Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 196]
| |
De wederleggende Godgeleerdheid, door den Heer J.L.v. Mosheim, met de Aanmerkingen van Ch.E.v. Windheim, Derde en laatste Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald, door A.A.v. Moerbeek. Leeraar der Doopsgezinden te Dordregt. Te Utregt, by G. en A.v. Paddenburg 1776. Behalven de Bladwyzers over alle de drie Deelen 554 bladzyden, in groot octavo.OP het afhandelen der verschillen, welken de Protestanten hebben, zo met de Latynsche als Grieksche en Oostersche Kerk, volgt aenvanglyk in dit derde Deel ene overweging van de gevoelens, die de Geestdryvers en Mystiken van anderen onderscheiden. Met het voordragen hier van besluit de Hoogleeraer zyne beschouwing der verschillen, met dezulken, die, by die geschreven Openbaring, nog een anderen grondslag des geloofs voegen; en schikt voorts het overige gedeelte van zyn Werk tot het nagaen der verschillen van de Luthersche Kerk met andere Protestantsche Gezintheden; welken hy onder twee Hoofden brengt. 't Zyn naamlyk 1.) zodanige Christenen, die wel een zelfden grondslag des geloofs met de Euangelische Kerk aennemen, maer by de uitlegging en verklaring des geloofs van dezelve verschillen; of (2.) zulken, die slechts door het gebruik der uitlegregelen van de Euangelische Kerk gescheiden worden. Tot de eerste soort betrekt hy wel byzonder de Arminianen, de Mennoniten, de Socinianen, en de Theosophen, of Vuur-theologanten, die ene soort van Chymische Theologie hebben; en de laetstgenoemde afdeeling heeft bepaeldlyk betrekking tot de Gereformeerde Kerk. - De Hoogleeraer behandelt deze verschillen op dezelfde wyze als de voorgaenden; met ene geschiedkundige ontvouwing van de opkomst en den voortgang, ene beredeneerde overweging van de beste manier van redentwisten over die onderscheiden gevoelens, en ene wederlegging van dezelven volgens de gronden der Euangelische Kerke. - Het was zeker niet te wachten, dat de Hoogleeraer dit Stuk alleszins zou uitvoeren, tot genoegen der Partyen; zulks was, hoe onpartydig men ook mogte wezen, genoegzaem onmogelyk; en de Hoogleeraer Mosheim, hoe hoog anders te achten, was nooit bekend voor iemand, die zo zeer in Onpartydigheid boven anderen uitstak. Ter dier oorzake schynt ook de Eerwaerde Vertaler met anderen, die tot de zyde der Remonstranten of Contraremonstranten behooren, geraadpleegd te hebben, of men ook | |
[pagina 197]
| |
mogte goedvinden daer omtrent iets aen te merken. Men vind althans enige Aenmerkingen van die zyden, uit medegedeelde Berichten, by 't Werk gevoegd; en zyn Eerwaerde zelf, als een Doopsgezind Leeraer, heeft insgelyks enige Aenmerkingen gemaekt, over 't geen de Hoogleeraer wegens die Gezindheid meld. By die gelegenheid heeft hy 'er wel byzonder in geplaetst ene Nederduitsche Vertaling van een Latynschen Brief van der Doopsgezinden Hoogleeraer H. OosterbaanGa naar voetnoot(*), geschreven aen de Uitgevers der Yverdonsche uitgave van de beroemde Encyclopedie; waer in men een zaeklyk verslag vind van de gevoelens dier Doopsgezinden, onder welken hy, te Amsterdam, het Hoogleeraer-ampt in de Heilige Godgeleerdheid en Wysbegeerte bekleed. - Zy, die de wederleggende Godgeleerdheid beoefenen vinden hier dus, met betrekking tot de voornaemste verschillen der Christenen, een ruim veld; en kunnen, wanneer zy dan tevens het oog slaen op de wyze, waer mede de hier wederlegde Christenen de Leer der Luthersche Kerke tegengaen, onderscheidenlyk leeren, in hoe verre zy slechts in schyn, of inderdaed, verschillen; dat 'er niet zelden zeer veel misverstand in plaets heeft, en dat wederzydsche Partyen, of één derzelven zich niet ten duidelykste verklaren, of zulks elkander ten laste leggen. - Tot een stael hier van verstrekt des Hoogleeraers behandeling, over het verschil der tegenwoordigheid van 't lichaem van Christus in 't Avondmael. De Hoogleeraer meent recht te hebben, om te klagen, dat de Gereformeerden, byzonder dezulken, die met Calvyn spreken van ene tegenwoordigheid, modo