Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke Historie, volgens het Samenstel van den Heer Livnaeus. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Taeeede Deel, Zesde Stuk. Te Amsterdam by de Erven van F. Houttuyn, 1776. In groot octavo, 468 bladz.BY den aanvang van dit Stuk, waar mede de beschryving der Heesters afloopt, geeft de Plant- en Kruidkundige Houttuin een naauwkeutig verslag van de Klasse, die Syngenesia, of door hem Samenteeling, genoemd wordt, waar van hy de voornaamste byzonderheden, met de verdeeling die in dezelve plaats heeft, onderscheidenlyk voordraagt. Na deeze algemeene opheldering, geeft hy eene byzondere ontvouwing van de daar toe behoorende Samenteelige Heesters, volgens derzelver Rangen. En hier nevers voegt hy wyders de Manwyvige, de Eenbuizige, de Tweebuizige en de Veelwyvige Heesters, die hy insgelyks, naar hunne Rangen en Geslachten, afzonderlyk beschryft. Dit gedeelte behelst eene menigte van Heestergewassen, waar van ons de Heer Houttuin met veel oplettendheid berigt geeft; en dat hy vergezeld doet gaan van etlyke keurige aftekeningen, die by uitstek geschikt zyn, om de Liefhebbers te voldoen; des hy, door 't een en 't ander, eene algemeene goedkeuring erlange, van wegens 't geene hy, zo in dit als in de voorige Stukken, ter ophelderinge van de Natuurlyke Historie der Heesters, te berde gebragt heeft. - Tot eene byzonderheid, ook betrekkelyk tot | |
[pagina 530]
| |
onze Vaderlandsche Gewassen, diene zyne beschryving van den Hazelaar, waaromtrent hy het volgende meldt. ‘In dit Geslagt is de Kelk der Mannelyke Bloemen eenbladig, driedeelig, schubachtig, eenbloemig, zonder Blaadjes, met agt Meeldraaden: die der Vrouwelyken tweebladig als gescheurd, zonder Bloemblaadjes, twee Stylen bevattende, en de Vrugt een Eyronde Noot. - Twee Soorten zyn 'er van opgegeven, wier eerste alle Verscheidenheden der gewoone Hazelnooten, de andere zekere Uitheemschen behelst. 1. Hazelaar met Eyronde stompe Stoppeltjes. De Bladerachtige Vliesjes, die dikwils in de Planten aan den oorsprong der Bladsteelen of Bloemsteelen gevonden worden, en waarschynlyk overblyfzels zyn van de bekleedzelen der Knop, strekken hier, gelyk in andere Gewassen, tot eene Soortgelyke onderscheiding. In onze gewoone Europische Hazelaar zyn dezelven, gelyk iedereen gemakkelyk kan waarneemen, rondachtig en stomp, in de Uitheemschen van de volgende soort smal en spits, gelyk in de meeste Planten, Veelal komen zy dubbeld voor, en byna altoos buiten, doch somtyds ook binnen de Oxels der Bladen, gelyk in de Moerbezie en Vygeboom. In de Werken van dodonéus en lobel, alwaar veelal dezelfde Plaatdruk gebruikt is, zyn deeze Stoppeltjes eenigermaate, doch in 't Kruidboek van weinmann, (waar uit wederom deszelss onnaauwkeurigheid blykt,) in 't geheel niet aangeweezen. Men vindt aldaar gewag gemaakt van vierderley Hazelaaren, die 'er op één Blad afgebeeld zynGa naar voetnoot(*) als 1. Een Tamme of Zaay-Hazelaar, met langwerpige witte: 2. Een dergelyke met langwerpige roode Nooten: 3. Een Tuin-Hazelaar, met een groote, ronde, witte Vrugt, en 4. Een Wilde. Deeze laatste voert 'er, eenvoudig, den naam van Hazelnooten, terwyl de eerste en tweede by hem door den naam van Witte en Roode Baardnooten, de derde door dien van Seldery-Nooten onderscheiden wordt. En deeze laatsten zouden de Groote Spaansche Hazelnooten zyn: terwyl iedereen weet, dat dezelve een roode Kleur hebben. Gedagte onderscheidingen, van de gebaardheid der Hulzen afgeleid, zyn by ons niet zo zeer in gebruik, als wel het verschil van Wilde en Tamme Hazelaars. De eerste vindt men door geheel Europa, zelfs in Sweeden, ja ook in de noordelyke deelen van Asie, natuurlyk groeijen. In Siberie, | |
[pagina 531]
| |
