Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize van Engeland naar Indie, en van Persie naar Engeland, door E. Ives. Uit het Engelsch vertaald. Tweede Deel. Te Rotterdam by Beman, Bennet en Hake. Te Utrecht by v. Paddenburg, v. Schoonhoven en Comp. 1776. In groot quarto 379 bladz.ONder het doorbladeren van 't eerste Deel deezer Reize, zyn ons verscheiden opmerkenswaardige berigten voorgekomen, die ons grond gaven, om dit Werk als nuttig aan te pryzenGa naar voetnoot(*); en op het nagaan van dit tweede Deel zyn wy in die gunstige gedagten bevestigd. Het zelve, schoon meer als een dagverhaal beschreeven, voldoet ten aanzien van de berigten niet minder; en moet den Liefhebberen van Aardryks- en Volkskundige beschouwingen natuurlyk te meer behaagen, om dat de terugreize van den Heer Ives, door het Aziatische Turkye, grootlyks gaat langs een weg, dien weinige Europeërs bereizen; waar van ons in dit Werk een oordeelkundig en getrouw verslag gegeeven wordt. Wy lieten den Autheur, met het afloopen van 't eerste Deel, te Bassora, daar de Tygris en de Euphraat vereenigd in den Persiaanschen Golf stroomen; met ogmerk om, door de groo- | |
[pagina 221]
| |
te woestyn van Arabie, naar Engeland te rug te keeren. Volgens dat oogmerk was het besluit reeds geweest om van 't Eiland Karec, in den Persiaanschen Golf, op den Arabischen wal te Grane te vaaren, en voorts met de Caravane naar Aleppo te reizen: dan eene tusschenkomende omstandigheid deed den Heer Ives en zyne Reisgenooten naar Bassora oversteeken; alwaar men ten laatste besloot van daar op Baghdad te trekken; in verwagting dat men zig zou kunnen voegen, by eene Caravane, die van Baghdad op Aleppo stond te gaan. Zy vertrokken des van Bassora, voeren langs den Euphraat tot Hilla, en gingen voorts te Lande naar Baghdad aan den Tygris gelegen. Dan hier gekomen zynde verstonden ze, dat de Caravane reeds voor 20 dagen gereisd was. Zulks noodzaakte hen eenigen tyd aldaar te vertoeven; tot dat het hun eindelyk gelukte de reis aan te neemen, over Mosul en Diarbekir, liggende aan den Tygris: om van daar over Bir, aan den Euphraat gelegen, naar Aleppo te trekken, en verder voort te reizen naar Larichea, liggende aan de Middellandsche Zee, op de hoogte van het Eiland Cyprus. - Ter gelegenheid van deezen togt vindt men in dit Werk eene naauwkeurige Kaart van dat Gewest, met betrekking tot de gemeene en deeze ongewoone Reiskoers; welke ons te gelyk eene juiste aftekening geeft van den loop des Euphraats, van Bassora tot aan Bir, en van de strekking der Riviere Tygris van Bassora tot aan Diarberkir. - Het merkwaardigste op deeze Reis, zo ten aanzien der ontmoetinge, als ten opzigte van de Landstreek, de Plaatzen en derzelver Inwooneren, heeft de Heer Ives naauwkeurig aangetekend. Om 'er iets byzonders van te melden, zullen wy ons met hem een weinig te Haghadad en daaromstreeks ophouden. Deeze Stad van zommigen te onregt gehouden voor het oude Babylon, daar het zelve omtrent 40 mylen van daar aan den Euphraat lagGa naar voetnoot(*), ligt aan den Tygris, of wordt van denzelven doorsneeden. Men gaat van de oude Stad, ten westen der rivier, in de nieuwe Stad aan de overzyde, langs een brug van 39 boogen, met dadelboomen, riet, paardenmist en leem of klei, doch van eene slegte leuning voorzien. Beide de Steden zyn gebouwd van klinkers en leem; die van de oostzyde is met muuren omringd. De openbaare gebouwen zyn 'er beter in staat dan te Bassora, dog niet pragtig; de | |
[pagina 222]
| |
