Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 320]
| |
Wysgeerige en Staatkundige Geschiedenis van de Bezittingen en den Koophandel der Europeaanen in de beide Indiën. Uit het Fransch vertaald. Eerste Deel. Te Amsterdam by M. Schalekamp 1775. Behalven een Aanhangzel van Verbeteringen volgens den laatsten en besten Franschen Druk van 92 bladzyden, en den Bladwyzer, 514 bladz. in groot octavo.ZY, die lust hebben tot het verkrygen eener grondige kennisse, van de Bezittingen en den Koophandel der Europeäanen, in de beide Indiën, kunnen in dit Werk te regt geraaken. En 't groot belang, dat ons Vaderland in 't voorgevallen in deeze Gewesten heeft, maakt dit onderwerp voor onze Landsgenooten zo gewigtig, dat ze natuurlyk aangespoord moeten worden, tot het doorbladeren van dit Geschrift, zo dra ze bezeffen, dat het hun een geregelder en naauwkeuriger verslag van alles verleent, dan hun tot nog in onze taale is voorgedraagen. Dit is het algemeene getuigenis van ieder deskundigen, die dit Werk met oplettendheid heeft nagegaan; alomme ontdekt zig een Schryver, die gelegenheid gehad heeft, om genoegzaam alles, wat daar toe betrekking heeft, na te speuren; die geen moeite ontzien heeft, om alles te onderzoeken; in slaat was om 'er oordeelkundig over te schryven, en vermaak schepte in 't onderrigten zyner Leezers. Men heeft 'er, 't is waar, hier en daar trekken in ontmoet, die gelegenheid gaven om niet gunstig te denken over des Schryvers gevoelens nopens den Godsdienst, doch ze zyn zo oppervlakkig en ongegrond, dat ze by ieder verstandig Leezer op de minste oplettendheid vervallen, niet geschikt zyn om invloed te hebben, en dus geen weezenlyke zwaarigheid baaren, by een ieder die een Geschrift van deeze natuur leest, om de Geschiedenis, en den Koophandel te leeren kennen; maar zodanig een Schryver niet gebruikt, om van hem in den Godsdienst onderweezen te worden. En hy, die, met het eerstgemelde bedoelde, dit Werk doorbladert, kan die soort van trekken, welken nu of dan in 't voorbygaan gegeeven worden, met opzigt tot zyn oogmerk, overslaan; wanneer hy rede zal vinden, om zig over den Autheur, ten aanzien van 't geen den Handel betreft, voldaan te agten. Intusschen ware het, over 't geheel, veel beter geweest, dat de Vertaalder de bedoelde trekken, wegens den Godsdienst, agter wege gelaaten had; dewyl er het Geschiedkundige niets by zou geleden hebben. | |
[pagina 321]
| |
Het eerste Deel, dat thans in onze Taale het licht ziet, behelst drie Boeken. In 't eerste vindt men, na eene voorasgaande beschouwing van den vroeger staat des Koophandels, een berigt van deszelfs omwenteling door de Scheepsvaart der Portugeezen op de Indiën, en 't vestigen van hunnen Handel aldaar. Het tweede Boek bepaalt zig inzonderheid tot de verrigtingen der Hollanderen in die Gewesten; en even zo is het derde Boek voornaamlyk geschikt tot die der Engelschen, aldaar; waar op de Authem zyn volgende vierde Boek schikt ter beschouwinge van den Handel der Franschen in de Indiën. Ieder Boek behelst dus een verslag van den Koophandel der opgemelde Natien, in die Gewesten, met aanmerkingen over de bezittingen, die zy zig eigen gemaakt, en de verbindtenissen, welken zy aangegaan hebben; mitsgaders over de voortbrengselen dier Landen, waar in zy handel dryven, en de manier op welke zy dezelve inrigten; welk alles gemeenlyk vergezeld gaat van oordeelkundige bedenkingen over die onderwerpen, welken inzonderheid strekken, om het minder of meerder gewigt van ieder tak van Handel aan te toonen, en te doen opmerken wat 'er vereischt wordt, om denzelven voor een dreigend gevaar te behoeden, te bevestigen of verder uit te breiden, en 't geen voorts daar omtrent in overweeging kan komen. De Schryver behandelt dit onderwerp in alle deelen, niet slegts als een Geschiedkundige, die de zaaken stipt verhaalt, maar ook als een Staatkundige, die de belangens der handeldryvende Natien overweegt, en te gelyk als een Wysgeer, die 't geen hem, zo ten opzigte van de Natuurlyke Historie, als van 't Zedelyke bedryf der Menschen, opmerkelyk voorkomt, verstandig tracht te overweegen. - Op zodanig eene wyze schryvende, geeft hy zig hier en daar meermaals toe in uitweidingen, welken hy indiervoege in zyne voorstellingen invlegt, dat ze den Leezer niet verveelen, maar tot eene