| |
| |
| |
Historie van het Verbond en de Smeekschriften der Nederlandsche Edelen, ter verkryginge van Vryheid in den Godsdienst en Burgerstaat, in de jaaren 1565-1567. Uit veele oorspronglijke gedenkstukken saamgesteld, door J.W. te Water, Predikant te Vlissingen enz. enz. Eerste Stuk. Te Middelburg by P. Gillissen 1776. Behalven het Voorwerk 446 bladz. in groot octavo.
HEt is voor eenen ieder, die slegts eenigzins ervaren is in de Nederlandsche Geschiedenissen, overbekend, dat de Historie van het Compromis of Verbond van 's Lands Edelen, in den jaare 1565, met de gevolgen daarvan, bovenal merkwaardig zy. En dezulken die hun werk gemaakt hebben, van dit gewigtig gedeelte onzer Geschiedenissen na te spooren, ondervonden steeds, dat verscheiden byzonderheden nog al eenige opheldering, ten rechten verstande, behoefden; vanwaar ook deezen en geenen hunne vlyt daartoe aangewend hebben. Uit dien hoofde verstond men, voor eenige jaaren, met het uiterste genoegen, dat de arbeidzaame en kundige te Water zig opzetlyk toelei, om alles byeen te zamelen, wat dienen kan, om 't voorgevallene in dien tyd in een helder daglicht te stellen; en de afgiste van dit eerste Stuk van deezen zynen arbeid toont ons den gelukkigen uitslag zyner poogingen. - Het heeft hem mogen gebeuren, buiten het leezen onzer algemeen bekende Geschiedschryveren, eene menigte van zeldzaam voorkomende gedrukte, mitsgaders tot nog onuitgegeven, Schriften te doorbladeren; hy heeft daardoor gelegenheid gehad, om verscheiden omstandigheden verder na te spooren, en met meerder zekerheid of hooger waarschynlykheid daar te stellen; dit heeft hem aanleiding gegeeven tot het doen van verscheiden ontdekkingen, die zo de Geschiedenis in 't algemeen, als wel byzonder de Lysten der Edelen, betreffen; waar door hy by uitneemendheid in staat gesteld is, om die braave Mannen, welken by uitstek de hand in dit werk gehad hebben, beter te leeren kennen. En zyne hier door verkreegen kundigheden, zo in 't eene als in 't andere opzigt, deelt hy den Liefhebberen onzer Vaderlandsche Geschiedenisse in dit zyn Geschrift indiervoege mede, dat ze t' over reden vinden, om hem voor zyne aangewende moeite hunne erkentelyke dankbaarheid te betuigen.
Met den aanvang geeft hy, by manier van Inleiding, een kort berigt van den ouden staat van 's Lands Edelen, die,
| |
| |
door alle tyden heen, in aanzienlyken getale zynde, het Volk poogden te bewaaren tegen de onderdrukkingen der Graaven, wanneer ze tot Dwinglandy oversloegen; ten welken einde zy zig door onderlinge verbonden versterkten; des het voorgevallene in den jaare 1565 niet als eene nieuwigheid konde voorkomen. Onder 't voorstellen hier van heldert de Eerw. te Water eenige byzonderheden daar toe betrekkelyk, en wel inzonderheid het Verbond der Edelen van 't jaar 1563, in tegenkanting tegen Granvelle, op; en in 't slot dier Inleidinge toont hy, hoe 't bykome, dat de naamen der meeste Bondgenooten, in 't jaar 1565, onbekend gebleeven zyn. Voorts geeft hy te kennen, hoe 't zyn oogmerk zy, de geschiedenis van dit doorlugtig Bondgenootschap van 't jaar 1565 op te helderen; de naamen en lotgevallen der saamverbonden Edelen, tot hunnen roem en tot eer van hunne nakomelingschap, te ontdekken; en hunne overgeleverde smeekschriften, met de gevolgen daar van in een helder daglicht te stellen: waar toe dit Werk by uitneemendheid geschikt is.
