Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 535]
| |
Hedendaagsche Historie, beschreven door een gezelschap van Geleerde Mannen in Engeland. Uit het Engelsch vertaald. VIII. D.l. St. Te Amslerdam by P. Schouten, J. de Groot. Te Leyden by P.v.d. Eyk en D. Vygh 1775. In quarto 412 bladz.DIt gedeelte der Hedendaagsche Historie, strekkende ter agtervolgende ontvouwinge van de Oostersche Geschiedenissen, bepaalt zig byzonderlyk tot die van China; welke zeker zo aanmerkelyk is, als eenige dier afgelegene Gewesten, en zelfs bovenal veeler opmerking tot zig trekt; waarom ook het Engelsche Genootschap een uitvoerig verslag van dezelven medegedeeld heeft. Zy, die de Geschiedenissen beoefenen, vinden hier een geregeld berigt van de lotgevallen der Chineesche Heerschappye, zedert de komst van den negenden Monarch Shun op den Chineeschen throon, in wiens geslacht de Kroon is erfelyk geworden; van waar onze Schryvers de Hedendaagsche Historie van dat Ryk, eigenaartig, met dien Vorst aanvangen. En hier benevens wordt denzulken, die zig op de Aardrykskunde en de Natuurlyke Historie toeleggen, het merkwaardigste van dit Ryk, zo in 't eene als in 't andere opzigt, breedvoerig voorgedraagen; des ook dezulken, in 't doorbladeren van dit verslag, voldoening kunnen vinden. Het eerste Stuk van dit Deel, dat wy thans onder handen hebben, is wel inzonderheid tot het laatstgemelde betrekkelyk, en behelst eene onderscheiden Aardrykskundige beschryving van dat Gewest, met nevensgaande berigten over de voornaamste byzonderheden, welke de Natuurlyke Historie van dat Land en Volk aan de hand geeft. Onze Schryvers naamlyk verleenen ons, voor eerst, eene algemeene beschouwing van het Chineesche Ryk, nopens deszelfs uitgestrektheid, lugtstreek, verdeeling, volkrykheid enz.; vervolgens geeven zy eene afzonderlyke plaatsbeschryving van ieder der vyftien Provincien, in welken dat Ryk verdeeld is, zo ver het binnen den vermaarden grooten muur bepaald zy; als mede van de Provincie Lyau-tong, buiten dien muur; welke eertyds voor de zestiende Provincie van dat Ryk gerekend werd, maar nu als eene overheerde Provincie behandeld wordt. Het merkwaardigste deezer Provincien, derzelver Steden, bevolking, voortbrengzelen, handel enz. beschreeven hebbende, gaan zy over, om een berigt te geeven van den ouden Godsdienst, en de nieuwe Gezinten onder de Chineezen; by welke gelegenheid zy ook gewag | |
[pagina 536]
| |
maaken van 't voorgevallen omtrent den Christelyken Godsdienst, en 't verblyf van eenige Jooden in dat Ryk; die 'er zig, zo min als de Christen-zendelingen, kunnen onthouden, zonder de sterkste vermomming. Op de ontvouwing hier van volgt eene beschryving der Regeeringe, der Wetten, der Regeerkunde enz. van de Chineezen; mitsgaders van hunne Geleerdheid, Kunsten, Weetenschappen, Taal enz. Hier aan heeft men gehegt een berigt van hunnen Landbouw, van hunne Zyden-stoffen, van hun Porcelein, Lakwerk, Vernis en andere mindere Kunsten; waarby ten laatste komt eene beschryving van het Karakter, de Geaartheid, Zeden, Gewoonten, Huwelyken, Begraavenissen, Feesten en Gastmaalen der Chineezen, benevens een verslag van de natuurlyke en door kunst gemaakte Zeldzaamheden van dat Land. - Ieder deezer Asdeelingen van dit Stuk behelst verscheiden merkwaardigheden, waar uit wy het een en 't ander zouden kunnen overneemen; maar onder derzelver menigte is ons oog byzonder gevallen, op het geen ons, by 't melden van de Plantgewassen, nopens de Thee is voorgekomen, en bovenal op de aldaar voorgestelde waarneemingen, wegens de zogenoemde Groene Thee; of dezelve al dan niet voor eene byzondere Hoosdzoort te houden zy? Het kan eenigermaate dienen, ter nadere ophelderinge van 't geen we onlangs deswegens, uit de Natuurlyke Historie, volgens