Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet verneedert en verheerlykt 's Graavenhage, Eeuwzang, door door J. le Francq van Berkhey. Te Amsterdam by F. de Kruyff. 1776. Behalven het Voorwerk, 74 bladz. in gr. 8vo.HEt deerniswaardige lot, dat het Vorstlyk 's Gravenhage trof, in den jaare 1574, mitsgaders deszelfs luisterryke herstelling, byzonder aanvanglyk in den jaare 1576, en vervolgens, is het onderwerp van deezen Zang, waar in de Heer van Berkhey zig voorstelt, Om den schoonsten Hof der Hoven,
Hollands Tempe en Ridderzwier,
Te vereeuwen op zyn Lier.
De Dienter brengt ons hier onder 't oog, hoe 's Gravenhage, in veele opzigten beroemd, aan Oranje getrouw blyvende, door den Spaanschen overmoed, tot den laagsten trap vernederd werd; maar hoe het zelve door den Oranje-Vorst niet alleen behouden, maar ook hersteld, en vervolgens ten hoogsien verheerlykt is geworden. Hy stelt deeze omwenteling, aan de eene en andere zyde, met tusschenkomende treffende schilderingen, op eene levendige wyze voor, om de Haagsche Burgery inzonderheid tot des te vuuriger dankbaare erkentenisse op te wekkenGa naar voetnoot(*). Genoeg zy het, ter proeve | |
[pagina 278]
| |
van dit Dichtstuk, dat gedeelte te hooren, waar in de Heer van Berkhey, gewag maakende van den veegen toestand van 's Gravenhage, toen 't gevaar liep van geheel gesloopt te worden, toen men 't Haagsche Bosch ter neder wilde houwenGa naar voetnoot(†), tevens de algemeene vreugde maalt, toen men verstond, dat Vader Willem dien noodlottigen slag had afgekeerd. Hier op oogende, laat hy zig indeezervoege, met een natuurlyken nadruk, hooren. ô! Hoe zugtte berg en dal;
't Durf het niet, dan beevend, uiten,
Hoe men tot uw gantschen val
Raadeloos scheen te besluiten;
Toen, wyl 't mangelde aan het geld,
't Sloopen schier wierd vastgesteld.
Dit wou Vader niet gedoogen;
Op Oranjes Liefdebee,
Kwam de Troost uw traanen droogen
En by wrogt door zyn vermogen
Met 's Lands Steden, Liefde en Vree.
Met zyn forsche Heldevuist,
Brak hy Bylen en Houweelen;
Daar hy gantschlyk had vergruist
Taaje Doorne en Esschensteen;
Toen elk gryze stam dien dag
Beefde voor den eersten slag;
Toen reeds Hollands Tuincierâdïen.
Essen, Beuk en Lindestam,
't Schomlend loof van haar' Bosschadien,
En 't cieraad van haar' plantadien,
Was, uit nood, gedoemt ter vlam.
Ieder telg en spruit, ontsteld,
Scheen in dauwzweet uit te breeken;
En langs 't digt beplantte veld
't Klepprend Popelloof te smeeken;
Ja, en heide, en duin, en zee
Smeekte met 's Lands Tempe mee.
't Pluimgedierte, schoon van veder,
Draaide om 't nestje en 't plepend kroost;
't Vloog al kirrend heen en weder,
Bad. door Zangen zagt en teder,
Om Oranjes hulp en troost.
| |
[pagina 279]
| |
't Vorstlyk hart wierd straks bekoort:
't Woud had lang genoeg gezweegen
Daar geen Zangkunst was gehoort,
In de Bosschen langs de wegen,
Zoo lang als de krygsklaroen,
Zyn alarmkreet joeg door 't groen.
Nu hief alles aan met kweelen;
's Gravenhaag herleefde weer;
Duizend tongen, duizend keelen,
Duizend Nymphen, Boschgespeelen,
Zongen Grooten Willems Eer.
|
|