straaten zyn zeer naauw; de Bazars lang en doorgaans op de Gothische wyze gedakt, maar sommigen, die onlangs hersteld of herbouwd zyn, zyn maar in 't ruw overdekt met Dadelboomen, in leem, en op de daken heeft men hieren daar eenige openingen gelaaten, om licht en lugt door te scheppen. Wy hadden, zegt de Heer Ives, de Steden eens rond rydende, ruim anderhalf uur werk, eer wy de oude Stad, die wy-vyf mylen in den omtrek rekenden, rond waren; en met de nieuwe Stad, welke zo groot niet is, waren wy vyf kwartiers bezig. Men begroot het getal der Inwooneren op omtrent 450,000 menschen. 'Er zyn by de 150 Armenische Christen huisgezinnen in Baghdad, onder welken zich sommige Roomschgezinden bevinden; maar de meesten staan onder hunnen eigen Patriarch, die zyn verblyf op de grenzen vanTurkye en Persie houdt. Hy stelt hier drie Opzieners aan, welker gewoone inkomsten op ongeveer 2000 Piasters [of Hollandsche Dalers] geschat worden. Geduurende het verblyf van den Heer Ives te Baghdad kwamen, ten opzigte van het vertraagen of voortzetten der reize, ook in aanmerking de verderfelyke winden, in de Arabische taal Samiels geheeten, en hy meldt er ons ter dier gelegenheid het volgende van. ‘Deeze Samiels zyn brandende en schielyk opkomende rukwinden, voor welken de reizigers in de woestyn van Arabie bloot staan. Sommigen vooronderstellen, dat zy dien vernielenden Oostenwind zyn, daar Job en eenige Propheeten gewag van maaken. Zy waaien omtrent het midden van Juni; doch meerendeels in Juli en Augustus, op welken tyd zy zo wel menschen als beesten, die zy treffen, meestentyds in een oogenblik van het leeven berooven. Eene gevoelige verandering van de lugt is eene zekere, doch korte waarschuwing van hunne aannadering. Wanneer men deze verandering gewaar wordt, moeten alle reizigers gezamentlyk met hunne paarden, kameelen, enz. als het eenigste middel van behoud, met hunne aangezigten op den grond, en de voeten naar den Samiel gekeerd, gaan liggen, en in dien staat volharden tot dat hy over is. Deeze verderflyke uitwaasseming verspreidt zig snel, maar strekt zig niet ver uit; derzelver werking is zeer bepaald, zo dat de reizigers op eenige mylen afstand van elkander aan onderscheiden Samiels onderhevig, en andere zo gelukkig zyn van die geheel te ontgaan’Ga naar voetnoot(*). | |
[pagina 223]
| |
Verder deelt hy, rakende dit Gewest, nog verscheiden byzonderheden mede, die hem zo door gesprekken, als door | |
[pagina 224]
| |
eigen naspooringen aldaar bekend geworden zyn, waar van wy, om niet te breed uit te weiden, nog alleen zyn togt, naar den zogenaamden Toren van Nimrod, by zullen brengen. ‘Deze Toren, zegt hy, ligt ten Noordwesten van Baghdad, en omtrent negen mylen ver. Wy trokken over den Tygris, en reedden door de oude Stad, van welke plaats tot vlak aan den Toren, men gestadig puinhoopen van gebouwen, het zy geheel boven of meer of min onder den grond, bespeurt, die geen andere konnen zyn, dan de overblyfzels van 't oude Seleucia. Een half kwartier myls voor dat wy den Toren bereikten, begon de grond allengskens te ryzen, 't geen wy meenden veroorzaakt te worden door pumhoopen van gebouwen, die hier eertyds gestaan hebben. Het valt thans moenyk te bepaalen, of de Toren voor dezen vierkant of rond is geweest; schoon het eerste het waarschynlykste is, om dat alle de overgebleeven steenen in 't vierkant, en niet het minste in 't rond geplaatst zyn. De steenen zyn alle 12 duimen in 't vierkant, en vyfde half duim dik. Het cement bestaat uit leem of slibbe gemengd met gebroken riet, gelyk onze kalk met hair gemengd wordt; welke slibbe men eertyds of uit eene der groote Rivieren gehaald heeft, of uit een der moerassen in de vlakte, die hier omstreeks zeer menigvldig zyn. Wy reeden 'er een van by de 100 roeden