Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, gevolgd naar het Fransch van den Heer Abt Millot, Lid van de Academien der Weetenschappen te Lions en Nanci. Derde Deel. Oude Geschiedenis. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel 1776. In groot octavo 404 bladz.DE Oordeelkundige ganganelli of Paus clemens de XIV maakt, in eenen zyner BrievenGa naar voetnoot(*) de volgende juiste aanmerking. ‘De Getchiedenis stelt alle Eenwen en alle Menschen in een gezigtpunt, om 'er een verschiet van te vormen, waar op het oog met lust weidt. Zy geeft kleur aan de denkbeelden, Ziel aan de bedryven, en leeven aan de dooden: zy doet hun op 't Tooneel der Wereld verschynen, als of zy nog bestonden, met dit onderscheid, dat het niet is om hun te vleien; maar om hun te oordeelen. - Men hadt, in vroeger tyd, eene slegte wyze van Geschieschryvers, stapelde tydperken, en jaar-en dagtekeningen op één, zonder ons den aart van elk Volk, van elken Held, te doen kennen. De meesten merken de Geschiedenis enkel aan, als een schoon Vlaamsch Tapytwerk, waar op zy 't oog slaan. Zy houden zich te vrede als zy Persoonen zien, uitschitterende door de helderheid der kleuren, zonder te denken op het hoofd, 't welk 't Ontwerp maakte, en op de hand die 't zelve uitvoerde. Dus denkt men alles te zien en ziet niets. - Ik twysel wel zeer, of men voordeel van de Geschiedenis kan trekken, wanneer ze alleen geleezen wordt, om, als in 't voorbygaan, Vorsten, Veldslagen, en Schelmstukken te beschouwen: doch ik ken geen leerryker Werk, als men den loop der gebeurtenissen nagaat, en in agt neemt hoe dezelve veroorzaakt zyn; wan- | |
[pagina 397]
| |
neer men de bekwaamheden en oogmerken der groote beweegraderen ontvouwt, en zich overbrengt in de Eeuwen en Landen, waar in de gedenkenswaardigste stukken voorvielen’. Zodanige rechtmaatige begrippen van de Geschiedkunde hebben den Abt millot bezield en geleid, in het opstehen zyner Oude en Hedendaagsche Geschiedenis, van welke wy thans het Derde Deel aankondigen. De Twee voorgaande Deelen kunnen daar van ten bewyze strekken, en het tegenwoordige zal dit bewys versterken. - Het behelst een Vervolg der Romeinsche Geschiedenis, en begint met het Zevende Tydperk, aangeguid door de hoofd-onderscheiding. De Vernedering van Carthago. Rome onderdrukt vreemde Volken. - Het Achtste Tydperk. De gracchussen, Het bederf van 't Gemeenebest. - Het Negende Tydperk. Burgerlyke Oorlogen. Verval van 't Gemeenebest. - Het Tiende Tydperk. De Keizers. Het Gemeenebest in eene Alleenbeersching veranderd; dit strekt zich uit tot op constantinus dan grooten. Onnoemlyk veel pennen zeker zyn stomp geschreeven, om der Naakomelingschap berigt te geeven van deeze Tyden, die Rome's grootsten luister en verval aanschouwden. Nieuws, wat de Geschiedenis betreft, zal iemand, daar in bedreeven, hier niet vinden; doch veele gebeurtenissen komen als in een nieuw daglicht voor, en derzelver zamenschakeling, zo natuurlyk als bevallig ontvouwd, trekt de aandagt, en lokt den leeslust uit; terwyl de Leerzaamheid op heilzaame Lessen getoefd wordt, ontleend van de beschouwing der verhaalde gebeurtenissen; dus komt millot een gebrek voor, waar tegen ganganelli, in den aangehaalden Brief, ons vermaant. ‘Het is zeldzaam, zegt hy, dat jonge Lieden voordeel doen, met het leezen der Geschiedenissen; dewyl hun dit werk altoos wordt voorgehouden, als een taak van 't geheugen alleen; terwyl men hun moest zeggen, dat de Ziel en niet de Oogen geschiedkundige werken te leezen hebben’. Juist ligt hier voor ons open het slot des Negenden Tydperks, waar in hy, 't verval des Gemeenebests, van stap tot stap, naagegaan hebbende, verklaart: ‘In deezer voege, kwam octavius, door listigheden, indringingen, stout-en wreedheden, tot de Oppermagt, na welke hy, van zyne jeugd af, gestaan hadt. Rome verloor voor altoos zyne Vryheid, dit beroemde Gemeenebest werd ontsloopt. Niets dan eene slauwe schaduwe, die der Romeinen hoogmoed streelde, bleef 'er van over. - Deeze Staatsomwenteling moet toegeschreeven worden aan de Ondeugden, die de Rykdommen naa zich slee- | |
