Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| |
Brief van Abelard aan Eloïza, door Pirter Leuter. Te Rotterdam by A. Vis 1776. In quarto 31 bladz.Abelard en Eloïza zyn twee Gelieven, in de Min gedwarsboomd; dit heeft beiden het Kloosterleeven doen omhelzen; maar deeze scheiding, deeze afzondering tot den Godsdienst, hoe ernstig ook, was niet magtig het ontstooken Minnevuur geheel te dooven; het ontvlamde zelfs ten sterkste in 't hart van Eloïza, op 't leezen van een Brief, waar in Abelard zyne ongelukkige geschiedenis aan een zyner Vrienden verhaalde. De geestgesteldheid nu van Eloïza in die omstandigheden heeft de Engelsche Dichter Pope, in een Brief van Eloiza aan Abelard, op het nadruklykste afgemaald; en men vindt 'er eene keurige Nederduitsche navolging van in de Dichtwerken van den treffenden SmitsGa naar voetnoot(*). In laatere dagen heeft de Fransche Dichter Dorat, op eene dergelyke wyze de geestgesteldheid van Abelard natuurlyk voorgedraagen, in een Brief van Abelard aan Eloïza, als een antwoord op den gemelden Brief van Eloïza; en deezen heeft de Heer Leuter in Nederduitsche Dichtmaat gevolgd; edoch zo, gelyk ook de Heer Smits gedaan had, dat hy zig niet ten naauwste aan het oorspronglyke gehouden, maar nu en dan naar de leiding zyner eigen gedagten gedicht hebbe. Abelard komt in deezen Brief zeer natuurlyk voor, als iemand, in wiens hart de Liefde en de Godsvrugt een hevigen stryd voeren, waar in de Liefde steeds de overhand behoudt; dat hem als doet wanhoopen; terwyl hy Eloiza aanmoedigt om hem te vergeeten, en haar hart te zuiveren; waar op hy 't van zyne zyde ook wil toeleggen, schoon hy zyne poogingen dikwerf verydeld vinde. Deeze slingering van gedagten, daar hem nu de Min dan de Godsvrugt toe brengt, wordt in dit Stuk eigenaartig uitgedrukt, en door 't geheele Vers bewaard. Hy mogt zig verbeelden, dat de scheiding hem rust zou geeven: maar, och! zegt hy, - de scheiding komt mijn boete niet te stade:
Uw lieve beeldtenis verstrekt mij zelfs tot straf.
Vergeefsch wachtte ik de hulp der wijsheid en genade:
'k Bemin nog Eloïze, al vlugtte ik van haer af.
Hoe dwaes verbeeldde ik mij mijn zwakheen te overwinnen,
In de aklige eenzaemheid der enge kloostercell'!
ô IJdle voorzorg! gij beguichelde all' mijn zinnen!
En mijn gelofte baert mij nog het wreedst gekwel.
| |
[pagina 329]
| |
Het licht der reden is, voor mij, beroofd van luister:
De wijsheid en genade ontberen all' haer magt.
Ik zwerf, door 't minnegif bedwelmt, in 't nevlig duister,
Waer mijn bezwaerde geest naeuw hulp of troost verwacht,
Geene eeden, voor 't altaer gezworen, kunnen baten,
Wanneer de liefde ons drenkt, met haren zwijmelwijn':
Het streelende vermaek heeft me ook alleen verlaten;
Terwijl ik, nog door drift vervoerd, in onmagt kwijn'.
De doodsche stilte van het afgezonderd leven
Vergroot mijn diep gepeins, en doet uw minlijk beeld,
Bevalliger dan ooit, steeds voor mijne oogen zweeven,
't Geen nieuwe aendoenlykheên in mijnen boezem teelt.
Mijn hart, somtijds verrukt door heilige orgelklanken,
Schijnt wel boervaerdig, doch verliest zich in uw minn'
'k Zie vruchteloos de roe des grammen Hemels wanken;
Gij blijst, schoon ik hem smeek', myne opperste Godin.
Myne onbezonnen hand plaerst u, aen Jezus zijde,
In 't outerheiligdom, omstraeld van Godlyk licht;
En als ik, neergeknield, 't onbloedig offer wyde,
Is mijn verstrooid gebed alleen aen u gericht.
Dit blyft hem bestendig by, hoe duidelyk hy ook de verkeerdheid hier van bemerke en erkenne; dat hem aanzet om te ernstiger op zyne hoede te zyn, en haar insgelyks daar toe op te wekken. Beschouw my, is daarom zyne taal, - - - als verleider, die uw leven
Vergistigd heeft, en zelf verteert door zielverdriet;
Die, in 't verschriklijke uur, waer in hij door de reden
Verlicht wordt, zijne min verfoeit en tevens kweekt,
En voor 't gewijde altaar, zelfs worstlende in gebeden,
Bespeurt hoe nog zijn vlam 't misdadig hart ontsteekt;
Die echter, meer en meer, zijn driften voelt verzwinden,
Zijn oude schuld betreurt, en naer verbetring tracht,
Die in den Godsdienst eens een schuilplaats hoopt te vinden,
En vonnis of genaê van zijnen Rechter wacht.
Voeg uw berouw bij 't mijne, en wil mij niet meer schrijven;
Beteuglen wij voortaan het nutteloos gezucht:
Laat altoos tusschen ons een wijden afstand blijven:
Verwacht van 't zwijgen, door den tijd, gewenschte vrucht.
| |
[pagina 330]
| |
Alleenlyk hoopt hy, overeenkomstig met den wensch van Eloïza in haaren Brief, Och! mogte één graf mijn' naem bij uwen naem doen pronken!
dat hy, afgemat en gesneefd zynde, naar 't Klooster van Eloïza, gevoerd moge worden. Dat dan, zegt hy, - - uw Abelard verschijne voor uwe oogen,
Niet om uw zacht gemoed, ô teergeliefde Vrouw!
Reeds, in uw bidvertrek, der kwellingen onttogen,
Op nieuw te teisteren, door vruchteloos berouw,
Maar om uw godvrucht, nog te zwak misschien, te sterken,
Dit schouwspel van een rif, weleer door u bezind,
Zal, veel welsprekender dan ik, u doen bemerken,
Welke ijdelheid men in een' sterveling bemint.
|
|