echter, vondt de Heer gmelin dezelve maar op ééne plaats, aan de Rivier Argun naamelyk; niettegenstaande die in Rusland, en 't Ryk van Casan, zegt hy, gemeen is. In de Bosschen en Haagen van Sweeden, Engeland en Duitschland is het Gewas ook overvloedig, doch nergens gemeener, zo 't schynt, dan in de Elsaz, aan den Rhyn en in Switzerland. Men vindt het by ons, in veele Bosschen van Holland, Gelderland en Overyssel, als ook in de Wouden van Vriesland en elders. De manier van Groeijing is, in de Wilde en Tamme, byna dezelfde. Veele taaije, ronde Ryzen of Teenen komen uit eenen Wortel voort, en maaken dus opgroeijende een Bosschagie, dikwils meer dan eens Mans langte hoog. Op die wyze vindt men het Gewas der Hazelaaren in 't Kreupelbosch, in Haagen, en ook dikwils aan de Slootkanten van Plantagien, aan de Oevers van Beeken en Moerassen; want zy beminnen vogtige plaatsen. De Bladen zyn in de Wilden kleiner, de Nooten ronder, en zitten in de Hulzen niet verborgen, groeijende by dikke Troppen, somtyds van tien of meer witachtige Nootjes, waarvan echter veelen misdraagen, en ledige Doppen, zonder Pitten, zyn. Het zonderlinge, dat in de Vrugtmaaking van dit Gewas plaats heeft, is door den Kruidkundigen mappus, in de Elsaz, aldus waargenomen. Kort na dat de Vrugten afgevallen zyn, zegt hy, in de maanden September en Oktober naamelyk, komen de Katten voort, die geduurende den Winter aangroeijen, en omtrend het end van February of in Maart, geel worden, open barsten, en een overvloed van bleek-geel Stof in de Lugt verspreiden. Op denzelfden tyd, en dus by de twee Maanden voor de Bladschieting, ja het eerste van alle de Bloemen der Boomen, openbaart zig de Vrouwelyke Bloessem, op andere plaatsen van dezelfde Takken, zynde Vrugtbeginzeltjes met bevallig roode Krulletjes, die voor Stylen of Buisjes verstrekken, aan de tedere Schepzeltjes. Als deeze door het Stuifmeel der Katten genoegzaam bevrugt zyn, verdwynen de Krulletjes of verslenzen, en dan groeijen de Vrugtbeginzeltjes allengs aan. Uit derzelver menigte wordt een rykelyke Oogst voorspeldGa naar voetnoot(*).’ ‘De vermaarde Heer Doktor scopolie, in Karniolie, alwaar men 't Gewas, groeijende in dat Land overal aan den | |
[pagina 532]
| |
voet der Bergen, Lesnik noemt, de Hazelaars waarneemende, schryft 'er dit volgende van. “De Mannetjes-Kat komt vóór de Bladen, hebbende de vyf of zes laagste Schubben Bloemloos. De Wyfjes-Bloem, onder de Mannetjes geplaatst, heeft van zes tot twaalf ongesteelde Vrugtbeginzels, die rondachtig zyn, wier paarsche Stylen dan eerst zig openbaaren, wanneer de Meelknopjes het Stuifmeel hebben uitgeworpen. Ik telde op éénen Boom meer dan driehonderd Katten, in ééne Kat tweehonderd dertig Schubben, in ééne Schub agt Meelknopjes, en twee Beursjes in ieder Meelknopje. Wie zal 't getal der Stuifmeelbolletjes in ieder Beursje begrooten? Zie daar een wonderlyk Voorbeeld van Vrugtbaarheid, en nogthans vergaan de meeste Schepzeltjes uit gebrek van Bevrugting, ja somtyds komt naauwlyks eenige Vrugt van den geheelen BoomGa naar voetnoot(*). 't Voorjaar van 1755 zeer winderig zynde, groeiden 'er byna in 't geheel geen Hazelnooten, en even het zelfde was in 't voorgaande Jaar, door de menigvuldige Voorjaars-Regens, veroorzaaktGa naar voetnoot(†).” De tamme Hazelaars zyn, ten minste in onze Gewesten, die wisselvalligheden zo veel niet onderhevig. Dit kan daar uit voortkomen, dat dezelven hier te Lande niet zo zeer aan den Wind bloot gesteld zyn, veelal door ander Geboomt beschut, en door hunne laagte het geweld van den Wind ontduikende. Men maakt 'er nogthans, door wegneeming der geduurig opschietende Zydscheuten of Uitloopers, taamelyk groote Boomen van, met Stammen van aanmerkelyke dikteGa naar voetnoot(§), die, het eene Jaer meer, het andere minder, doorgaans redelyk Vrugtbaar zyn. Het Gewas vereischt, om goed van Dragt te zyn, dat men het door Uitloopers vermenigvuldige. De groote, lange witte, die in ruige Bolsters zitten, zyn de smaakelyksten. Dezelve groeijen met één of twee, en ten hoogste drie of vier Nooten aan éénen SteelGa naar voetnoot(‡). | |
[pagina 533]
| |