[pagina 398]
| |
pen. Alles was veil geworden, zints een klein getal Burgers alles konden koopen, en hunne verbaazende schatrykheid, de behoesten en elenden der overige Iugezetenen vermeerderden. Het was onvermydelyk, dat goede beginzels voor 't bederf moesten onderdoen, dat de braafheid verlooren ging, toen 't belang ten regelmaat des gedrags strekte, en de verdorven Zeden het Staatsbestuur deeden waggelen. Het kon niet missen, of de liefde des Vaderlands moest verdoofd worden, door duizend tegenstrydige driften, of de overdaad, de wellust en de ongebondenheid verbraken het juk van pligtsbetragting, of de Heerschzugt kwam, gewapender hand, alle hinderpaalen te boven, en de sterksten vermeesterden de zwaksten: wanneer men een Volk verleid ziet, door onbepaalde verkwistingen; wanneer de Krygslieden aan den Veldheer, die hun verrykt, verknogt zyn; wanneer de Overheden zich bevlytigen, om door partyschappen staande te blyven; wanneer de Veldheeren het gebied niet willen nederleggen, als 't gezag der Wetten zulks eischt, mag men vrylyk besluiten, dat het gedaan is met de vryheid. Zulks gaf aan die der Romeinen den doodsteek: want, gelyk millot schryft, augustus niets anders ten oogmerk hebbende, dan om zyne magt te vermeerderen, en zich tevens, door eene geveinsde zedigheid, te beschutten tegen de aanslagen, die cesar ten val bragten, veinsde hy de verkreegene magt te willen nederleggen. Hy raadpleegt deswegen met agrippa en mecenas, zyne twee Vertrouwelingen. De eerstgemelde raadt hem, als een edelmoedig Burger, dit braaf opzet te volvoeren; de laatstgenoemd beweerde, als een gesleepen Hoveling, dat de veiligheid zyns Persoons, en 't welzyn des Vaderlands, zulks afmaanden. Augustus luisterde naar mecenas, wiens raad ongetwyfeld met zyn eigen keuze zamenstemde. - Ondertusschen, verklaarde hy, naa alle de handelingen des Driemanschaps afgeschaft, en eenige blyken eener verstandige Regeeringe gegeeven te hebben, de Oppermagt aan den Raad en het Volk te willen afstaan. Hy hadt zyne maatregels wel en wis genomen, en hieldt zich van de weigering deezes voorslags verzekerd. In de daad, men smeekte hem, den teugel der Regeeringe niet te laaten ontglippen; en verwierf op hem, dat hy, voor den tyd van tien Jaaren, dien last op zich bleef neemen. Hy behieldt het aan zich denzelven eerder te mogen asleggen, in gevalle men hem niet langer noodig hadt. Naar aile waarschynlykheid, zagen de meeste Raadsheeren wat hy in den zin hadt; zyn geheel voorheen gehouden gedrag wees het genoegzaam uit. Maar de | |
[pagina 399]
| |
toestemming en de wensch der Burgeren scheenen zyn Oppermagt te wettigen; en hy behieldt ze tot zynen dood toe, vernieuwende op zektre tyden dezelsde pligtpleeging. Een staatkundig plan, wel beraamd en bestendig gevolgd, mist zelden, indien de magt met bekwaamheid gepaard gaat. Augustus veréénigde, gelyk onze Geschiedschryver vervolgens toont, alle Bedieningen in zyn Persoon, onder de gedaante van het oude Staatsbesteur. ‘Hy liet aan den Raad de oude Bedieningen, de oude Eercieraaden; doch verzwakte de denzelven, door het getal der Raadsheeren, 't welk hy tot duizend vermeerderde, en door zorge te draagen om 'er geenen, dan die op zyne zyde stonden, in toe te laaten. Hy vleide en streelde het Volk, door het geeven van Feesten en Spelen, en het bezorgen van Overvloed. Hy deedt, volgens gewoonte, het Volk vergaderen, tot het verkiezen der Overheden; doch hy bestuurde de Volksvergaderingen, beschikte de stemmen,en 'er werd niets beslooten, dan 't geen hem behaagde. Zodanig was de Regeering Keizeren. Zy handelden