| |
| |
| |
Eerste Beginselen van de Historie der Wysbegeerte. Uitgegeeven door den Heer Jacob Brucker, zynde een kort begrip van zyn groot Werk. In het Nederduitsch vertaelt, en met Aenmerkingen vermeerdert, door wylen den Eerw. Heer A. de Stoppelaar, in zyn Wel Erw. Leven waerdig Euangeliedienaer in den Ouden-Bosch. Eerste en Tweede Stuk. Te Utrecht by G. en A. van Paddenburg 1775. In groot octavo 600 bladz.
OPmerkzaam na te spooren hoe ver de Wysgeeren het door alle tyden heen, gebragt hebben, in 't ontdekken der dingen, die tot verkryging, bewaaring en vermeerdering van de waare gelukzaligheid noodig en nuttig zyn, voor zo veel die kennis, (welke men, ter onderscheidinge van de geopenbaarde Godgeleerdheid, Filosofie of Wysbegeerte noem,) uit de grondstellingen der Rede gehaald kan worden, is ongetwyfeld eene aangenaame en leerryke oefening. Dan dezelve is van zulk eene wyde uitgestrektheid, dat het de zaak van weinig menschen zy, zig op eene oorspronglyke navorsching daar van toe te leggen: zelfs komt het veelen, die 'er egter gaarne regelmaatige kundigheden van zouden vormen, niet gelegen, om uitgebreide Werken over dit onderwerp, met de vereischte naauwkeurigheid te doorbladeren. Uit dien hoofde hebben verscheiden deskundigen, om denzulken te gemoet te komen, zig bevlytigd tot het opstellen van Korte Begrippen of Beknopte Zamentreksels van 't voornaamste, dat daaromtrent in aanmerking komt; en onder anderen de Heer Brucker, in 't vervaardigen van de hier opgenoemde Eerste Beginselen. In dezelven is het hoofdzaaklyke van zyn Groot Werk over dit onderwerp vervat; en de voordragt dier Beginselen is by uitstek geschikt, om den hierin oefengraagen eene geregelde handleiding te verleenen.
Hy vangt aan met een Voorberigt, dienende ter ontvouwinge van 't geen men, omtrent de Historie der Filosofie, en derzelver verdeeling, heeft gade te slaan. Volgens zyne gedagten verdeelt men de Historie der Filosofie, of het verhaal van alle die grond- en leerstellingen, in welken, van het begin der Waereld af tot op onzen tyd, de Filosofie is voorgedragen, duidelykst en vatbaarst in drie groote Tydperken. ‘Het eerste, zegt hy, vangt aan van het begin der Waereld, en loopt tot het begin van de Roomsche Monarchie; in welk Tydperk de Filosofie geboren, opgewassen en tot haare jeugd en mannelyke jaaren gekomen is. Het tweede brengt
| |
| |
de geschiedenis der Filososie, van het begin der Roomsche Monarchie, tot aan de veertiende eeuw na Christus geboorte; in dit Tydperk heeft de Filosofie meenigerlei onaangenaame en schadelyke veranderingen in haaren ouderdom geleeden. Het derde verhaalt, hoe het zig, van dien tyd af aan tot op onze tyden toe, met haar toegedraagen heeft; in welk tydperk sy bykans wederom jong geworden, dat is, in eene nieuwe gedaante en verbetering gebragt is.’ - De twee eerste Tydperken worden afgehandeld in de twee Stukken, welken tot nog in onze taale het licht zien, en eerlang door de ontvouwing van het derde Tydperk staan gevolgd te worden. - In 't eerste Stuk komt ons, naar des Autheurs onderdeeling, voor, (1.) De Filosofie der zogenoemde Barbaaren, dat is der Volken, welken geen Grieken geweest zyn; en dan (2.) die der Grieken. Daarop leidt hy ons tot het tweede Tydperk, en doet ons, ter duidelyker beschouwinge, het oog vestigen, (1.) op de Filosofie der Heidenen, (2.) die der Jooden, (3.) die der Saraceenen, en eindelyk (4.) die der Christenen, welke laatste hy onderscheidt, in de Filosofie der oude Christenen en die der middeleeuwen.