spirituali & mystico, op ene geestlyke en verborgen wyze, zich niet duidelyk genoeg verklaren; en de Gereformeerde zal, op zyne beurt, zich gerechtigd oordeelen, tot soortgelyke klagten, als de Hooglaeraer spreekt van ene Sacramenteele en reëele tegenwoordigheid, terwyl hy betuigt niet te weten, hoe het lichaem tegenwoordig is; waerom wy ook de woorden Sacramenteel en reëel niet durven overzetten, nadien 't ons niet blykt, hoedanig een denkbeeld men aen die woorden moet hechten. Zie hier ondertusschen hoe de Hoogleeraer zich, uit dien hoofde, terwyl hy by de letter der Heilige Schrift blyft, onverwinnelyk acht. ‘By het geschil over Christus tegenwoordigheid in 't Avondmaal, moeten we ons (1.) de Leer der Euangelische Kerk met haare bewyzen zaaklyk voorstellen. Wy moeten (2.) zien, | |
[pagina 198]
| |
hoe de Gereformeerde Kerk deze Leer bestryde; en (3.) hoe haare tegenwerping door ons wêerlegd werde. De Leer der Euangelische Kerk bestaat uit twee stellingen. (1.) Het lighaam en bloed van Christus is werklyk en waarlyk in het Avondmaal tegenwoordig, en wordt zo wel van godloozen, als vroomen, genooten. Maar (2.) de maniel en wyze dezer tegenwoordigheid gaat boven het verstand des menschen, en is eene verborgenheid, welke geen mensch in dit Leven kan begrypen. Hierom gelooven wy wel een waare tegenwoordigheid van Christus lighaam en bloed; maar wy bepaalen de manier en wyze der regenwoordigheid niet. Wanneer wy van een Sacramenteele tegenwoordigheid spreeken; dan bepaalen wy met dit woord niets; wy spreeken daar mede alleen hen tegen, die eene wyze der tegenwoordigheid bepaalen, en geeven met dit woord te kennen, dat wy geen modus physicus & naturalis, en ook geen figuratus of mysticus gelooven, als welke modi op dit Sacrament niet passen; maar dat Christus lighaam en bloed, op eene manier en wyze, overeenkomstig met de natuur des Sacraments, tegenwoordig zyn. Dit zelfde willen wy zeggen, wanneer wy met de oude Kleeraaren zeggen, dat wy in, met en onder het brood en den wyn, het lighaam en bloed van Christus ontvangen. Wy willen daar mede aanwyzen, dat hy, die 't brood en den Wyn in 't Avondmaal ontvangt, ook Christus lighaam en bloed, en niet slegts deze Symbola, ontvange; maar dat wy de manier en wyze niet weeten. Deze onze Leer, dat Christus lighaam en bloed, waarlyk, in 't Avondmaal tegenwoordig zy, en met het brood en den wyn ontvangen werde, bewyzen wy uit den regel: “Wat klaar en duidelyk in de H. Schrift staat, dat moet gelooft worden, hoewel het ons verstand te boven gaat; ten zy, dat 'er iets strydigs uit ontstondt, wanneer men by de woorden bleef”. Nu staat 'er in de Schrist duidelyk, dat Christus lighaam en bloed van hen, die ten Avondmaal gaan, ontvangen werde. Dit zegt Christus; dit zegt Paulus. Des moeten wy gelooven, dat Christus lighaam en bloed in 't Avondmaal tegenwoordig is, en genooten wordt; ten zy, dat 'er getoond kan worden, dat deze Leer der Schrift, wanneer wy by de letter blyven, eene strydigheid behelze. Doch dit ontkennen wy. Nu willen wy zien, wat de Gereformeerden tegen ons inbrengen. In de Gereformeerde Gemeente is geene zekere Leer van 't Avondmaal. Allerlei leerstelzels worden geduld. Men schryft niemand voor, hoe hy moet denken. De Engelschen | |
[pagina 199]
| |
leeren daarom anders dan de Zwitsers en andere Gemeenten. Doch 'er zyn twee voornaame Stelzels: het Zwingliaansche en Calvynsche. Zwinglius geloofde slegts een Symbolische tegenwoordigheid. Hy geloofde dat Christus in 't geheel niet in het Avondmaal tegenwoordig was, maar dat brood en wyn Hem slegts verbeeldden. Doch calvyn geloofde niet alleen eene Symbolische, maar ook eene geestlyke tegenwoordigheid. Hy geloofde, dat de Geloovigen, op eene geestlyke en onbegryplyke wyze, met het lighaam en bloed van Christus vereenigd, en daar door zekere vrugten deelagtig wierden. Calvyn heeft het Stelzel van zwinglius verdrongen. Doch voor tegenwoordig komt het Leerstelzel des laatsten wêer in trein. Een goed gedeelte van Zwitserland heeft de mystike