Men heeft, gelyk onze Historiekundige duidelyk doet zien, wat ook Strada en anderen mogen zeggen, de aanleiding tot het maaken van dit Verbond nergens anders te zoeken, dan in de willekeurige heerschzugt van Koning Filips; die, onder den schyn van yver voor den Vaderlyken Godsdienst, Nederland in slaaverny poogde te brengen. En 't is, zo als hy verder toont, niet minder baarblyklyk, dat het oogmerk der Edelen alleenlyk was, de verwerving van vryheid in den Burgerstaat en Godsdienst. Na het ontvouwen en billyken van dit Verbondmaaken der Edelen in die omstandigheden, brengt hy ons onder 't oog, hoe men gegronde reden hebbe, om Filips van Marnix te houden voor den opsteller en schryver van het Verbondschrift der Edelen; die aanvanglyk, vermoedelyk op den laatsten van Slagtmaand of in het begin van Wintermaand, te Brussel by een vergaderd waren, in 't huis van den Graave van Kuilenburg; en, veelligt op den zesden van Wintermaand, vaststelden een inlandsch Verbond aan te gaan, en daartoe de Edelen van ieder Landschap, door één of twee gemagtigden uit het zelve, te noodigen. Onze Autheur dit, met de daarby voorgevallen overleggingen, gemeld, en de omzigtige handelwyze der Edelen aangeduid hebbende, geeft vervolgens een verslag van den inhoud van dat Verbond, met aanmerkingen over het zelve, ter volkomener verdeediginge van het gedrag der Edelen in dit geval.
| |
| |
Naar uitwyzen der Geschiedverhaalen en Lysten, gelyk de Eerwaarde te Water vervolgt, werd dit Verbondschrift eerst, door Filips van Marnix, en voorts door verscheiden anderen getekend; doch 't is onzeker wie en hoe veelen den Heer van St. Algonde in deeze eerste tekening vergezeld hebben. Veelligt liep hun getal niet hooger dan tot negen of daaromtrent; dan de aanhoudende poogingen der Edelen, welke hier toe alle Edeien, zonder onderscheid van Gezintheden, verzogten, deed eerlang het getal der Ondertekenaaren sterk toeneemen. Onze Geschiedschryver, hier van gewaagende, wederspreekt te gelyk de haatlyke verdenking en beschuldiging, als of men zig van overhaasting, bedreiging en dergelyken bediend had; waarnevens hy doet zien, dat men ook zommigen verkeerdlyk onder het getal der Tekenaaren geplaatst heeft. Wel byzonder laat hy zig deswegens uit over den Prins van Oranje, ter verdeediginge van 's Vorsten oprechtheid in zyne eerste Verantwoording, en ter wegneeminge van eene zwaarigheid desaangaande, welke men uit zyne tweede Verantwoording ontleent. Verder merkt hy aan, dat het getal der Bondgenooten, voor en kort na 't overgeeven van 't Verzoekschrift, ongeveer 400 geweest zal zyn; doch dat het getal der Ondertekenaaren vervolgens tot 2000 en hooger geklommen zal weezen; toen ook aanzienlyke en ryke burgers zig met de Edelen vereenigden, en hunne verbintenis onderschreeven. Dan hier omtrent heeft men, zyns oordeels, in agt te neemen, dat de eerstgenoemden eigenlyk inkomen als bondgenooten, en de laatsten als hunne aanhangers, wier naamen meestal onbekend gebleeven zyn. Men had naamlyk, buiten verscheiden afschriften van 't Verbond, die men de Edelen liet onderschryven, wat laater een kort begrip van 't zelve gemaakt, mitsgaders zekere goedkeuring en bevestiging, zo van 't Verbond, als van 't Smeekschrift, dat alomme door lieden van verschillenden rang getekend werd, die men dus van de eigenlyke bondgenooten moet
onderscheiden.
Op dit berigt van 't maaken en 't ondertekenen van 't Verbond, volgt wyders een verslag van 't opstellen en 't inleveren van 't bovenaangeduide Smeekschrift. Ter ontvouwinge hier van meldt ons de Autheur het voorgevallene aan 't Hof te Brussel, by gelegenheid van 't ontvangen en afzenden van 't strenge berichtschrift van Koning Filips, dat in Nederland in 't algemeen veel beweeging baarde, en den verbonden Edelen inzonderheid aanleiding gaf, tot het opstellen van een Smeekschrift, om het zolve, ter afwendinge
| |
| |
der uitvoeringe van 's Konings bevelen, ten Hove in te leveren. Het zelve werd, volgens het geen onze Autheur bybrengt, waarschynlyk te Breda, in 't verblyf van den Prins van Oranje, op den vyftienden van Lentemaand des jaars 1566, opgesteld; en men beraadslaagde den volgenden dag te Hoogstraten, op het Hof van den Graaf van Hoogstraaten, over den tyd en de wyze der inleveringe. Dit voorgevallene naauwkeurig gemeld hebbende, onderzoekt hy na den opsteller van het Verzoekschrift der Edelen; doch hy kan deswegens niets met grond bepaalen. Veelligt denkt men op van Marnix, maar hy vindt 'er geen stellig bewys voor. Sommigen brengen 't op rekening van Franciscus Balduinus, of van Simon Renard. Onze Schryver geeft een beknopt berigt van beide die persoonen, en geeft te kennen, dat 'er meer waarschynlykheid voor den laatsten, dan voor den eersten, zou zyn. Hier aan hegt hy wyders een uitvoerig verslag van 't geen ten Hove verhandeld wierd, na dat de Hertogin kennis gekregen had van 't oogmerk der Edelen; 't welk hy, naar 't gewigt van 't onderwerp, onderscheidenlyk voordraagt; en even zo meldt hy ons naauwkeurig de poogingen der Edelen en der Hervormden, ten einde den Keizer Maximiliaan te beweegen, om hun ten voorspraake by Koning Filips te zyn; dat egter door de tegenkantingen aan het Spaansche Hof vrugtloos afliep.