Onder ieder deezer Tydperken, en derzelver nadere afdeekingen, geeft de Heer Brucker een beknopt verslag van den toestand der Filosofie, de onderscheiden Secten, derzelver merkwaardige Mannen, en hunne verschillende gevoelens. Alles wordt in kortbondige voorstellingen met oordeel geleidelyk voorgedraagen, en geeft ons een doorloopend berigt van 't geen hieromtrent bovenal in aanmerking genomen moet worden. Daar benevens heeft de Eerwaerde Stoppelaar, die 't geheele Werk af vertaald heeft, begonnen het zelve met Aantekeningen te verryken, en eene andere niet min kundige hand heeft 's Mans arbeid, na deszelfs dood, in dit opzigt agtervolgd. In deeze Aantekeningen komen ons alomme ophelderingen voor, die by uitstek nuttig zyn, voor hun, welken dit onderwerp beginnen te beoefenen, en geen uitgebreide kundigheden of ruimen Boekenschat bezitten; en buiten dit algemeene ontmoet men 'er nog v rscheiden opmerkingen in, uit welken ook verder gevorderden nuttigheid kunnen trekken; zo ten aanzien van 't Geschiedkundige, als van het beoordeelen der Leerstellingen. Ter deezer oorzaake mag dit Geschrift met het hoogste regt aangemerkt worden, als zeer dienstig voor eenen ieder, die begeerig is, om dit onderwerp te beoefenen, zyne kundigheden deswegens te regelen of verder te beschaaven. Zelfs is 't indiervoege opgesteld, dat het gevallig zy voor alle dezulken, die, zonder juist opzetlyk
| |
| |
werk te maaken van deeze Studie, by voorkomende gelegens heden, een oordeelkundig berigt van deeze of geene Filosofische Secte of Leerstelling wenschen te erlangen; die daaromtrent in deezen gereedlyk te regt kunnen geraaken; terwyl ze tevens eene aanwyzing van de beste Autheuren vinden, uit welken zy verder, des verlangende, eene breedvoeriger onderrigting kunnen verkrygen. - In gemeenzaame gesprekken by voorbeeld, en in veele Schriften, komen de Scholastyken meermaals op het tapyt, men noort nu en dan gewag maaken vanScholastyke Godgeleerden, Scholastyke spreekwyzen, en wat van die natuur meer zy; veelen verstaan niet wel wat daar mede inzonderheid bedoeld wordt, en ze zouden desaangaande eene duidelyke en welgegronde onderrigting ontvangen, indien ze dit Geschrift raadpleegden. - Laat ons, op dit voorbeeld gevallen zynde, het hoofdzaaklyke van 't geen ons de Autheur, wegens den toestand der Filosofie onder de Scholastyken meldt, kortlyk nagaan.
In 't algemeen staat hieromtrent aan te merken, dat de Filosofie der Scholastyken, en de daar uit ontstaane Scholastyke Godgeleerdheid byzonder ontstaan is, en vervolgens gebloeid heeft, in de Middeleeuwen; dat is, van het begin der zevende Eeuwe, toen de woestheid der Volken de beoefening van bykans alle Weetenschappen deed ophouden, tot aan de veertiende Eeuw, toen men zig tegen het verval in de Weetenschap begon te verzetten. Als mede dat de Aristotelische of Peripatetische Filosofie in die dagen de overhand kreeg, en wel dra overgebragt werd tot de Godgereerdheid; die wel byzonder in dat Filosoofisch kleed gestoken werd, door Joannes Damascenus, welke, in 't midden der achtste Eeuwe leevende, onder de Voorvaderen der Scholastyke Godgeleerden geteld wordt. De Heer Brucker, van de Filosofie der Christenen in deeze Middeleeuwen gewaagende, geeft eerst een onderscheiden berigt van de Filosofie der Christenen by de Grieken, tot op de verovering van Konstantinopole; vervolgens van de lotgevallen der Filosofie in de Westersche Landen, sedert de zevende tot in de twaalfde Eeuw; en komt dus eindelyk tot het tydstip toen de Filosofie der Scholastyken haare kragt verkreegen had; het welk hem derzelver toestand bepaaldlyk doet ontvouwen, zo als 't 'er mede geschapen stond van de twaalfde tot op de vyftiende Eeuw.