breed, en vier voeten diep, voorby. Tusschen Baghdad en Hircoote vonden wy twee bronnen van Nust Demar of harstagtig pek. Het zelve komt kookend heet uit den grond opborrelen, en dit is 't geen sommige Schryvers gemeend hebben de leem te zyn, van welke de H. Schrift, by 't bouwen van den Toren van Babel, spreekt. Tusschen ieder zevende of agtste steen in den Toren ligt een laag riet, waar van ik uit nieuwsgierigheid iets nam, als ook van de slibbe, en een stuk van beide zoorten van steenen go harde als zagte; want de steen die onder de puinhoopen gevonden wordt is veel harder dan die nu nog in den Toren is. Deze puinhoop is 126 voeten hoog; de middellyn van | |
[pagina 225]
| |
het breedste en middelste gedeelte byna 100. Wy meenden dat dezelve tot aan het middelpunt een vast lichaam was; doch by den top ziet men eene regelmaatige opening van eene eirode gedaante; maar dewyl wy 'er niet by kobden klimmen, konnen wy dien aangaande ook niets zekers bepaalen; egter zoude men, volgens haare tegenwoordige gedaante, zeggen, dat het een venster geweest is. De omtrek van dat gedeelte des. Torens dat overgebleven is, en boven de puinhoopen uitsteekt, is van omtrent 300 voeten; maar 't is waarschynlyk, dat als men tot aan de grondvesten konde komen, dezelve van veel grooter uitgestrektheid bevonden zouden worden. De Heer Doidge, [een der Reisgenooten, en wiens astekening van dezen Toren in 't Werk in plaat medegedeeld wordt,] rekent dat de zigtbaare puinhoopen van den Toren by de 100,000 teerling voeten bevatten.’ Op des Reizigers komst van Hilla omtrent Baghdad, had hy, op het gezigt van dat gebouw, zyne Turksche Soldaaten deswegens vraagende, reeds ten antwoord gekreegen, dat het de Toren van Nimrod was; en de tegenwoordige Turken, Jooden en Arabieren zegt hy, zyn zeer genegen om te gelooven, dat het een weezenlyk overblyfsel des Torens van Babel is. Dan deszelfs ligging, en veele andere omstandigheden, wederspreeken dit denkbeeld, zyns oordeels, ten klaarste; hy vermoed eerder, dat het oudtyds een baak of wagttoren, zo niet een, Observatorium, ter waarneeminge van de verscheiden beweegingen der hemelsche lichaamen, geweest is. Wat voorts het overige gedeelte der Reize van den Heer Ives betreft, hy stak van Larichea naar Cyprus over, en voer van daar op Livorno; zettende verder zyne reize voort, door Italie en Duitschland naar de Nederlanden, alwaar hy te Helvoetsluis scheep ging, en naar Harwich overstak; 't welk hem ten laatste, ma eene afweezigheid van meer dan vyf jaaren, zyne Familie te Titchfield in Hampshire deed ontmoeten. Schoon dit verhaal, meer bekende Gewesten betreffende, en eene voortzettende reis behelzende, min merkwaardig zy, draagt het egter kenmerken van een oplettend en oordeelkundig reiziger; en zy die immer deeze Gewesten willen doortrekken, kunnen 'er in vinden een geregeld verslag zo van de Reisroute, als het merkwaardigste dat hun in agt te neemen staat; 't welk den zodanigen, met andere nevensgaande aanmerkingen van den Heer Ives, van dienst kan zyn. Wyders heeft de Heer Ives aan deeze zyne Reis nog gehegt eenige Genees- en Heelkundige waarneemingen; met eene | |
[pagina 226]
| |
beknopte beschryving van Indiaansche Boomen, Heesters, Planten en Geneesmiddelen; mitsgaders eene verhandeling van de Ziekten te Gombroon, bevat in een brief van een voornaam Geneesheer aldaar. In deeze Stukken vinden de Liefhebbers deezer Oeseningen verscheiden aantekeningen hunner overweeginge waardig; en de Heer Ives is wel byzonder in zyne opgegeeven Waarneemingen een Raadsman, die van Wondheelers, vooral ter Zee en in den Kryg, verdient gehoord te worden. |
|