyls door de sneeuw, die op stompen, struiken en heesters lag, allerlei gedaantens te zien gevormt; ik zag tusschen de takken der boomen, beeren, wolven, ja zelfs salet jonkers, en dikwyls wenschte ik u daar te hebben, dewyl gy 'er een bevroren minnaar had kunnen vinden, voor wien gy niet bevreest had behoeven te zyn. Ik zeide u, dat wy onderweeg geen Stad hadden gezien, ik bid u deswegens verschooning, want wy zyn door NovogorodGa naar voetnoot(a) en Tweer getrokken. De eerste plaats is befaamt door het klooster van St. AnthonyGa naar voetnoot(b), welke heilig, zoo als men ons verhaalde, van Padua op een molensteen was komen reizen met schats genoeg by zich om dat klooster te bouwen. De stad is slecht, doch groot; de huizen zyn alle van hout, laag en kleen: de buitenzyde van 't klooster maakt gansch geene fraaije vertooning; van binnen heb ik het niet bezichtigt. Tweer is een net zindelyk stadje aan den kant van | |
[pagina 548]
| |
een heuvel en aan den oever van de Wolga gelegen; de gebouwen zyn 'er van hout en zeer zindelyk. Ik heb van dat stadje, daar ik my thans bevinde, nog niet genoeg gezien, om 'er u iets van te beschryven. De keizerGa naar voetnoot(a) word zelden gezien, houdt geen hofdagen en schynt nergens mede ingenomen dan met de jacht. Zyn voornaamste gunsteling de Vorst Dolgborucki houdt hem met dat vermaak bezig, uit vrees van anders den voet geligt te worden. Sedert deez jonge monarch, omtrent zes maanden geleden, deszelfs eenige Zuster heeft verloren, (die een ongemeen verstant bezat,) word hy geheel en al geregeert door dezen jongen edelman, die, zoo ik hoor, niets beroemds heeft dan zyn tytel. Ik heb een bezoek gehad van verscheidene oude kennissen van den Heer W... een hunner was eene hoveling ten tyde van uwen heldGa naar voetnoot(b). Zy is eene verstandige vrouw en onderhoudt my met verscheide zyner byzondere gevallen. Het volgende, alhoewel het wat lang is, zal ik u mededeelen, dewyl het zelve, naar ik begryp, te kennen geeft, dat hy zoo woest niet was, als sommige hem afgebeelt hebben. Hy had eene hevige drift voor een officiers dochter, Munce geheten, en stelde by aanhoudenheid meer middelen in 't werk om haar overtehalen dan monarchen gemeenlyk noodig hebben; eindelyk gaf zy zich over, en werd zyne openbare meesteres, ook bleef hy haar verscheide jaren agter den anderen met eene ongemeene genegenheid beminnen. Op zekeren ongelukkigen dag zich naar een kasteel begevende, het welk hy in zee had laten bouwen, vergezelt van zyne en de buitenlandsche ministers, viel, by toeval, toen zy te rug keerden, de poolsche minister, over de ophaalbrug in 't water en verdronk, niettegenstaande alle aangewende vlyt om hem te redden. De keizer beval alle de papieren uit des ministers zak te nemen, en dezelven in de tegenwoordigheid van 't gezelschap te verzegelen. By het uithalen van de zakken viel 'er een schilderstukje uit, het welk door den keizer werd opgeraapt; doch oordeel hoe verbaast hy | |
[pagina 549]
| |
stont, toen hy in het zelve het afbeeldzel zag van de voornoemde dame. In eene schielyke vervoering van drift scheurde hy eenige van de papieren open en vond verscheide brieven van hare eigen hand in de teederste bewoordingen aan den overledenen geschreven. Oogenbliklyk verliet hy 't gezelschap, kwam alleen naar 't vertrek van myne vertelster, en beval haar terstond om de Dame te zenden. Toen zy inkwam sloot hy de deur voor hun drie, en vroeg haar, hoe zy kwame te schryven aan zulk een persoon? zy ontkende zulks gedaan te hebben; daar op vertoonde hy haar het afbeeldzel en de brieven; en toen hy haar het ongeval van den minister te kennen gaf, barstte zy in tranen ult, terwyl hy haar hare ondankbaarheid in zulk eene woede van drift verweet, dat myne vertelster niet anders verwagtte dan haar te zien vermoorden: maar eensklaps de tranen hem mede uit de oogen barstende, zeide hy, haar vergiffenis te schenken dewyl hy maar al te wel gevoelde hoe onmooglyk het was eene liefde neiging te vetwinnen “want (voegde hy 'er by) niettegenstaande gy myne genegenheid zoo trouwloos beantwoord heb, kan ik u evenwel niet haten, schoon ik het my zelve om myne laaghartigheid