soort van verpoozing of uitspanning dienen; en tevens geschikt zyn, om de leezing van 't Werk, voor verschillende soorten van Leezers, smaaklyker te maaken. Daar door kunnen niet alleen dezulken, die zig met den Handel bemoeien, maar ook anderen, die 't oog vestigen op de Staatkunde, het Natuurlyke of Zedelyke beoefenen, hier stoffe vinden, om hunnen geest bezig te houden. Tot een voorbeeld hier van strekke het volgende het geen hy ons van de Kossy en den oorsprong der Koffyhuizen meldt, by gelegenheid, dat hy gewag maakte van de omwenteling in den handel, ten voordeele van Mocha. ‘De Koffyboom, zegt hy, is oorspronklyk afkomstig uit | |
[pagina 322]
| |
Opper-Ethiopie, daar hy zints onheugelyke tyden bekend geweest is, en nog met voordeel gekweekt wordt. De Heer lagrenee de mezieres, een der kundigste Agenten, welken Frankryk immer in Indiën heeft gebruikt, heeft van deszelfs vrugt bezeeten, en 'er menigmaalen gebruik van gemaakt. Hy vondt haar veel grooter, een weinig langer, minder groen, en genoegzaam zo welriekende, als die men omtrent het einde der Zestiende Eeuwe in Arabie heeft begonnen te plukken. Het wordt doorgaans geloofd, dat een Mollach, chadely geheeten, de eerste Arabier was, die de Koffy gebruikte, met oogmerk om ontslagen te worden van eene aanhoudende slaaperigheid, welke hem belette, de bedestonden 's nachts behoorlyk waar te neemen. Zyne Dervissen volgden hem naa. Hun voorbeeld wierd insgelyks gevolgd door de lieden der Wet. Het leedt niet lang, of men begon te bemerken, dat deeze Drank het bloed, door eene zagte beweeging, zuiverde, de loomheid verdreef, den geest vervrolykte; en die geenen zelf, welke niet behoefden te waaken, begonnen 'er gebruik van te maaken. Van de oevers der Roode Zee ging hy over na Medina en Mecca, en wierdt, door de Pelgrims, door alle de Mohamethaansche landen verspreid. In deeze landstreeken, alwaar de Zeden minder vry zyn dan onder ons, daar de Jaloezy der Mannen en de gestrenge afzondering der Vrouwen, de zamenleeving minder leevendig doen worden, bedagt men het oprichten van openbaare huizen, in welke de Koffy wierdt uitgedeeld. De Persische Kossyhuizen veranderden welhaast in eerlooze plaatzen, al waar jonge Georgische, als Tooneelspeelsters verkleed, onkuische klugten vertoonden, en hun lichaam voor geld ten beste gaven. Toen abbas de II een einde hadt gemaakt aan deeze aanstootlyke ongebondenheden, wierden deeze huizen eene eerlyke schuilplaats van ledigloopers, en een middel tot uitspanning voor hun, welke dagelyks met bezigheden bezet waren. De Staatkundigen onderhielden 'er elkander over nieuwstydingen; de Dichters lazen 'er hunne Vaerzen voor, en de Geestlyken deeden 'er Predikatien, welke doorgaans met eenige aalmoezen betaald wierden. Niet zo vreedzaam ging het in zyn werk te Constantinopole. Zo dra hadt men 'er geene Kofsyhuizen geopend, of zy wierden met groote drift bezogt. Men woonde 'er bykans. De groote Muphti, mismoedig geworden op het gezigt, dat de Moskeën verlaaten wierden, verklaarde dat deeze drank mede begreepen was in de Wet van Mahometh, werke de sterke | |
[pagina 323]
| |
Dranken verbiedt. De Regeering, welke dikmaals het Bygeloof, waar van zy zomwylen het slagtoffer is, ten dienste staat, gaf terstond bevel tot het sluiten van huizen, welke den Priesteren zo zeer mishaagden, en gaf zelf last aan de Dienaars der Burgerregeeringe om het gebruik van deezen Drank in de byzondere huisgezinnen te beletten. Eene gevestigde geneigdheid zegepraalde over alle deeze gestrengheden. Men voer voort met het drinken van Koffy; en de plaatzen zelven, alwaar zy wierdt geschonken, wierden veel talryker dan te vooren. Omtrent het midden der laatstverloopene Eeuwe bezogt de Groot-Vizir kuproli, vermomd, de voornaamste Koffyhuizen van Constantinopole. Hy vondt 'er eene menigte misnoegde lieden, welke, overtuigd dat de zaaken der Regeering, in de daad, die van ieder ingezeeten zyn, 'er elkander driftig over onderhielden, en het gedrag der Legerhoofden en Staatsdienaaren met de uiterste stoutheid over den hekel haalden. Van daar ging hy in de Kroegen, daar Wyn verkogt wierdt. Zy waren opgevuld met eenvoudige lieden, voor het meerendeel Soldaaten, die, gewoon om de belangen van den Staat te beschouwen als de belangen van den Vorst, welken zy in stilheid