| |
De geschiedenis der Waereld, vertoond in de lotgevallen der oude Volkeren; beschreeven door de Heeren Rollin en Tailhié. Naar den derden druk in het Nederduitsch overgezet. Vyfde Deel. Te Amsterdam by P. Meter 1776. In groot octavo 392 bladz.
IN dit gedeelte wordt ons de Geschiedenis der Romeinen, zedert de vestiging van dat Volk, tot op de regeering van Caesar Augustus, beknopt en leerzaam ontvouwd. Rome wordt gestigt, en voorts beheerscht door zeven agtervolgende Koningen; dan met de regeering van den laatsten Vorst wordt het Volk askeerig gemaakt van de Alleenheersching, en men voert onder de Romeinen eene Republikeinsche bestiering in, welke verscheiden veranderingen ondergaat, tot dat ze ten laatste eindigt, met de verheffing van Caesar Augustus, en weder plaats maakt voor eene Eenhoofdige Re- | |
| |
geering. De voornaamste lotgevallen van dat Volk, en deszelfs merkwaardigste geschiedenissen, die de oplettendheid aller beoefenaaren der Historie tot zig trekken, vindt men hier in een kort bestek by een verzameld, en indiervoege voorgedraagen, dat het ons de verschillende gesteldheid des Volks, onder 't mededeelen van oordeelkundige aanmerkingen, leere kennen. Het een en 't ander, uit het berigt van 't voorgevallen, onder het Gemeensmanschap van Tiberius en Cajus Gracchus, kan hier van ten voorbeelde strekken.
‘Rome, de wereld t'onderbrengende, was, gelyk onze Schryvers opmerken, in die dagen tot dat noodlottig stip gekomen, waar in de zeden, zig niet langer kunnende staande houden, voor allerlei ondeugd en bederf plaats maaken, waar in de schaamteloosheid de scheidpaaien van orde wegrukt, en de ongeregeldheden de fondamenten van den Staat zelven doen waggelen. In dien toestand van zaaken poogden twee Mannen van onderscheiden verdiensten, Tiberius en Cajus Gracchus eene hervorming in te voeren, die door de omstandigheden onmogelyk wierdt gemaakt. - Tiberius verkreeg het ampt van Gemeensman, en 't zelve opende aan zyn yver of staatzugt eene loopbaan, waar in hy moest omkomen. - Het gezigt der landeryen, eeniglyk in 't bezit van de ryken, en met hunne slaaven bevolkt; de overmaatige rykdom aan de eene en de uiterste armoede der Romeinen aan de andere zyde; de zugt om de oude deugd te Rome te doen herbooren worden, met één woord, eene heldhaftige liefde voor 't Vaderland, zette hem waarschynlyk tot zyne onderneeming aan, en dezelve aangevangen hebbende met den yver van burger, zette hy haar voort met al de drift eener hardnekkige partyschap. Zo veel toezigt hebben zelfs onze edelste hartstogten noodig, om in geene verderflyke gesteldheden te ontaarden.
Sedert meer dan twee en eene haive eeuw hadt men geen de minste agt geslagen op de Licinische wet. Wel verre van zig tot vyfhonderd akkers land te bepaalen, hadden de Patriciërs een zeer aanmerkelyk gedeelte van de landeryen der Republiek onder zig getrokken. De ryken strekten hunne bezittingen zonder perk of paal uit. Die velden, voormaals het verblyf van zo veele edele en deugdzaame Romeinen, werden nu door slaaven bewoond, die dezelven voor hunne meesters bewerkten, die van den leger lienst bevryd, ja zelfs daar van uitgeslooten waren; en het Volk, dat het vaderland met hun zweet en bloed verdedigde of vergroot- | |
| |
te, hadt de armoede en elende tot hun deel. Zulk een groot misbruik scheen inderdaad onverdraagelyk in eene Republiek; maar hoe veele voorzorgen waren 'er niet noodig om het te herstellen? - Tiberius tragt de oude Wet, hoewel met eenige te gemoetkoming der Ryken, weder in kragt te brengen. De Patriciërs schreeuwen 'er tegen, en de Gemeensman doet zyn best om het Volk aan te zetten; terwyl de eerstgenoemden een anderen Gemeensman winnen, om zyne poogingen te stuiten; ten laatsten gelukt het Tiberius. De Licinische wet wordt vernieuwd; men benoemt hem, benevens zyn broeder Cajus en zyn schoonvader Appius, tot Commissarissen, om voor de uitvoering te zorgen.
