Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet leven van den grootsten en besten aller Menschen Jezus, door J.J. Hesz, Bedienaar des Godlyken Woords te Zurich. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerste D. Tweede St. Te Haarlem by J. Bosch 1775. Behalven het Voorwerk 436 bl. in gr. 8vo.IN dit Stuk vervolgt de Eerwaerde Hesz zyne aengevangen Levensbeschryving van 's Waerelds Heilland, en brengt dezelve tot op de tweede wonderdadige spyziging der menigte, toen Jezus zich in de eenzame plaetzen van Dekapolis onthield, volgens Matth. XV. 32-39 en Mark. VIII. 1-10. Het gedeelte in dezen voorgedragen behandelt de Autheur op de eigenste manier als het eerste; door naemlyk het Euangelische verhael in ene eenstemmige orde te schikken, en hier en daer | |
[pagina 251]
| |
enige leerzame aenmerkingen, over byzondere omstandigheden, in deze beschryving in te vlechton. Zo geeft hy, by voorbeeld, gewag makende van de aenstelling der twaelf Apostelen, opgenoemd Matth. X. 2-4, een beknopt bericht van ieders persoon of character, om daer door den grond te leggen ter ophelderinge veler Gebeurtenissen, die zich alleen uit het character der twaelf Discipelen, of uit dat van enigen onder hen, laten verklaren. By die gelegenheid stelt hy tevens voor het merkwaerdigste betreffende de andere Discipelen en Discipelinnen, waer van de Euangelieschryvers spreken, als zodanige, die Jesus gemeenlyk vergezelden. In dit verslag van 's Heillands gezelschap komen ons, wel byzonder met opzicht tot de twaelf Apostelen, enige algemene aenmerkingen voor, die wy, (daer de melding van 't geheel te breedvoerig zou wezen,) den Lezer onder 't oog zullen brengen, als een stael van 's Mans tusschengevoegde bedenkingen, om de merkwaerdige omstandigheden en bedryven van Jezus des te oplettender gade te slaen. ‘Alle deeze twaalf Discipelen van Jezus, zegt hy, waren Galileers.Ga naar voetnoot(*) De voornaamsten onder hen waren ongeleerdGa naar voetnoot(†), hoe veel meer dan de overigen. Ook hadden zy geene kennis van de Weereld, of men moest die weinige bevindingen en waarnemingen, die een handwerksman, by zynen arbeid, misschien gelegenheid heeft om te maaken, kennis van de Weereld willen noemen. En nochtans zou hun dezelve noodig geweest zyn, wanneer zy, gelyk men hun heeft tegengeworpen, een zeker ontwerp, om tot hunne toekoomende grootheid te dienen, zouden hebben willen maaken. Benevens de kennis van de Weereld ontbrak hun ook al dat geene, het welke by de Jooden Geleerdheid genaamd werd; beleezenheid in de Heilige Schriften; konst om de Leerstellingen van eene zekere party, de Pharizeeuwsche, Sadduceeusche, of Esseensche, schynbaar te verdeedigen; ervarenheid in de Overleveringen en School-leeringen, waarop men te dier tyd met zoo veel gewelds zich toeleide: konst om Allegorien te maaken, waarvan men zoo veel werks maakte. Zy hadden gezond verstand, maar zeer bepaalde kennis; bekwaamheid om zich te laaten onderrichten, maar traagheid om naa te denken; kennis van hunne zwakheid, maar aankleeving aan oude vooroordeelen; vatbaarheid om goede gevoelens aan te neemen, maar zwakheid in 't volgen van een vastgesteld zedelyk ontwerp. Reeds eer zy Discipelen van Jezus wierden, gedroegen zy zich, zoo het schynt, meestal onberispelyk; maar | |
[pagina 252]
| |
