| |
Reize van Jonas Korte, naar Palestina, Egypte, Phenicie, Syrie, Mesopotamie en Cyprus. Naar den derden druk uit het Hoogduitsch vertaald. Eerste Deel. Met plaaten. Te Haarlem by J. Tydgaat. 1776. Behalven het Voorwerk 396 bladz. in gr. octavo.
EEne zonderlinge beweegreden is de oorzaak deezer Reize geweest, en eene zonderlinge manier van denken straalt in derzelver beschryving door; 't een en 't ander is zo opmerkelyk, dat het een kort woord vordere, eer wy van 't beloop der Reize, of eenige merkwaardige omstandigheden in derzelver beschryving gemeld, gewag maaken. Op het lee- | |
| |
zen der woorden Deut. XXIX. 22, dat vreemden uit verre landen zullen komen, en zien de plaagen van dit land, gevoelde hy zig bepaald, om eene reis naar het Joodsche Land te onderneemen, om een ooggetuige te zyn, van de vervulling der Godlyke bedreigingen, over dat eertyds by uitstek gezegend Land. Eenstemmig met dit denkbeeld van eene gezette Godlyke opwekking ter aanvaardiginge deezer reize, heerscht 'er doorgaande in zyne beschryving een denkbeeld van eene buitengewoone byzondere leiding der Godlyke Voorzienigheid over hem. Zulks gaat vergezeld van eene denkwyze over den Godsdienst, die het bevindelyke tot een bovennatuurlyken trap brengt, zelfs in gewoone omstandigheden; en dit heeft invloed op verscheiden Schriftuurlyke aanmerkingen, waar in hy ook sterk overslaat, tot allegorische en vergeestelykende uitleggingen. - Menschen, die aan deeze leiding gewoon zyn, zullen 'er ongetwyfeld nog al veel in vinden, dat hunne opmerking trekt; maar zy, die hunne Godsdienstige denkbeelden beredeneeren, zullen 'er veel eer stof in vinden, om zig te verwonderen, hoe 't mogelyk zy, dat men soortgelyke invallen dermaate kunne koesteren. Dan de opvoeding, verkeering, het temperament, de gesteldheid van Lichaam en Geest enz. hebben zeer veel invloeds op 's Menschen denkwyze in den Godsdienst; als men dit wel ter harte neemt kan men in zynen Naasten veel over 't hoofd zien, zo lang het duidelyk blyke, dat hy, niet tegenstaande de voor ons vreemde denkwyze, eene geloovige gehoorzaamheid van harte in 't oog heeft. - En als zodanig een komt de Schryver van dit Werk alleszins
voor; overeenkomstig waar mede hy zig ook ten klaarste tekent, als een eerlyk en oprecht Reiziger, die een getrouw verhaal geest van 't geen hem door de bewoonders des Lands gemeld is, of dat hy met eigen oogen gezien heeft; waar van hy, zonder eenig inmengzel van blind bygeloof, berigten mededeelt, en waar over hy aanmerkingen voordraagt, die ten bewyze van zyne oplettendheid en gezond oordeel daaromtrent strekken. Hoe men derhalve ook over den Autheur, als Godgeleerden of Schriftuitlegger, moge denken, hy verdient als Reiziger, met opzicht tot het beloofde Land, eene plaats onder de geagtste Schryvers over dit Gewest; en zyne Reisbeschryving, die men met het in agt neemen, of overslaan van zyne ingevlogten bedenkingen nopens het Godsdienstige, kan doorbladeren, is der leezinge wel waardig.