altoos als Oppermagtigen, schoon de Oppermagt steeds het Volk en den Raad scheen toe te behooren. Niets betekenende schyn van eene gansch verloore Vryheid! Wat betekent het toch, eenige trekken van eenen Vryen Staat te behouden, als men met de daad onder het Juk eens Opperheerschers gebukt gaat? Wat betekent het te mogen toestemmen; 't geen men niet zou kunnen weigeren? - De Keizer liet zich van de Wetten onstaan. Maar behalven dat zulk een ontslag ter omkeering van de Wetten strekt, wie zou hem belet hebben, zich zelven daar van te ontheffen? - De woorden voeren eene zonderlinge heerschappy over der Menschen gemoederen. Augustus heerschte; om dat hy zich niet voor Koning uitgaf; men geloofde dat het Gemeenebest nog in stand en weezen was: om dat de naamen van Raad, Burgemeester enz. in de Alleenheersching overbleeven. Dus is dikwyls het beste middel, om de kragt eens aangenomen begrips te vernietigen, de benaaming te behouden, en de zaak te laaten vaaren’. Treffend is het meesterlyk penceel van millot, in 't schetzen van de Characters der Roomsche Keizeren, en zyn Naavolger heeft, door tacitus, met de woorden van den zinryken en gelukkigen Vertaaler diens kragtigen Schryvers, hoofd, op veele plaatzen in te voeren, die trekken nog sterker gemaakt. Wy moeten hier onze Leezers tot het Werk zelve wyzen. Doch kunnen niet voorby de Afbeeldingen van twee wyd verschillende elkander opvolgende Keizers, twee | |
[pagina 400]
| |
Broders, als voor onze Leezers ten toon te hangen. Titus en domitianus naamlyk. ‘Op het leezen des naams van titus, wordt de Ziel met blydschap vervuld; dewyl het denkbeeld van een' goed' Vorst ons tessens het algemeene geluk voor den geest brengt. Hy regeerde alleen om anderen gelukkig te maaken; en wel verre van zich over te geeven aan de begogeling der Oppermogenheid, zo zeer geschikt om de Driften te koesteren, offerde hy zyne eigene neigingen op, toen hy zich met de Staatszorge belast vondt. Hy zondt berenice, Dogter des Joodschen Konings agrippa, op welke hy smoorlyk verliefd was, te rugge, enkel om zich niet gehaat te maaken in de oogen der Romeinen, door het trouwen eener uitheemsche. De vermaaken der Jeugd weeken voor de pligten der Opperheerschappye. - De zugt om goed te doen was de heerschende drift deezes Keizers. Myne vrienden ik heb deezen verlooren, was zyn zeggen op 't einde van eenen dag, op welken hy geene gelegenheid gevonden hadt, tot het bettonen van eenige uitsteekende weldaad. De gunsten, aan Hovelingen beweezen, kunnen een drukkenden last voor het Volk worden. Wy zouden rede hebben, de edelmoedigheid van titus minder te agten, indien hy 'er geene verstandige beschikking op de Staatsbelangen bygevoegd hadt; en indien hy, deezen geevende, agtloos geweest was op de belangen van alle de overigen. Zyne grondregel, dat geen Onderdaan ongetroost uit de tegenwoordigheid eens Vorsten moest vertrekken, is alleen uitmuntend in den mond van een verstandig Vorst, die, naar eisch,toestaat of weigert, en wiens goedertierenheid, zelfs in zyne weigeringen, doorstraalt. Hy wordt gepreezen, om dat hy, zonder des onderzoek te doen, alle de gunstbewyzen zyner Voorgangeren bekragtigd heeft, misschien zou hy hier in meer blaam dan lof verdienen. Het Volk moest, buiten tegenspraak Schouwspelen hebben. Het heerlyk Amphitheater van titus, de Spelen welke hy daar gaf, kwamen overéén met den smaak der Romeinen, en de grootheid des Ryks; dan hy verdiende en verwierf boven al die tedere liefde der Burgeren, door ruime gaven en liefderyke ondersteuningen, naa eene schriklyke uitbarsting van den Berg Vesuvius, en een zeer venielenden brand te Rome. Titus, het Opperpriesterschap aanvaardende, verklaarde hoe hy, als Priester, zich verpligt oordeelde, zich nooit met Romeinsch Burgerbloed te besmetten. En nimmer heeft hy één | |
[pagina 401]
| |