of geestlyke tegenwoordigheid werlaaten, en beweert de Symbolische tegenwoordigheid. Niemand zegt, wegens de groote vryheid, die in dit stuk in de Gereformeerde Kerk heerscht, iets; en dus kan het gebeuren, dat het Calvynsch leerstelzel, allengs doorgaande, weder verstooten, en het Zwingliaansch wordt aangenomen. Beide Stelzels sluiten wêer veele soorten in. Maar daarin komen ze egter overeen, dat de reëele tegenwoordigheid der Lutherschen ongegrond zy. Wat dit waare Leerstelzel zy, bepaalt de Gereformeerde Kerk niet; maar dit beweeren de Gereformeerden, dat ons Systema van het Avondmaal valsch is. Zy staan ons eindelyk toe, dat wy volgens de letter der Schrift gelyk hadden. Maar, zeggen zy, wanneer men by de letter blyft; dan wordt eene waarheid der rede om ver gestooten. Zo dra nu als 'er eene waarheid der rede om ver gestooten wordt; dan moet men de letter verlaaten. Des alles daar op aankomt, of door onze Leer, die met de letter der Schriftuur overeenkomt, eene ontegenzeggelyke Leer der rede om ver gestooten wordt? De Gereformeerden willen, 'en zyn verpligt, dit te bewyzen. Maar hooren wy hunne bewyzen, dan neemen zy twee onderstellingen aan, naamlyk; dat wy een natuurlyk lighaam en een plaatslyke tegenwoordigheid leerden, en dus de manier en wyze der tegenwoordigheid bepaalden. Deeden wy dit; dan ware de strydigheid, die zy aan onze Leer toeschryven, waar. Maar dit, het geen zy onderstellen, en waar tegen zy hun bewys rigten, is eene verdraaijing onzer Leere. Dat wy nader willen verklaaren. De Gereformeerde redeneert dus. Het voorwerp in de Leer der Lutherschen is het lighaam en bloed van Christus. Zo dra als ik aan een lighaam denk, dan denke ik aan een Wezen, dat binnen eene plaats beslooten is, en overal, en aan veele plaat- | |
[pagina 200]
| |
zen niet zyn kan. Is nu Christus lighaam in 't Avondmaal tegenwoordig, dan is 't aan alle plaatzen, en overal, waar 't Avondmaal gehouden wordt, tegenwoordig. Dat is, een Wezen, dat niet aan veele plaatzen te gelyk tegenwoordig zyn kan, is aan veele plaatzen te gelyk tegenwoordig. Dit is eene volslage strydigheid. Wees het onderwerp onzer stellinge een natuurlyk lighaam, en 't praedicatum eene natuurlyke en plaatslyke tegenwoordigheid, aan; dan hadden de Gereformeerden gelyk. De stelling, dat een lighaam, binnen een zekere plaats beslooten, en niet aan veele plaatzen te gelyk zyn kan, is waar; maar alleen van natuurlyke lighaamen. Geen natuurlyk lighaam is aan veele plaatzen te gelyk. Maar nu moest de tweede stelling wezen; het lighaam van Christus, dat in het Avondmaal tegenwoordig is, is een natuurlyk lighaam. Dog dit ontkennen wy, en leeren wy niet. Even zo min meenen wy eene plaatslyke tegenwoordigheid, als welke alleen van natuurlyke lighaamen beweerd kan worden. Het verklaard en met de Godlyke natuur vereenigd lighaam van den Heere Jezus is in het Avondmaal tegenwoordig, en wordt van Communicanten ontvanegen; maar hoe het tegenwoordig zy, dat weeten en verstaan wy niet. Hier uit blykt dan, dat de Gereformeerden de vermeende contradictie nog niet hebben beweezen, en daarom moet onze Leer zo lang stand houden, als de regel geldt: “alles, wat in de Schrift staat, moet, zo lang als 'er geen strydigheid uit volgt, wanneer men by de woorden blyft, zo worden aangenomen, als 'er staat, al is 't, dat de zaak ons verstand te boven gaat”. Des dit lang en wydloopig geschil zeer kort is. 't Komt daarop uit, dat de Gereformeerden die strydigheid moeten toonen. Kunnen zy deze bewyzen; dan hebben zy gelyk, en wy moeten toegeeven. Bewyzen zy ze niet; dan zyn wy bevoegd by onze Leer te blyven, naar welke wy niets verder willen hebben, dan dat het lighaam en bloed van Christus werklyk ontvangen en genooten worde. Houd men zig binnen deze paalen, dan zal men, nooit, van een Calvinist worden overtuigd, dat 'er eene strydigheid in onze Leer zy. Maar, zo dra men eenen modus proesentioe (wyze van tegenwoordigheid) opgeeft; dan kan de Gereformeerde, voort, ongemeen sterke tegenwerpingen maaken’ |
|