De Eerwaarde te Water, de Geschiedenis dus ver agtervolgd hebbende, blyft voorts stille staan op de lyst der Edelen, die het Verbond ondertekend hadden, om deswegens eenige aanmerkingen mede te deelen. Men vond 'er, zegt hy, veele naamen der Edelen, uit genoegzaam alle de zeventien Nederlandsche Gewesten, maar geene uit Zeeland. Dit is altoos veelen vreemd voorgekomen; zulks heeft hem ook bewoogen, om de oorzaak daar van na te speuren, en zyne gedagten deswegens gemeen te maaken. By die gelegenheid brengt hy ons onder het oog een zeer wel uitgevoerd geschrift van zynen hooggeägten Vader nopens dit Stuk, dat hy met eenige aanmerkingen opheldert en bevestigt. Men ziet uit het zelve ten klaarste, dat de Godsdienst, de Staatkunde en de gesteltenis der zaaken in die dagen, verscheiden reden aan de hand geeven, welken samenloopen, om 'er ons minder over te doen verwonderen dat de Zeeuwsche Edelen geen deel in dat Verbond namen. Ons bestek laat ons met toe daar over uit te weiden, dat wy anders gaerne doen zouden; met een kort woord zy hier 't volgende genoeg. Buiten hunne vry algemeene aankleeving aan den Roomschen Godsdienst,
| |
| |
komt hier in aanmerking de toenmaalige regeeringsvorm van Zeeland, en de daar uit volgende beteugeling der beampte Edelen, door den eersten Edelen, of wel van deszelfs gevolmagtigde plaatsbekleeders; mitsgaders het wederhoudend gezag van den Bisschop van Middelburg, wiens persoon alleen het eerste lid der Staaten uitmaakte. Wanneer hierby komt, dat de Zeeuwsche Edelen, veelligt om dat men 't uit alle die omstandigheden hooploos oordeelde, niet aangezogt zyn, om het Verbond te onderschryven, en dat zy, door die omstandigheden wederhouden werden, van 'er onverzogt de hand aan te leenen; kan men vry gereedlyk nagaan, hoe 't hoogwaarschynlyk bykome, dat men geen Zeeuwsche Edelen op de lyst der Ondertekenaars ontmoete. - Na de ontvouwing hier van, welke eene byzondere opmerking verdient, geeft ons de Autheur een omstandig berigt van vier geschreven Naamlysten, die nooit voorheenen gedrukt geweestzyn; en waardoor hy in staat gesteld is, om, nevens het geen hy uit andere Geschristen heeft mogen ontdekken, eene Naamlyst van meer dan vierhonderd Bondgenooten op te geeven. Deeze Lyst wordt ons in dit Stuk medegedeeld; en in 't volgende Stuk zal zyn Eerwaarde ons eene nadere melding van die Edelen, zo veel ze hem bekend geworden zyn, voordraagen. Verder heeft men, gelyk hy aanmerkt, niet te twyfelen, of 'er zullen nog meer Edelen tot dit Bondgenootschap behoord hebben, en hy zou 'er by waarschynlyke gissing nog verscheiden kunnen opnoemen, waar van hy eenige Edelen ten voorbeelde bybrengt; laatende voorts de verdere aanvulling deezer Lyste, aan de oplettendheid van de kundige liefhebbers der Nederlandsche Geschiedenissen over.