druppel gestort. Hy bewees vergiffenis, of strafte op de zagtste wyze. De doldristige domitianus, zyn Broeder en Vyand, deelde in zyne gunst. Hy liet twee Raadsheerlyken, van het smeeden eens Vloekverwantschaps overtuigd, en door den Raad ter doodstraffe verweezen, aan zyne Tasel eeten, en bewees hun vergiffenis. Alleen streng tegen de Aanbrengers, zuiverde hy den Staat van die pest. Een zo groot Vorst, met regt de Wellust des Menschdoms geheeten, wiens Krygstochten men vergeet, door aan zyne Deugden te gedenken, titus, stierf, slegts veertig jaaren geleefd, en twee jaaren geregeerd hebbende. Hy liet het Ryk over aan een Monster, 't welk het zelve lang drukte. Dit is het beklaagenswaardig lot der Volken. Domitianus, de Broeder en Opvolger van titus, is een caligula en een nero. Wreedheid en dwaasheid maaken de hoofdtrekken znys Characters uit. Hy verlustigde zich in zyne Kamer, met Vliegen te vangen en te doorsteeken; ook was het hem spel, Menschen om te brengen. Hy nam den Tytel van god aan; terwyl hy de schandlykste Ondeugden pleegde. Hy toonde niets dan eene eerlooze lafhartigheid, en dong na alle krygseere. Eenige goede Wetten heeft hy gegeeven, onder anderen eene, by welke hy verbiedt Gesneedenen te maaken; zomtyds handelde hy als een regtvaardig en edelmoedig Vorst; doch eenige trekken van geveinsde deugd dienen alleen, om de schriklykheid zyner euveldaaden beter te doen afsteeken. Men oordeele over zyne Zielsgesteltenis, uit het wreedaartig vermaak, 't welk hy, op zekeren dag, schiep, om de voornaamste Raadsheeren en Ridders by één te doen komen, in eene Zaal, met rouwkleederen behangen, hun ter maaltyd te houden, te midden van alle toebereidzels, tot den dood, en heen te zenden, in de vaste verwagting, dat zy slachtoffers zouden weezen zyner wreedheid. Naa zich met hunnen angst en doodlyke verlegenheid vermaakt te hebben, vertroostte hy hun door geschenken. Een opstand in Germanie, welhaast gedempt, verschafte aan den Dwingeland gelegenheid, om zyner dolle woede den ruimen teugel te slaaken. Toen werden, gelyk tacitus spreekt, geboorte, rykdom, eere, en bovenal deugd, misdaaden. De belooningen der Aanbrengeren waren zo haatelyk, als hunne boosheid zelve. De Burgemeesterlyke waardigheid, het Priesterschap, en de voordeeligste Bedieningen, werden aan de snoodsten gegeeven. Men kogt de Slaaven om, ten einde zy hunne Heeren zouden aanklaagen; en de Vrienden | |
[pagina 402]
| |
verkeerden, als het dus met hunne belangen overéén kwam, in Vyanden. De beste en agtenswaardigste Burgers sneuvelden, als Majesteitschenders. De Raad was hun Regter, dat is te zeggen, het gedwongen werktuig der Dwinglandye. Alle Wysgeeren werden gebannen, uit vreeze dat 'er eenige voetstap van deugd zou overblyven. Dio chrysostomus en epictetus, de twee beroemdsten, vertrokken zonder brood. De Keizer spaarde noch de sraaije Kunsten, noch de Welspreekenheid, schoon min geschikt om hem hinderlyk te weezen. In 't einde, zegt tacitus, belette een schriklyk onderzoek te hooren en te spreeken; men zou zyn geheugen zo wel als zyne stem verlooren hebben, indien het zo wel in onze magt ware te vergeeten, als te zwygen. De Christgeloovigen leeden eene zwaare Vervolging, de beweegreden daar toe schynt onzeker; naardemaal de ongewyde Schryvers hun met de Jooden vermengen. De vrees, die doorgaans de Dwinglandy vergezelt, liet niet af domitianus aan te grypen, tot dat hy het algemeene lot der Dwingelanden onderging. Eene zamenzweering werd in zyn eigen Paleis gesmeed, en zyne Vrouw was aan het hoofd der Eedverwanten. De Raad deedt zyne Standbeelden om verre werpen. De Krygsknegten wilden hem vergooden, om dat hy hun met gunstbewyzen hadt opgehoopt. Hy hadt ruim vier en veertig jaaren bereikt, en vyftien geregeerd’. Millot vergeet geenzins den roem van verdienstlyke Mannen op te haalen, die in de onderscheide