De Hazelnooten, hoe zeer ook tot Versnapering in gebruik, leveren, inzonderheid gedroogd zynde, een hard en niet ligt verteerbaar Voedzel uit. De Olie uit dezelven geperst, is onder den naam van Oleum Nucum bekend, en tegen de Tandpyn aangepreezen geweest. Men vindtze in de Winkels, doch zy wordt meest gebruikt in Handwerken. Versch zynde komt zy vry veel met de Amandel-Olie overeen, en de Emulsie van Nooten, (of derzelver melkagtig vogt,) is tot verzagting der Waterwegen niet onnut. Van de Kolen, die van het Hout in een beslooten Yzeren Potje gebrand zyn, bedienen de Tekenaars zig gaarne. De Ryzen of Uitloopers zyn, belachelyk, tot Wichelroeden, om verborgen Schatten, Mineraalen of Waterloopen op te spooren, gebezigd. In 't Graafschap Tyrol maaken 'er de Boeren, met beter uitslag, gebruik van, tot Vogelknippen en Mollenvallen. Tot Hoepen van Vaatwerk gebruikt men de gespleeten Twygen elders, en het Hout is in de Werktuigen niet ondienstig. De Olie, door Destillatie daaruit getrokken, en door verscheiden Overhaalingen, op ongebluschte Kalk, tot eene Goudkleur gebragt, is onder den naam van Oleum Heraclinum tegen de Vallende Ziekte opgehemeld, door den Keizerlyken Lyfarts rulandus; doch heeft reeds lang haar achting verlooren. Ik heb nog niet gesproken van de byzondere benaamingen, welken dit Gewas, (in 't Latyn gewoonlyk Corylus Avellana geheeten,) voorts in Europa voert. De Franschen noemen den Boom Coudrier of Noisettier, om dat zy de Vrugten Noisettes heeten, dat is Nootjes, in vergelyking met de Ockernooten of Walnooten, die men by ons gemeenlyk door den Naam van Groote Nooten onderscheidt. Zo let ieder Landaart meest op het geen by haar gemeenst is. Zy gebruiken echter ook 't woord Avellanes, gelyk de Italiaanen, die ze anders Noccivoli of Nocelli tytelen. De Engelschen noemen de ruigen Filberds, doch zeggen anders Haselnuts, 't welk weinig van de Hoogduitsche benaaming verschilt. Voorts zyn de Hazelnooten onder den naam van Nuces Ponticae, Praenestinae, Heracleoticae, by de Romeinen bekend geweestGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 534]
| |
2. Hazelaar met smalle spitse Stoppelijes. Het laatstgemelde zou echter meer zien kunnen op deeze Soort, welke door plinius schynt bedoeld te zyn, met den naam van Nuces barbatae, dat is, Gebaarde of Baardnooten. Deeze zyn het mooglyk, welke hy zegt Abellinae genoemd te worden naar de Groeiplaats, waar van 't woord Avellanae zal gemaakt zyn, of van Avellanum een Stad in Campanie, zo servius wil. Uit Klein Asie waren zy in Griekenland overgebragt, en daarom voerden zy den naam van Nuces Ponticae en van Heraclooticae, naar de Stad Heraclea in Pontus. De bynaam Colurna, een woord, dat by virgilius van den Hazelaar, by feitus van den Kornoelje Boom afkomstig, schynt te betekenen, zou, wanneer de Bladen zo als in de Indische Hazelaar by seba zyn, in de laatste zin hier te passe komen. Doch, hoe kan dit strooken, met de zeldzaame kleine Hazelnooten-Boom, die van Konstantinopolen, nu omtrent twee Eeuwen geleeden, in Oostenryk overgebragt was, zo clusius meldt, zynde deszelfs Viugt zeer in achting aan 't Tuikse Hof, als een Lekkerny? Die Heester groeide zelden meer dan een Elle hoog, diaagende, op dunne Steelijes, zeer dikke en groote Hulzen, in veele dikke en lange Shppen verdeeld, van agteren ook veele byhangzels hebbende. Deeze Hulzon waren van buiten zeer hard en ruw, van binnen glad, bevattende eene Vrugt gelyk die der Wilde Hazelaaren, maar korter en met een harden Dop; zynde die Vrugt door gedagten Autheur afgebeeld. De Nooten, daar van gezaaid, bragten hem Gewassen voort, die tot eens Mans langte en hooger opschooten, hebbende Bladen wat langwerpiger dan de gewoone Hazelaar, doch niet minder rimpelig, en ook op de kanten Zaagswyze getand. Toen hy, in 't jaar 1593, van Frankfort vertrok, bevondt zig daar zuik een Boom, welken hy liet blyven, en die in 't jaar 1595, zo hem berigt werdt, nog geen Vrugt gedragen hadt.’ |
|