De Bramin, of de Huishouding des Menschelyken Leevens, in Digtmaat overgebracht, door Willem van Hoogenhuize Nicolaas zoon. In 's Gravenhage gedrukt voor reekening van den Auteur. Ter Drukkerye van J. de Groot Anthz. 1776. Behalven het Voorwerk 251 bladz. in gr. octavo.
MEn heeft dit Zedenkundige Geschrist, voor eenige jaaren, in Onrym met een vry algemeen genoegen ontvangen; en 't wordt thans nog met graagte geleezen, ter oorzaake van de gegrondheid, de kortbondigheid en den nadruk der daar in voorgestelde Zedenspreuken, met betrekking tot de voornaamste omstandigheden des Menschelyken Leevens. Thans komt het, op Maatklank gebragt, te voorschyn, of het daarin nog meerder zal behaagen staat te bezien. Het Rym, als 't ongedwongen is, heeft zeker zyne bevalligheid, en is natuurlyk het geheugen, in 't bewaaren van Zedenlessen, behulpzaam; dit kan ten voordeele strekken. Maar intusschen is 't egter ook waar, dat het Rym niet altoos gunstig is, voor de kortbondigheid en den nadruk van zodanige Spreuken; nadien het wel eens eene tusschenvoeging, omzetting, agterlaating enz. vereischt, die of de kortbondigheid of den nadruk belemmert of verzwakt. Zy die de moeite neemen, om dit Rym met het Onrym te vergelyken, zullen 'er het eene en 't andere meermaals in bespeuren: midlerwyl behoudt de beryming haare nuttigheid voor dezulken, die liever Zedespreuken op Rym dan in Onrym leezen. De Opsteller heeft 'er vermoedelyk een leerzaam tydverdryf aan gehad; doch 't was te wenschen, dat hy wat meer moeite gedaan had, om zyne taal en schryfwyze te beschaaven; dan zou hy veelligt, onder 't berymen van zulke Spreuken, meerder vordering gemaakt hebben, om ten eenigen tyde een weezenlyk Dichter te kunnen worden. 't Is waar, hy zegt in zyne Voorreden, ‘dat hy zich houd by het gevoelen van verscheiden Digteren, die zeggen, dat men om de netheid der Poëzy de saamenhang van een Vers niet behoord te schenden; en dat hy dan liever verkiest voor een slegt Taalkundige door te gaan, als zyne Versen van eene kragt te berooven, die de netheid der Taal daar aan niet kan wedergeeven.’ Hy trekt zekerlyk dat eenigzins met regt toegeevende gevoelen van verscheiden Dichters te verre, als hy daar door pleiten wil voor onoplettendheid; en zo hy
oplettend geweest ware, zou hy hier en daar wel eens gezien hebben, dat zyne Verzen niets van haare kragt