doe. Het zou nogthans verachtlyk in my zyn langer met u te leven, vertrek derhalven, terwyl ik myne hartstochten binnen de palen van menschelykheid kan houden, gy zult geen gebrek hebben, maar ik wil u nimmer wederzien”. Hy hield zyn woord, en kort daar aan huwde hy haar uit aan iemand, die ver van 't hof eene bediening had, ook was hy hen altoos gunstig in 't stuk van fortuin. Ik vorder van u, deze geschiedenis voortelezen aan den Heer B... Indien de magt van dezen monarch in hem gevestigt ware, wat toch zoudt gy doen? Dan, ik laat het aan hem gebruik te maken van 't onderwerp, welk ik hem verschaft heb, en ben &c.’ Men kan uit de verhaalen deezer Dame wegens de Festiviteiten, (om ook hier van nog met een kort woord gewag te maaken,) afneemen, dat men dezelven in Rusland, niettegenstaande de koude van dat Gewest, zeer wel weet in te rigten. ‘Wy hebben, schryst ze in een anderen brief, hier onlangs een Verjaardag gehad, welke, schoon dezelve alle jaaren voorvalt, meer vermaak verschaft heeft, dan dingen van dien aart gemeenlyk doen. Dezelve werd geviert in de nieuwe zaal, die maar even voltooit was, en aanmerkelyk grooter is, dan de St. joris zaal te Windsor. Alhoewel het een zeer koude dag was, werd het vertrek door de kagchels warm genoeg gehouden, ook was het opgesiert met oranje en mirteboomen in vollen bloei, en in ryen zo wel geschaart, dat dezelve aan weerszyde van 't vertrek een wandelpad vormden, het welk aan de dansers, in 't midden van de zaal, plaats genoeg overliet. Dit wandelpad gaf aan 't gezelschap gelegenheid nu en dan neder te gaan zitten; dewyl het zelve aldaar de tegenwoordigheid der Vorstinne ontweek. De schoonheid, lieflyke geur en warmte van dat nieuw gevormde boschje, terwyl 'er buiten het vengster niet dan | |
[pagina 550]
| |
sneeuw en ys te zien was, scheen eene betovering, en vervulde myne ziel met aangename denkbeelden. In de aangrenzende vertrekken waren koffy, thee en andere ververschingen voor het gezelschap gereed gemaakt; en wanneer wy tot de zaal te rug keerden, verbeeldde ik my, door het muziek en den dans in de eene plaats, en door de wandeldreven, welke in stede van met Arkadische harders en nimfen opgevult te zyn, niet dan pronkers en schoonen vertoonden, die allen in hun zondagspak waren, in het Land der Eunjers te zyn, en shakespears zomersche nachtdroom speelde my den ganschen avond in het hoofd’. Minder behaagen schiep zy in eene andere soort van Wintervermaak, dat wy om deszelfs zonderlingheid by 't voorige zullen voegen, en door haar op de volgende wyze beschreeven wordt. ‘Een zeker werkstuk van planken saamgestelt, dat, van de eerste verdieping, hellende, naar de binneplaats loopt en breed genoeg is voor een koets, aan weerskanten met een kleenen rand, word met water begooten, het welk terstond bevriest; de begieting word zoo meenigmaalen herhaalt, tot dat het ys tamelyk dik op deze helling legtGa naar voetnoot(a). De Dames en Heeren van 't Hof, in sleden gezeten, laten zich langs die helling van boven nederglyen, met een vaart, welke het naast aan vliegen koomt, zoo snel is dezelve. Indien by wylen deze sleden eenigen weerstand ontmoeten, tuimelt de persoon die in dezelven gezeten is, hals over hoofd daar heen, daar eigenlyk de grap in bestaat. Elk sterveling, die ten hove koomt, heeft langs deeze glybaan, zoo als zy 't noemen, gegleden, zonder dat 'er tot nog toe hals of benen gebroken zyn. Ik was in den uitersten angst, dat ik verplicht zou zyn langs deze mislyke helling af te glyden; want niet alleen dat ik bang was myn nek te breken, maar ik beefde als ik dagt, dat ik vallen kon op cene wyze die my van schaamte zou doen sterven. Ik bleef derhalven eenigen tyd van 't hof afwezig, op hoop dat het een of ander ongeluk een einde van deeze Liefhebbery mogt maaken; doch ten langen leste was ik verplicht my te vertoonen. “Gy zyt de glybaan nog niet eens afgeweest”; zeide my iemand: en dewyl elk gaarn ziet, dat zyn nabuur eveneens gehandeld word, als hy zelve gedaan is, sidderde ik van vrees. Here Majesteit dit ziende, zeide, “dat myne tegenwoordige omstandigheden my daar van bevrydde”, en op die wyze kwam ik 'er as. |
|