het Samenstel van den Heer linnaeus, bygebragt hebbenGa naar voetnoot(*), waarom wy 'er ons te eerder toe bepaalen. - Het Engelsche Genootschap een berigt geevende van dit Heestergewas, deszelfs behandeling, gebruik en onderscheiding, laat zig, by die gelegenheid, over het opgenoemde onderwerp, aldus uit. ‘Of de Thee-boe en de Groene Thee oorspronglijk verschillende gewassen waren, dan of zij dezelfden waren, alleenlyk op eene verschillende wijze aangekweekt, is eene vraag, die zederd langen tijd de bekwaamheden der weetgierigen geoefend heeft, en egter is men het nog niet eens omtrent dezelve. De Chineezen konden dezelve gemakkelijk oplossen, indien het hun behaagde; maar zij zijn te agterhoudend voor de Europeaanen, om hen eenig het minste licht daarin te geeven; zoodat het ons geheel overgelaten is, om dezelve op te lossen, volgens de beste waarneeming, welke wij 'er op maken kunnen. Volgens welke de eerste onderstelling het waarschijnlijkst schijnt, wegens het duidelijk onderscheid niet alleen van haar kleur, smaak, | |
[pagina 537]
| |
geur enz. maar nog veel meer, wegens hare verschillende uitwerkingen, naardien de eene ruw en scherp is op de tong en voor de maag, zelfs in zoo verre dat zij een braakmiddel zij, indien zij te sterk genomen wordt; de andere zagt, aangenaam, genezende, en in geen geval nadeelig; de eene walgagtig en een sterk pisverwekkend middel; de andere veeleer een verzagtend en bloedzuiverend middel door eene gematigde doorstraling, en het bloed door haare balsemagtige hoedanigheid voedende en vermeerderende. Na dit alles heeft egter het laatste begrip eindelyk de overhand behouden; en dit verschil van hare uitwerkselen is, met gene kleine waarschijnlijkheid, ondersteld, te ontstaan uit de verschillende tyden, waarin het blad ingezameld wordt; namelyk dat van de Thee-boe, omtrent een maand of vijf weeken vroeger, wanneer de plant in haren vollen bloei is, en de bladen vol van hare sappen zijn; terwijl de Groene, om dat ze zoo veel langer op den boom gelaten, en die zoete sap opgedroogd of verdikt wordt door de warmte der zon, hare kleur in een schoon groen verandert, en die bitterheid en wrangheid verkrijgt, welke wij vinden dat zij heeftGa naar voetnoot(*). Het geen deze onderstelling schijnt te bevestigen, is, dat de aankweeking van de Thee-boe eene ontdekking en verbetering schijnt te zijn, van één of twee eeuwen geleden, voor welken tijd zij 'er niets van wisten. Het is ten minsten klaar uit het berigt, 't welk de Heer Ten Rhein, die eenigen tijd zijn verblijf in Japan had, en geneesheer van den keizer was, omtrent anderhalve eeuw geleden, daarvan gegeven heest, dat zij toen in Japan niet bekend wasGa naar voetnoot(†), schoon ze 'er naderhand | |
[pagina 538]
| |
ingevoerd, en tot eene veel grooter volmaaktheid aangekweekt zij, dan eenige, welke wij ooit uit China hadden, zoo dat men onderstelle, dat deze ontdekking, die toen nog nieuw was, in Japan nog niet bekend was, wanneer deze vermaarde kruidkenner zijn berigt van de Thee van dat land schreef; 't welk van geen ander dan van de verschillende soorten van Groene Thee gewag maaktGa naar voetnoot(a). Wij zullen 'er alleenlijk bijvoegen, dat naardemaal geene van hunne oude kruidboeken van de Vu-i of Thee-boeGa naar voetnoot(*) spreken, | |
[pagina 539]
| |
en sommigen van de inborelingen daar van spreken als eene latere ontdekking, 'er reden is, om dezelve als eene verbe- | |
[pagina 540]
| |
tering van die oude soort aan te merken; doch of ze door naerstigheid of bij geval uitgevonden zij, kunnen wij nergens vinden. Maar men stemt overeen, dat de verschillende trappen van hare sappen en fijnheid toe te schrijven zijn aan de vroegtijdigheid van het saisoen, waarin zij ingezameld wordtGa naar voetnoot(*)’ |
|