toenmaals was ook hunne gesteldheid nog zoo gewoonlyk en eenvouwig, dat zy géén byzonder en overlegd ontwerp van leven behoefden; het was genoeg, dat zy slecht en recht leefden. Maar sedert zy Discipelen van Jezus waren geworden, moesten zy eene levenswyze houden, die van hunne tot hier toe gewoone maniere van leven zeer onderscheiden was, en leeren naar regelen handelen, die voor hun nieuw waren. De verkiezing der twaalf Discipelen is, als een grondslag van het Ontwerp, het welk zich Jezus gemaakt had, aantemerken. Tot Zyne oogmerken zou Hy gééne bekwaamere werktuigen hebben kunnen vinden; niet zoo zeer wegens de verdiensten, die zy reeds hadden, toen zy Zyne Discipelen wierden, als wel wegens hunne bekwaamheid, om die gedaante en indruksels aanteneemen, die tot hunne toekoomende verordening noodig waren. Daardoor, dat Hy Judas mede in dit gezelschap opnam, baande Zyne Wysheid van verre den weg tot die gebeurtenissen, waarvan hy thans den Twaal van noch geene de minste opening gafGa naar voetnoot(*), naardien de verkeerde hoop, dat zy hunnen Meester tot de hoogste waardigheid verheeven zouden zien, hun in de daad niet zoo schadelyk kon zyn, als eene te vroege ontdekking van Zyne toekomstige Lotgevallen, voor zoo zwakke en onbereide gemoederen, zou hebben kunnen weezenGa naar voetnoot(†). Had Hy hun by den aanvang van hun Discipelschap het zelve van eene zoo onaangenaame zyde beschreeven, het zou alleen gediend hebhen, om hen te zeer afteschrikken; Judas, en vermoedelyk ook anderen, zouden nooit op die voorwaarden het hebben aangenoomen. Dan, zoo wyslyk als Jezus hier in te werk ging, dat Hy dit vreeselyke toekomstige voor hen noch omzwagteld liet, even zoo wyslyk vermydde Hy nochtans alles, wat hunne hoop op een weereldsch Koningryk eenig voedsel zou kunnen geeven. Zelfs de manier, waarop Hy hen tot Zyne eigentlyke Discipelen benoemde, was bekwaam, om hun de onwaarschynlykheid van zoodanige uitzichten te toonen. Het geschiedde eerst, toen zy van de vyandige gevoelens der Jooden reeds veel gezien en ondervonden hadden; het geschiedde zonder eenige plechtigheeden en voorbereidse- | |
[pagina 253]
| |
len, op den Berg, daar Hy den voorigen nacht met Waaken en Bidden doorgebragt had. - Slechte aanduidsels van eene aardsche Hoogheid! Ook verdient hier aangemerkt te worden, dat Jezus de twaalf Discipelen juist niet met dat oogmerk tot zich nam, om hen van die stonde aan het geheele oogmerk van Zyne zendinge in byzondere onderrichtingen te leeren, en hen tot eene volkoomene kennisse van de Euangelische Leere te brengen. Zy waren noch te weinig gevorderd; te onbekwaam, om den geheelen last van eene zoodanige onderrichtinge, als ik my zoo mag uitdrukken, te draagen. Thans was het alleen te doen, om hen eerst aan den persoon van Jezus te gewennen, en hen tot getuigen van Zyne Leerreden en Daaden te maaken, om hen alle twyfeling aan Zyne Godlyke zending, door het zien van zoo veele Wonderen, en door het aandeel, 't welk zy dikmaals daar in haddenGa naar voetnoot(*), te beneemen; om hun het denkbeeld, dat Hy van God was gezonden, tot overtuigens toe duidelyk en gemeenzaam te maaken; om hun zulk een vertrouwen op Hem, het geen alle twyfeling uitsoot, in te boezemen; om het tot hunn' voornaamste bezigheid te maaken, dat zy van Hem spraken, aan Hem dachten, op Hem zich beriepen, Zyne belangen tot de hunnen maakten. - Het Geloof aan Hem was het eenige, het geen Hy thans in hen zogt te bewerken; eene vaardigheid, om zich aan Zyn onderwys en leidinge met het onbepaaldste vertrouwen over te geeven; Zyne uitspraaken boven alles te waardeeren; aan Zyn gezag alle hunne meeningen, wenschen of twyfelingen te onderwerpen. Dat Hy zoodanig een geloof van hen geëischt hebbe, leeren de laatere Geschiedenissen. Ook was zoodanig een roerfel van hun gedrag hun volstrekt onontbeerlyk, het zy men hunne eigen zwakheid, dewelke hen noodzaakte, om zich geheel aan hunnen grooten Leermeester te houden, ofte de oogmerken, waar toe Hy ze geschikt had, ofte ook de aanvallen van Zyne Vyanden, waaraan zy bloot gesteld waren, in aanmerking neeme’. |
|