Hy vangt dezelve aan met zyn vertrek van Altona naar Venetie, en voorts naar Livorno, van waar hy met een En- | |
| |
gelsch Schip op Alexandrie vertrok. Verder ging hy te lande naar Rosetto, voer vervolgens den Nyl op naar Kairo, en weder af naar Damiate; van waar hy, aan boord van een Fransch Schip, naar Joppe, thans Jaffa geheeten, stevende; daar hy vervolgens voet aan land zette, en dus in 't Heilige Land kwam. Onze Reiziger kwam 'er niet dan langs dien omweg, ter oorzaake dat hy te Livorno geen gelegenheid vond om op eene haven van 't Heilige Land, maar wel om op Alexandrie te vaaren. Dewyl nu zyn oogmerk bepaaldlyk was naar 't Heilige Land te gaan, zo hield hy zig in deeze omreis niet langer op, dan noodig was; dus behelst zyn berigt van deeze Plaatsen niets byzonders, egter toont hy, dat hy, naar die omstandigheden, opmerkzaam geweest is, weshalve zyn verhaal ook nog al eenige goede aanmerkingen behelze. Maar van meer gewigt en naauwkeuriger uitvoering is het geen hy, zedert zyne komst te Joppe, vermeldt. Hier kwam hy, naar de aldaar gebruikelyke schikking, met de Franciskaanen, die den Turken schatting moeten betaalen, voor een zekere somme overeen, om hem van daar vragtvry naar Jerusalem, alwaar hy dan, zo men zeide, vier weeken kon verblyven, en voorts weder rugwaards te Joppe te bezorgen. Hy trok wel dra van Joppe over Rama naar Jerusalem; in en omstreeks welke Stad hy het merkwaardige bezigtigde, met bywooning van de plegtige omgangen der Geestelyken en Bedevaardgangers; waar mede hy zig ruim veertien dagen onledig hield. Zyn oogmerk was, 'er langer te vertoeven, dog men wist hem, op eene bescherden wyze, als te noodzaaken, om zyn vertrek te verhaasten; vermoedelyk ter oorzaake, dat het den Geestel ken niet aangenaam was, dat hy met de Jooden naar buiten wilde gaan, om te hooren, wat zy van de oude grenzen der Stad en
andere byzonderheden zeiden. Ingevolge hier van vertrok hy, na 't ontvangen van 't gewoone getuigschrift, weder naar Joppe; voorts met een boot naar Akra, en verder te land naar Nazareth, ter welker plaatse, als mede in 't omliggende land, hy de voornaamste byzonderheden in opmerking nam; na welke verrigting hy te rug keerde naar Akra, den nabygelegen berg Karmel beschouwde, en voorts op eene gunstige gelegenheid wagtte, om naar Sidon te vaaren. - Tot dus ver loopt het verhaal van 's Mans Reize in dit eerste Deel, waar van 't vervolg en einde in 't verwagt wordende tweede Deel voorgedraagen zal worden.
Behalven de naauwkeurige beschryving der heilige plaatsen, en byzonderheden daar toe betrekkelyk, welken de Geeste
| |
| |
lyken den Reizigers toonen, die onze Reiziger met opmerkzaamheid beschouwd, en waaromtrent hy verscheiden oordeelkundige aanmerkingen gemaakt heeft, ter aantooninge veeler ongerymdheden, welken daaromtrent plaats hebben, vervat dit Deel etlyke byzondere uitweidingen over deeze en geene onderwerpen, by gelegenheid van het beschouwen sommiger plaatsen. Onder alle deezen verdient byzonder opmerking, het geen hy geschreeven heeft, wegens de ligging van Kalvarie, ten betooge, dat die Berg, welke men thans in Jerusalem, als de plaats der kruisiginge, aanwyst, en ten bygeloovigste vereert, in geenen deele die plaats is, op welke 's Waerelds Heilland den kruisdood heest ondergaan. - Zie hier het hoofdzaaklyke zyner aanmerkingen deswegens.