De Dialektika, of zogenaamde Redeneerkunde, die in de laatste helft der elfde Eeuwe zeer vlytig beoefend werd, was wel dra het eenige overblyffel van de geheele Filosofie dier dagen; zy werd steeds nog meerder vermengd met de Theolo- | |
| |
gie; en deeze nieuwe soort van Filosofie, in eene byzondere gedaante gebragt, is men gewoon de Scholastyke Filosofie te noemen. ‘In die dagen zyn de ydele woordenvitteryen, en niets te beduiden hebbende harssenschimmen der qualyk behandelde en gebruikte Dialektika 'er niet alleen zeer boven op gekomen, maar zy hebben ook oneindig veele woordenstryden verwekt. Daar men deze sobere konst in de Theologische Pennen-stryden, en om staande te houden de heerschende en veel opbrengende Leerstellingen, wel gebruiken konde, en deswegens die Leeraars, die zig daarop wel verstonden, geeert en bevordert worden, zo leiden zig die geenen, welke 'er boven op wilden komen, met veel vlyt daarop toe; en daartoe moesten hun dienen, de Dialektika van Augustinus, en het geen Boëthius en Viktorinus van de Schriften van Aristoteles in 't Latyn hadden overgezet, dewyl men toen ter tyd niet in staat was, om Aristoteles uit het Grieksch te verklaren, en hy daarvandaan in het begin niet veel geacht werdt. Men vermengde ook de Kerkleeraars en de oude Filosofen onder elkanderen, en verwarde de allerzwaarste en de onnutste vragen, over welke men onnodig twistte, op eene ongemeene wyze. En dat geschiedde byzonderlyk te Parys, alwaar het Studium Dialecticum zeer in zwang ging, na dat men van de Saraceenen of Arabiers de Overzettingen der Schriften van Aristoteles bekomen in hunne Schoolen de Filosofie geeert, ook uit het Oosten eenige
Schriften van Aristoteles gebragt, en alzo uit het Grieksch in 't Latyn vertaalt had. Maar in Duitsland bragt Otto Frisingensis de Dialektische Schriften van Aristoteles op de hooge Schoolen in zwang; 't welk op eene zeer slegte, en uit qualyk gelukte Overzettingen geformeerde wyze geschiedde. En zo kwam ook de by de Arabiers reets bekende Scholastyke wyze van filosofeeren, en om van alles voor en tegen te disputeeren, op, het welk op de Universiteiten, vooral te Parys, al vaar men scherpzinnige Klaptongen vondt, veel ongeregeltheit, sekten en dwalingen hervoort gebragt heeft. Men heeft zig ook, noch door besluiten van Kerkvergaderingen, noch door het verbod van de Aristotelische Schriften, genoeg daartegen kunnen aankanten, nademaal men dezelve ras weder introk. Maar Keizer Frederik de tweede heeft de Arabische Overzettingen der Schriften van Aristoteles, en al wat men van het oirsprongkelyke Grieksche hebben konde, laaten opkoopen en overzetten, en bevel gegeven aan de openbare Leeraars te Bononie daarover leszen te houden. Daar kwamen nu de Arabische Schriften,
| |
| |
vooral die van Averroës, en daar mede ook derzelver gevoelens, met alle de gebreken van de Arabische en Saraceensche Filosofie, in trein. Maar byzonderlyk hebben, tot den opgangk van deze nieuwe opgeschikte Aristotelische Filosofie, Albertus de groote, en syn discipel Thomas de Aquino, veel met hun aanzien toegebragt, en daardoor de Filosofie in een slegten staat gebragt, of schoon men door allerleie Kerkelyke Besluiten de Schriften van Aristoteles verboden had, en eenige Mannen van rang tegen dezelve yverden. Dog wanneer de fraye Wetenschappen in de veertiende Eeuw weder begonnen voor den dag te komen, en men byzonderlyk zig oeffende in de Grieksche taal, ongeacht tot nu toe de Scholastyke Filosofie, door hare vermenging met de Theologie en het Pausselyk Regt, een regt afschuwelyke gedaante gekregen had, ten hoogsten top gesteigert, maar vooral door de Ordens van Dominikus en van Franciscus in een groote bloei gekomen was, zo liet het zig ook uitzien tot eene verbetering in de Filosofie, en toen in de vyftiende Eeuw, na de verovering van Konstantinopole, de Grieksche Filosofen naar Italie vlugteden, zo verkreeg de Filosofie eene andere gedaante; hoewel Aristoteles zig toen nog vastgezet hadt in Vrankryk en in Duitsland.’