Zo Tiberius zig hier bepaald hadt, zoude hy zyn werk moogelyk vast en bestendig gemaakt hebben; hy bediers zig door de Patriciërs te veel te dringen. Niet slegts deedt hy by de vernieuwde wet nog voegen, dat men alle de landeryen, die aan de Republiek behoorden, en door de ryken zonder regt in beslag genomen waren, te rug neemen zoude; maar dewyl men zelfs dan nog niet genoeg hadt, om alle de armen te voldoen, zo deedt men de schatten van Eumenes, Koning van Pergamus, die zyn Koningkryk en rykdommen, by uitersten wil, aan 't Roomsche volk hadt nagelaaten, onder hen uitdeelen. Eindelyk, om zig voor de woede zyner vyanden te beveiligen, verzogt hy, tegen de regels, om het Gemeensmanschap te mogen behouden; bybrengende, dat men op zyn leven toelag, en dat het volk belang hadt in zyne behoudenis. - Dan deeze voorzorg baatte hem niet; hy werd eerlang, met meer dan driehonderd zyner vrienden, omgebragt; een voorbeeld des te verschriklyker, om dat geene oproerigheden tot nog toe Romeinsch bloed gekost hadden. Ook regtvaardigde de Raad, zyne oude gemaatigdheid vergeetende, om dat hy zyne oude zeden verlooren hadt, het geen 'er geschied was; - en de verwarringen over de landverdeeling bleven duuren.
Ondertusschen kwam Cajus Cracchus, zo deugdzaam, zo yverig als Tiberius, en met meer welspreekendheid begaafd, na zyne groote ontwerpen eenige jaaren verborgen te hebben, op het to oneel, en in de baan der eerampten. In weerwil der ongerustheden en vermaaningen van zyne Moeder Cornelia, dong hy naar het Gemeensmanschap, en geraakte daar toe. De toevloed voor zyne verkiezing was verbaazende in het veld van Mais te Rome. Verscheiden burgers klommen, by gebrek van plaats, op de daken, en gaven hunne stemmen door
| |
| |
toejuiching. Men deed regt aan zyn yver, men voorzag 'er de droevige gevolgen niet van.
Nooit toonde een Gemeensman meer werkzaamheid ter gunste van 't volk. By de verdeeling der landeryen voegde hy nog andere voordeelen, byzonderlyk koornmagazynen, waar uit de armen, ydere maand, hun onderhoud haaren konden. Meester van het volk, zo veel als hy van de Edelen gehaat was, deedt hy zig de aanhouding van het Gemeensmanschap toeleggen, zonder het voorbeeld van zynen broeder te vreezen.
Om het gezag van den Raad meer en meer te verzwakken, vertoonde hy, dat de onregtvaardigheid dikwils voorzat in de regtbanken, en dat het van veel belang was, om de beoordeeling van alle zaaken tusschen partikulieren over te brengen tot de Ridders, die tot de orde der volkelingen behoorden. Die wet ging door. Men vernieuwde ook het verbod van eenig doodvonnis tegen een Romeinschen burger uit te voeren, zonder de toestemming van den Raad en van het volk. Eindelyk ondernam Gracchus het regt van burgerschap te bezorgen aan alle de bondgenooten van Rome in Italie.
Dit ontwerp, al te gunstig voor de volksparty, verdubbelde de zorgen van den Raad. Men nam zyn toevlugt tot konstenary; men won Livius Drusus, een jong, bekwaam, en onberispelyk Gemeensman; men beduidde hem de manier, hoe hy het van zyn amptgenoot winnen konde, niet door een regtstreeksche tegenkanting, maar door zig nog yveriger dan hy voor de belangen des volks te toonen. Gracchus kreeg last, om eene volkplanting te geleiden, die Karthago moest herbouwen. Zyne afweezigheid verminderde het getal zyner aanhangeren, terwyl Livius geslaêg nieuwe aanwon. Op zyne terugkomst bemerkte hy die verandering; hy zag, dat zyne Amptgenooten zyne tegenstreevers geworden waren, en hem verhinderden ten derdemaale Gemeensman te worden. Opimius, zyn doodelyke vyand, wierdt Burgemeester. Alles schikte zig naar eene bloedige omwenteling.
Het volk, vergaderd, moest uitspraak doen over de nieuwe wetten, die den Adel geweldig tegenstonden. Een der Lictores van Opimius, eenige vrienden van Gracchus digt voorbygaande, riep: “Maakt plaats kwaade burgers!” en wierdt op 't oogenblik gedood. De Burgemeester deedt zyn beklag aan den Raad. Men geeft hem last “om alles te doen
| |
| |
wat hy voor de Republiek dienstig zal agten.” Dat formulier gat hem een onbepaald gezag. Hy beval de Ridders zig te wapenen. Schoon het gevaar groot en blykbaar was, ging Gracchus egter uit zyn huis zonder eenige verdediging, in weêrwil der gebeden en traanen eener tedere huisvrouw. “'Wat vertrouwen, sprak zy, kunt gy, na den moord van Tiberius, op de wetten of Goden hebben!”, Vyand van gewelddaadigheid, hadt hy het schendstuk, in den persoon des Lictors begaan, en 't welk men de onregtvaardigheid hadt hem te last te leggen, afgekeurd. Zyne vyanden daarentegen ademden niet dan eene haatelyke wraak, de uitwerkzels moesten verschrikkelyk zyn.