Dit onderwerp dus verre afgehandeld hebbende vat hy den draad der Geschiedenisse weder op, en geeft een uitvoerig berigt van 't voorgevallene, voor, met, en kort na het inleveren van het Verzoekschrift der Edelen, dat de Heer van Brederode, op den vyfden van Grasmaand, met een gevolg van omtrent vierhonderd Edelen ten Hove verscheenen zynde, na eene eerbiedige aanspraak der Hertoginne overreikte. Den inhoud van dit Verzoekschrift; met eenige nevensgaande aanmerkingen over 't zelve, en verder het antwoord der Hertoginne, mitsgaders de daarop gevolgde raadpleeging ten Hove, en de Apostille op het Smeekschrift voorgesteld hebbende, meldt hy ons verdet den naderen aandrang der Edelen met het gevolg daar van, en 't voor gevallen by die gelegenheid, tot op het vertrek der Edelen uit Brussel. Voorts geeft hy een naauwkeurig verslag van de verschillende denkbeelden,
| |
| |
welken men hier te Lande over dit gedrag der Edelen voedde; van de daar op gevolgde handelingen over de maatiging der Plakaaten, den slegten uitslag daar van, en de mislukte vertoogen deswegens. Dit leidt hem, om met een kort woord gewag te maaken, van de openbaare prediking der Onroomschen, omtrent het einde van Grasmaand, en vooral in Zomermaand; als mede van het schryven der Hertoginne aan de hoofden der Boudgenooten, over dit bestaan der Onroomschen; waar uit die Edelen aanleiding namen, om, tegen den veertienden van Hooimaand, eene staatlyke vergadering te St. Truien te beschryven. Van deeze Vergadering, die waarschynlyk in 't midden van Hooimaand een aanvang nam, en tot in Oogstmaand duurde, geest onze Geschiedkundige een omstandig berigt, met melding van de voornaamste persoonen aldaar verscheenen, en eene oordeelkundige overweeging van 't geen aldaar naastdenkelyk verhandeld is. In gevolge hiervan ontvouwt hy verder de daar uit voortgesprooten onderhandelingen van de afgevaardigden der Hertoginne, met de gemagtigden der Edelen te Duffel; dat vervolgens aanleiding gaf, tot het opstellen van een nieuw vertoog en verzoekschrift, 't welk de gemachtigden, of wel drie uit hun, op den negen en twintigsten van Hooimaand, der Hertoginne te Brustel overhandigden. Den inhoud van dat vertoog, mitsgaders het verzoek der Hertoginne om verklaring van eenige punten, en 't nader berigt der Edelen hier op, benevens de raadpleegingen daar over ten Hove, gemeld hebbende, maakt hy voorts gewag, van den invloed welke de diestyds ontstaane beeldenstorm op de Hertoginne had. Dit was, gelyk hy het verhaal dier geschiedenisse vervolgt, van dien uitslag, dat de Hertogin, na herhaalde raadpleeginge besloote een weinig toe te geeven; waar op eerlang, en wel den vier-en-twintigsten van Oogstmaand, een verdrag, tusschen de Hertogin, (in 's Konings naam,) en de Edelen getroffen werd; waar van ten volgende dage, ter wederzyde, plegtige
verklaaringen en opene brieven gemaakt zyn.
Onze Geschiedkundige merkt dit Verdrag, met regt, aan, als den gelukkigsten uitslag van 't Verbond en het Smeekschrift der Edelen; dat ook, gelyk hy verder schryft, eene zeer algemeene blydschap, en een gunstigen keer veeler zaaken, in de Nederlanden te wege bragt. Dan 't leed niet lange, naar uitwyzen der laatere geschiedenissen, zo als de Eerwaarde te Water kortlyk meldt, of alle hoop van herstelling, waar mede men zig gevleid bad, verdween geheel en al; nadien men den inhoud ten Hove verdraaide, de Hertogin 'er trouwloos
| |
| |
in handelde, en het Spaansche Hof het getroffen Verdrag wel dra jammerlyk schond, en volstrektlyk verbrak. - Tot dus ver loopt dit eerste Deel deezer Historie, en 't volgende, dat men eerstdaags met verlangen te gemoet ziet, zal ons een berigt geeven van 't verdere voorgevallene, tot op het einde van dit Bondgenootschap. Hier nevens belooft de Autheur een berigt van de geslachten en verrichtingen der meeste Edelen, wier naamen in de opgemelde Lyst te vinden zyn; mitsgaders de vereischte Bylagen, welken tot deeze Historie betrekking hebben; waar onder verscheiden byzondere Stukken, die tot nog niet uitgegeeven zyn, of zeer gebrekkig of ten uiterste zeldzaam voorkomen, gevonden zullen worden.
Men kan uit dit alles genoegzaam afneemen, dat deeze beschryving dier gewigtige gebeurtenisse in alle opzigten merkwaardig is, en dus de oplettendheid van alle Lief hebbers onzer Vaderlandsche Geschiedenissen bovenal verdient; te meer daar de geagte Schryver zyne oordeelkundige naauwkeurigheid in alles ten duidelykste doet doorstraalen. |
|