Tydperken bloeiden, en verzwygt het laakenswaardige der Snooden niet. Dus gewaagt hy van agricola en apollonius van Tyane, het uiteinde van domitianus vermeld hebbende. Van den eersten schryft hy: ‘agricola, Schoonvader van den onvergelyken Geschiedschryver tacitus, een der eerste Manneen zyner Eeuwe, strekte ten cieraade der Regeeringe van domitianus, door zyn gedrag en krygsverrigtingen in Groot-Britanje, werwaards vespasianus hem, als Bevelhebber, gezonden hadt. Eene deugdzaame Staatkunde, een onverschrokken moed, eene wonderbaare voorzichtigheid, verzekerde den uitslag van alle zyne onderneemingen. Hy verzegelde de onderwerping van reeds bedwongene Volken, door hun met zo veel menschlievenheids en regtvaardigheids te bestuuren, en hunne zeden te verzagten, door het streelende der kunsten, en de gemaklykheden des leevens. Hy zette zyne vermeesteringen in zeven Veldtochten voort. De Caledoniërs, een Volk in 't Noorden van Schotland, verslaagen hebbende, stondt hy op 't punt om het geheele Eiland te onder te brengen: wan- | |
[pagina 403]
| |
neer domitianus, nayverig over den roem diens Veldheers, hem te rug ontboodt. Agricola, by zyne te rug komste, altoos nederig, omzichtig, wist den ramp, die altoos de deugd en uitmuntende verdiensten op de hielen volgde, te ontkomen. Hy stierf in vrede. De Staatkunde hadt hem zyn Uitersten wil ingegeeven; dewyl hy den Vorst tot mede Erfgenaam met zyne allerdeugdzaamste Vrouwe en trouwhartigste Dogter hadt aangesteld; domitianus hieldt dit voor een teken van agting; zo zeer, schryft tacitus, was zyn verstand verblind en bedorven, door het geduurig vleien, dat hy niet wist, dat van een' goeden Vader geen Vorst Erfgenaam gemaakt wordt, dan die boos is. Apollonius van Tyane, een Pythagorisch Wysgeer, speelde een vreemde rol, onder de laatste Keizers; de Vyanden van het Christendom hebben hem durven vergelyken met jesus christus; voor waarheid opneemende de verdichtzels, ter zyner eere verhaald door philostratus, op de berigten van zekeren damis, een ligtgeloovig Leerling van apollonius. Deeze Wysgeer was niets anders dan een stout Geestdryver, volvuurig, streng, hoogmoedig, in staat om de eenvoudigen te bedriegen, door gewaande voorzeggingen en valsche wonderdaaden. Naa zyne reizen in de Indiën en Arabie, kwam hy ten tyde van nero, te Rome; nieuwsgierig, zo hy zeide, om te zien, welk een Beest een Dwingland was. Apollonius hieldt met Vespasianus, te Alexandrie, een gesprek, waar in hy hem treffelyke randgeevingen mededeelde, en, onder andere, deeze. Verryk u niet door het Volk met belastingen te bezwaaren. Het Goud, door weenende Onderdaanen gegeeven, zou een valsch en schadelyk Goud weezen. De elendigen te vertroosten, der ryken wettige bezittingen te beschermen, is het beste gebruik, 't geen gy van de rykdomen kunt maaken. Dat de Wet uw gedrag regele; gy zult goede Wetten geeven, indien gy 'er u eerst aan onderwerpt. Onder domitianus van Toverkunst en Opstand beschuldigd, door den Wysgeer euphrates, vreesde hy niet zich na Rome te begeeven, waar men wil, dat hy tot den dwingeland zeer vry uit sprak, zonder des gestraft te worden. Zyn leevensbeschryver verzekert, dat hy te Epheze zynde, het Volk den Dood van domitianus spelde, den eigen dag, op welken de Keizer vermoord werd. Apollonius wilde, om alle zyne bedriegeryen te bekroonen, zonder getuigen sterven; hy verdween schielyk, en men strooide uit, dat hy ten Hemel was opgenomen. De Geschiedenis zyns leevens levert het beste bewys tegen hem uit; men | |
[pagina 404]
| |
ontdekt 'er ongerymdheden in, welke de bedriegery klaar aan den dag leggen; doch de ongerymdheid schrikt ligtgeloovigen of vooringenomenen niet af, en zo lang het Heidendom bestaan heeft, ging apollonius de eere van een Godlyk Man naa. Hy was gebooren omtrent den aanvang der Christlyke Jaartellinge’ |
|