Opimius, aan 't hoofd der benden, tast den Aventynschen berg aan, werwaards het volk, onder het geleide van Fulvius, geweeken was. Hy belooft vergiffenis aan allen, die de wapenen zullen nederleggen. Hy verbindt zig om het hoofd van Fulvius, en dat van Gracchus, tegen goud op te weegen. Van 't volk verlaaten, sneuvelen zy beiden: Meer dan drie duizend van hunnen aanhang verloren het leven in deze oproerigheid. De barbaarsche Burgemeester deedt alle de lyken in den Tiber werpen, en hadt de onbeschaamdheid van een tempel aan de Eendragt stigten, na de Stad met bloed overstroomd te hebben.
Om de wetten der Gracchen te doen afschaffen belastte mem de Ryken, naar evenredigheid der landeryen; die zy be zaten, met eeuwige grondrenten, waar van het inkomen onder de armen verdeeld zou worden; maar welhaast wierden die renten insgelyks afgeschaft, en het volk behield niets, dan zyne elende, door de pragt der grooten vermeerderd. Opimius, over het ombrengen van zo veele Romeinsche burgeren beschuldigd, won zyn geding voor het volk, door de welspreekendheid van den Burgemeester Papirius. Men besliste zelfs, dat een Burgemeester, door den Raad gelast, het Gemeenebest van gevaarlyke burgeren mogt zuiveren, zonder het oordeel der Comitien af te wagten.
De beide Gracchen waren zekerlyk groote mannen. Met meer omzigtigheid en minder drift zouden zy de armen uit hunne verdukking en elende hebben kunnen verlossen; ten minsten zouden zy derzelver lot hebben kunnen verzagten. Zo zy oproerig wierden, het was minder hunne fout dan die der onbarmhartige ryken; maar zy verdienden zekerlyk het verwyt niet van de tyranny te bedoelen, en de Raad, met hen een misdaad te last te leggen, die zo blykbaar met hunne
| |
| |
beginselen streedt, en daar hun geheele gedrag geen grond toe gaf, zogt het middel om hen te bederven, en niet het heil van de Republiek. Die voorwendzels moesten hunne onregtvaardigheden in die geweldige bedryven verglimpen, en gaven van nu af de middelen aan de hand, hoe men het Romeinsch bloed kon plengen, zonder daar voor aanspraaklyk te zyn. Het volk evenwel rigtte standbeelden op aan de twee doorlugtige slagtoffers van den Raad.
Cornelia hadt haare zoonen steeds als haar eenigsten schat beschouwd. Zy hadt, volgens eenige Schryvers, haaren Zoon Tiberius het ontwerp ingeboezemd, om zig tegen den adel te verzetten, door hem deze aanspraak voor te houden: ‘Waarom noemt men my de schoonmoeder van Scipio en niet de moeder der Gracchen? Is hun naam niet doorlugtig genoeg? Dan past het u dien meer bekend te maaken.’ Die woorden konden ongetwyfeld, de zugt tot roem in hem gebooren doen worden; maar 't schynt zeer onzeker, dat Cornelia hem een onvoorzigtig besluit zoude ingeboezemd hebben. Wat hier van ook wezen moge, zy verdroeg den dood haarer zoonen, met eene verwonderlyke standvastigheid. Men meende, dat de jaaren en het ongeluk haar ongevoelig maakten; maar zy, ‘die op deze wyze dagten, zegt Plutarchus, voelden niet, welk een kragtig hulpunddel eene goede opvoeding, by verheven hoedanigheden gevoegd, tegen het verdriet verschaft; zy wisten niet, dat, zo de fortuin somtyds de overhand heeft boven de deugd, zy dezelve egter de middelen niet ontneemt, om de tegenspoeden moedig te verdraagen.’ Cornelia leefde stil in het gezelschap van geleerde lieden, geëerd door allen, die eerwaardig waren, een voorbeeld van beschaafdheid en deugd; in één woord, het wonder van Rome. Men heeft maar éénen trek noodig, om haar te leeren kennen; eene dame, die veel werks van den opschik maakte, poogde zig, uit dien hoofde, by haar te doen gelden; haare zoonen waren daar omtrent, en, op dezelven wyzende, sprak zy, met die edele, die beminlyke fierheid van eene verheven ziel, die haar grootst vermaak in haare pligten vindt, en haaren grootsten luister van de deugd ontleent; sprak zy, zeg ik, op haare zoonen wyzende; ‘zie daar myne Juweelen!’ |
|