Hy beweert ten sterkste, dat het hedendaagsche Jerusalem, veel kleiner dan het oude, op de eigenste plaats ligt, en wel midden op de oude en beste plaats, daar het oude Jerusalem gestaan heeft. Zuid- en Noordwaards, zegt hy, is een stuk van de oude Stad buiten de muur der tegenwoordige gelaaten, maar ten Oosten en ten Westen staat de tegenwoordige muur zekerlyk op die plaats, daar de oude gestaan heeft, 't welk de diepe valei aan die zyde genoegzaam uitwyst. Dit is, vervolgt hy zo klaar, dat geen inwoonder 'er aan twyfelt, en een vreemdeling behoeft de Stad slegts van buiten te bezien, om 'er van verzekerd te weezen. Ten overvloede nog aan, dat de Tempelplaats, buiten alle tegenspraak, het hedendaagsche Jerusalem ligt. Het eene en 't andere wordt, zo door zyne eigen grondtekening, als door die van twee anderen bevestigd. - Van waar komt dan, zal men natuurlyk vraagen, het vry algemeene denkbeeld, dat het hedendaagsche Jerusalem op eene andere plaats dan het oude ligt? - Onze Reiziger antwoordt; ze zyn tot die dwaaling verleid, door te leezen en te hooren verhaalen, dat de berg Golgotha, die zekerlyk buiten de oude Stad was, binnen de tegenwoordige ligt; hier uit konden zy niet wel anders besluiten. Maar, voegt hy 'er by, ‘'er was echter eene omstandigheid, die hen had kunnen doen twyfelen. Als zy by alle de reisbeschryvers leezen, dat de Tempelplaats, de berg Akra, Bezetha, Davids Burgt, en byna alle de zogenaamde heilige plaatzen binnen de muuren van het hedendaagsche Jerusalem liggen, die ook nergens anders, dan op de plaats van het oude Jerusalem kunnen geweezen worden; had dit hen moeten doen vermoeden, dat de voorgewende berg Kalvarie de rechte niet zy; dewyl hy niet zo naby de Ten pelplaats kon liggen, als de meeste reisbeschryvers dien
| |
| |
plaatzen.’ Volgens de grondtekening van den Autheur ligt die plaats geen vierde uur gaans, en in eene rechte lyn, geen achtste van den Tempel; ook zou die berg dan, in den besten oord, en zelfs in 't midde van 't oude Jerusalem gelegen hebben. Hy merkt verder aan, dat eene grondtekening van Jerusalem, door Pater Gujon, welken hy beoordeelt, ten duidelykste toont, dat de verkeerde berg Kalvarie dien Pater verlegen gemaakt heeft. En verder beroept hy zig op het getuigenis van H.J. Amman, welke zich nopens de ligging van het tegenwoordige Jerusalem aldus uitdrukt. ‘Dewyl Jerusalem op den gemelden berg, (hy meent den berg Sion, in zyne geheele uitgestrektheid genomen, op welken de andere bergen of heuvels lagen, en waarop de geheele Stad gebouwd was,)’ alle de heilige plaatsen der vier bergen heeft begreepen; zoo moet men weeten, dat de tegenwoordige Stad Jerusalem nog op drie heuvels van dien berg als Moria, Bezetha en Akra gelegen is. Maar de eigenlyke berg Sion is buiten de tegenwoordige Stad.’ Hier uit blykt, zegt Korte, dat het hedendaagsche Jerusalem op den besten oord der oude Stad ligt, en dat de voorgewende berg Golgotha de rechte niet is. Daar benevens deelt hy, ter bevestiginge van zyn gezegde, nog mede een uittreksel van 't berigt van A. Reusner, ten bewyze, dat het hedendaagsche Jerusalem op dezelsde plaats ligt, daar het oude gestaan heeft; het welk hy met eenige aantekeningen opheldert, ten nadere bewyze, dat men een verkeerden berg voor den Kruisberg houdt. Even zodanig een gebruik maakt hy verder van 't geen S. Schweiger deswegens gemeld heeft, die geen kans zag om de ligging der tegenwoordige Stad met die der oude te vergelyken;
uit hoofde, gelyk onze Reiziger toont, dat die gewaande berg hem in de war bragt; waar tegen alle zwaarigheid verdwynt, zo dra men bezest, dat de waare plaats der kruisiginge niet binnen maar buiten het hedendaagsche Jerusalem ligt, gelyk dezelve ook eertyds buiten de oude Stad lag, te weeten, ten westen van de Stad, op den berg Gihon.