aanbaden, vrolyk zongen, over hunne Minnaaryen, of van hunne Krygsbedryven praatten. De laatstgenoemde zamenkomsten, welke geen nadeel deeden, dagt hy te moeten verdraagen worden; doch de eersten hieldt hy voor gevaarlyk in een Eenhoofdigen Staat. Hy roeideze uit, en niemand heeft het zedert ondernomen om ze te herstellen. Dit gebod, 't welk zich niet verder uitstrekt dan tot de hoofdstad van 't Keizerryk, heeft 'er het gebruik van de Koffy niet verminderd, maar het misschien veeleer vermeerderd. In alle Straaten, op alle Markten, wordt zy te koop geveild; en 'er is geen huis, daar zy niet ten minsten tweemaal 's daags gedronken wordt. In zommige huizen wordt zy ter aller uure zonder onderscheid gebruikt, dewyl het gebruiklyk is, haar aan elk, die koomt, aan te bieden, en het even onwellevend zyn zoude, ze niet aan te bieden, als 'er voor te bedanken. Juist op denzelfden tyd, als de Koffyhuizen te Constantinopole wierden geslooten, wierden zy te Londen geopend. Deeze nieuwigheid wierdt aldaar ingevoerd in den jaare 1652, door een koopman eduard genaamd, die uit de Levant te rug keerde. Zy viel in den smaak der Engelschen; en alle de Europische Natien hebben haar zedert aan genomen, maar met eene gemaatigdheid; onbekend in de landen, alwaar de Godsdienst den Wyn verbiedt. | |
[pagina 324]
| |
De Boom, welke de Koffy voortbrengt, groeit in het grondgebied van Betelsagui, eene Stad van Yemen, geleegen tien mylen van de Roode Zee, in het midden van een dor Land, 't welk, ten tyde als 'er een sterke wind waait, de lucht niet minder, ja zelf meer, dan de dikste welk verdonkert. Op een afstand van twee mylen van haare muuren beginnen de landeryen, welke drie mylen verre verplant zyn. Vervolgens ontmoet men bergen, van het Noorden Zuidwaarts strekkende. Op deeze bergen en in de Valeien tusschen dezelven wordt de Koffy gekweekt, in eene uitgestrektheid van vyftig mylen in de lengte, en vyftien of twintig mylen in de breedteGa naar voetnoot(*). Zy valt niet overal in dezelfde volmaaktheid. Die op de verheevenste plaatzen groeit, is kleiner, groener, zwaarder, en wordt doorgaans voor de beste gehouden. Men rekent in Arabie twaalf Millioenen inwooners, die voor het meerengedeelte in de Koffy hunnen wellust vinden. Het geluk van Koffy zelve te mogen gebruiken, is een voorregt der vermogenden. De menigte is genoodzaakt, zich te vergenoegen met den dop van deezen dierbaaren Boom. Deeze veragte overblyfzels verschaffen haar een vry helderen drank, welke den smaak, maar niet de kragt en bitterheid, van de Koffy bezit. Dit alles wordt voor een geringen prys gekogt te Betelfagui, 't welk de Algemeene Markt is. Hier wordt insgelyks alle de Koffy gekogt, welke te lande na buiten moet verzonden worden. De overige wordt na Mocha gevoerd, 't welk 'er vyf en dertig mylen van af legt, of na de naaste havens van Haga of Oudeda, van waar zy met kleine vaartuigen na Jedda wordt gebragt. De Turken haalen haar van de laatste, en alle de overige volken van de eerstgenoemde plaats. De hoeveelheid van Koffy, welke na buiten verzonden wordt, mag gerekend worden op twaalf Millioenen, vyfhonderd vyftig duizend ponden gewigts. Van deeze hoeveelheid koopen de Europische Maatschappyen eene en eene halve Millioen; de Persiaanen drie en eene halve Millioen; de vloot | |
[pagina 325]
| |
van Suez zes en eene halve Millioen; de Indostan, de Maldivische Eilanden en de Arabische Volkplantingen op de kust van Afrika vyftig duizend en de Karavaanen ééne Millioen. Vermids de Koffy, welke de Karavaanen en de Europeaanen koopen, van de beste soort is, komt zy hun te staan op zestien of zeventien stuivers Tournois het pond. De Persiaanen, die zion met eene mindere soort vergenoegen, betaalen voor het pond niet meer dan twaalf of dertien stuivers. Den Turken kost zy vyftien of zestien stuivers, om dat hunne laadingen bestaan gedeeltelyk uit goede en gedeeltlyk uit slegte Koffy. Wanneer men het pond Koffy rekent op veertien stuivers, hee welk de gemiddelde prys is, bedraagt de somme, welke de jaarlyksche uitvoer in Arabie brengt, acht Millioenen zeven honderd vyf en tachtig duizend Livres. Dit geld blyft niet in 't Land, maar het stelt het zelve in staat, om de Koopmanschappen te betaalen, welke, van de buitenlandsche Markten, in zyne havens van Jedda en Mocha komen.’ |
|