Vyftal van oordeelkundige Brieven, over het eeten van Bloed enz ook onder het N.T. verbooden. Door Neanius Hagiophilus, s.t.l.b. Te Leyden by Th. Koet 1776. In groot octavo 108 bladz.
's IS overbekend, dat onze Godgeleerde Uitleggers zeer verschillende gedachten voeden, nopens de uitgestrektheid van 't Apostolische gebod, wegens het onthouden van het bloed en het verstikte, Hand. XV. 20. en 29: welk gebod, naer sommiger oordeel, alleen betreklyk was tot de eerste tyden, om de Jooden te gemoet te komen; terwyl anderen denken, dat het slechts den Joodengenooten der poorte betrof; waer tegen emgen beweren dat het alle Christenen, door alle tyden des Nieuwen Testamentes, en dus ook ons nog tegenwoordig verbind. De Opsteller dezer Brieven verklaert zich voor 't laetste gevoelen; beweert deszelfs gegrondheid in de twee eerste Brieven; verledigt zich in de twee volgende ter wederlegginge der tegenwerpingen van de andere zyde; en schikt zyn vyfden of laetsten Brief ter beantwoordinge van twee vragen van zynen Vriend, aen welken deze Brieven ingericht zyn; met betrekking tot het borgtochtlyke lyden van den Zaligmaker, in de nuttigheid van dit gebod ter bevorderinge onzer Heiligmaking. Zy, die over dit onderwerp nog niets opzetlyk gelezen hebben, kunnen hier de voornaemste reden voor de ene en andere zyde vinden; dan dezulken, die dit Stuk meermaels ernstig overwogen hebben, zullen in deze Brieven, ter begunstiginge van 't beweerde gevoelen, niets wezenlyks ontmoeten, dat hun niet alrede voorgekomen is. - Het byzonderste, en dat, naer ons voorstaet, nieuw is, is de vraeg van zynen Vriend nopens het borgtogtlyke lyden en derzelver beantwoording.
De vraeg luid indezervoege. ‘Indien het overtreeden van dit besluit der Apostelen zonde zy, zoo heest Christus ook voor dezelve in plaats der uitverkoorenen moeten lyden: en in welk gedeelte van 's Heilands smerten moeten wy dan eene borgtogtlyke voldoening voor deeze zonde vinden? - Onze Briefschryver merkt met recht aen, hoe 't niet noodig zy, dat wy voor elke byzondere zonde ene byzondere straf, onder de lydingen des Zaligmakers, zien moeten; dan hy meent dezelve hier echter, in dit opzicht, te vinden,