Op dit voorstel leert ons de Heer Brucker verder, dat de Scholastyken eigenlyk die Leeraars in de Kloosters en in andere Schoolen waren, die deeze vermenging van de Theolo gie en de Filosofie in 't openbaar onderweezen. ‘Daarmoest, zegt hy, by ieder Domkerk een Kanunnik het openbaar Leeraars-Ampt bedienen, wien men den Scholasticas noemde, en in de Kloosters werdt eveneens een tot zodanigen Scholasticus of Professor verordent. Maar de Kanunniken lieten dit Ampt ras vaaren, en hielden hunne Vikariszen, en in de Kloosterscholen werdt dit Ampt alleen voortgezet. Aldaar nu bestondt de gantsche Wysheit in eene vergetrokken Disputeerkonst, welke men als dan tot de Theologie overbragt, om de Ketters den mond te stoppen, en daardoor by het Roomsche Hof eere, roem en bevordering te kunnen erlangen. Dit ging van de Kloosterscholen over, tot de nieuw gestigte Universiteiten, en wanneer aldaar de Aristotelische Metaphysika by de Dialektika kwam, zo kwam ook dat Spinnenwebbe van Scholastyke afgetrokkene begrippen, spitsvondige onderscheidingen, niets beduidende bepalingen, onzekere konstwoorden enz. en daar uit geformeerde oneindige Vragen, onnutte Aanmerkingen en
| |
| |
Disputatien steeds sterker in zwang, en dewyl deze Profeszoren of Monniken waren, of immers Geestelyken, zo sloeg dit kwaat ook over tot de Theologie, waarvandaan de Scholastyke Godsgeleerdheit ontstaan is.’
Wyders heeft men, volgens onzen Autheur, wel in agt te neemen, ‘dat deze ene Sekte begunstigende, met de Theologie onregtmatig vermengde, en op onechte grondstellingen gebouwde, ten dienste en ondersteuning van de Roomsche Hierarchie ingerigtte wyze van filisofeeren, in de zesde en zevende Eeuw, byzonderlyk in Ierlant en Engelunt ontfangen, in de agtste, negende en tiende Eeuw geformeert, in de elfde Eeuw geboren is geworden, in de twaalfde Eeuw tot hare jeugt en mannelyke jaren; maar in de dertiende Eeuw tot haare volkomenheit opgeklommen is; nadat het gevoelen ingewortelt was, dat de Filosofie als een dienstmaagt aan de Theologie moeste ten dienste staan, om dat geene, het welk de Geestelykheit wel aanstond, door middel van de Dialektika, te verdedigen.’ - Men verdeelt de Scholastyken, geduurende dien laatsten tyd, wanneer zy bovenal in aanmerking komen, in drie tydloopen. ‘De eerste gaat van het begin van de twaalfde Eeuw, tot op het midden van de dertiende, dat is van Abaelardus tot op Albertus den grooten, of het jaar 1220.] De tweede gaat tot op het jaar 1320 of 1330. dat is, tot op Durandus a S. Porciano. De derde leeftyd gaat van deze jaaren tot op de hervorming der Wetenschappen en der Kerke, of tot op Gabriel Biel, die een van de laatste Scholastyken geweest, [en in den jaare 1495 overleeden] is.’ - Onze Autheur geeft vervolgens een kort berigt van den leevensloop en de gevoelens der merkwaardigste Scholastyken, in ieder der opgenoemde Tydbestekken, met eene nevensgaande ontvouwing van de gesteldheid der Scholastyke Filosofie; waar uit men kan afneemen, dat het over 't algemeen met de Redeleer zeer slegt
gesteld ware; en dat 'er nogtans onder de Scholastyken ook nu en dan Mannen gevonden wierden, die geschikt waren, om het geheele verval der Weetenschappen te verhoeden, en den grond te helpen leggen tot derzelver herstelling in volgende dagen. |
|