Wyders merkt onze Reiziger, by gelegenheid dat de plaatsnyder in zyne grondtekening, de hoofdscheelplaats als een aanmerkelyken heuvel had afgebeeld, nog aan, hoe 't niet te gelooven zy, dat 'er ooit een aanmerkelyke heuvel, laat staan, een berg aan de egte plaats der kruisiging geweest is. ‘De geheele gelegenheid, zegt hy, gelykt 'er niet naar, en hedendaags is 'er ook niets van een heuvel of berg te zien. Doch de berg Gihon, zo lang als de berg Ston zelf, was hoog genoeg, en dewyl de weg uit en in de Stad naar de berg
| |
| |
Sion daar voorby liep, en deeze beide bergen van gelyke hoogte hier maar door een vlak dal onderscheiden waren, was deeze gerechtsplaats den voorbygangeren zigtbaar genoeg. Ondertusschen is 't ook nog de vraag, of de gerechtplaatsen toen reeds, gelyk hedendaags, op uitsteekende hoogten geweest zyn; dewyl de doode lichaamen toen niet aan 't hout mogten blyven hangen, maar begraaven moesten worden. 't Is ook merkwaardig dat geen der vier Evangelisten die plaats eenen berg noemt.’ Mattheus zegt, H. XXVII. 33, ‘gekomen zynde tot de plaats genoemd Golgotha enz.’ Mark. XV. 22. leest men: ‘zy bragten hem tot de plaats Golgotha.’ Lukas zegt, H. XXIII. 33. ‘toen zy kwamen op de plaats, genaamd hoofdscheelplaats enz.’ En Joh. XIX. 17. staat: ‘en hy, draagende zyn kruis, ging uit naar de plaats, genaamd hoofdscheelplaats.’ ‘Daar nu alle de vier Evangelisten van de plaats der kruisiging uitdruklyk melding doen, en geen van hun die eenen berg noemt, is het voorgeeven der Roomschen, als of de Zaligmaaker op een hoogen berg gekruist was, stout genoeg.’
Onze Reiziger heeft te meer werks gemaakt van zyne opmerking, omtrent de verkeerde plaatsing van Kalvarie in het tegenwoordige Jerusalem; om dat zulks ten duidelykste toont, hoe bespotlyk het zy deeze plaats op zodanig eene wyze te vereeren. En indiervoege heest hy zig ook bevlytigd, om ten klaarste te doen zien, dat Jezus niet van den top des Olysbergs, maar in de streek van Bethanie ten Hemel is gevaaren, naar luid van 't Euangelische verhaal, Luk. XXIV. 50-52; waar mede, gelyk hy aantoont, het gemelde Hand. I. 1-12. in geenen deele strydt: des de byzondere vereering van den top des Olysbergs, ten deezen opzigte, niet minder ongerymd zy. 't Is waar, men toont 'er nog een overblyfsel van 's Heillands voetstappen; doch men hoore deswegens onzen Schryver. ‘De monnik, die my geleidde, wees my de heiligdommen op den berg; en wel eerst de plaats, daar Christus ten hemel gevaaren is, waar over een kleine Turksche koepel gebouwd is. De Heilland, zegt men, heeft 'er twee voetstappen, in den steen ingedrukt, nagelaaten: doch de eene is 'er nog maar van te zien, en de andere door de Turken uitgehouwen, en in hunne moskee op de tempelplaats gebragt. - Die gelooven kan, dat eerst de Jooden, als vyanden van Christus, veertig jaaren lang, vervolgens de Romeinen in de belegering der Stad, en eindelyk de Heidenen, byna drie honderd jaaren lang tot Konstantyn, deeze voetstappen
| |
| |
ongeschonden hebben kunnen laaten, kan ook al de andere verdichtzels gelooven.’ Men voege het zelve by een ander steenen wonder op dien berg, ter plaatse daar Maria ten Hemel gevaaren zou zyn, en het laaten vallen van haaren gordel een indruk in de rots gemaakt zou hebben; by melding van 't welke onze Reiziger het volgende nog verhaalt. ‘Toen wy op hemelvaartsdag op den Olyfberg waren, stond ik met een monuik voor dit steenen wonder. Terwyl wy twee anderen, die te rug waren gebleeven, verwachtten, nam hy een steen, en wreef in de goot, door den gordel gemaakt, die aan het eene end byna uitgesleeten was. Ik dacht: wel aan; moeten deeze steenen wonderen ook zo onderhouden worden, gelyk zy eerst gemaakt zyn?’ |
|