Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize naar Arabie en andere omliggende Landen, door Carsten Niebuhr. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerste Deel. Te Amsterdam by S.J. Baalde, en te Utrecht by J.v. Schoonhoven en Comp. 1776. Behalven het Voorwerk 484 bladz in groot quarto.HEeft men de Beschryving van Arabie, door den Heer Niebuhr opgesteld, met vrugt geleezen, men zal dit verslag zyner Reize naar dat Gewest, met geen minder nuttigheid, kunnen doorbladeren; daar een kundig en oplettend Reiziger ons getrouwe berigten geeft van 't merkwaardige dat hem is voorgekomen, en 't geen hy met een oordeelkundig oog beschouwd heeft. Hy vangt zyn verhaal aan, met zyn vertrek van Koppenhage naar Constantinopel, meld verder zyn reistogt naar Alexandrië, en voorts, door Neder-Egypte, naar Sués, van daar langs de Roode Zee, naar Dsjidda en Loheia, en eindelyk door een aanmerkelyk gedeelte van gelukkig Arabië, byzonder in den omtrek van Loheia, Saná, Taäs en Mochha, tot op zyn vertrek, door de Straat Bâb el mándeb, naar Bombay in de Oostindien. - Dit reisverhaal bevat veelerleie ontmoetingen, welker leezing niet ongevallig is; maar dat byzondere is het min gewigtige deezer Reisbeschryvinge; ook heeft 'er de Heer Niehubr zig niet breedvoerig mede opgehouden; meer werks maakt hy van 't beschryven der zaaken, die omtrent de doorreisde Gewesten in aanmerking komen, en ter bevorderinge van weezenlyke kundigheden strekken. Als Aardrykskundige, welken post hy inzonderheid onder zyne Reisgenooten bekleedde, betoont hy zig zeer opmerkzaam in 't doen van juiste waarneemingen tot dit onderwerp betrekkelyk; waar door hy ons eene zeer naauwkeurige beschryving geeft van de ligging, strekking en gesteldheid der Gewesten, welken hy doorkruist of bevaaren heeft; des dit Werk daar omtrent ten uiterste dienstig zy. Men ontmoet hier, om uit veele byzonderheden deswegens eenigen op te noemen, 's Mans waarneemingen omtrent Constantinopel en Alexandrië, benevens Neder-Egypte in 't algemeen, en Ká- | |
[pagina 167]
| |
hira of Cairo in 't byzonder, by die gelegenheid eene door hem vervaardigde Kaart van de twee takken van den Nyl, benevens een berigt van 't overvloeien déezer riviere. Verder eene beschryving van Sués en deszelfs omtrek, met de voornaamste byzonderheden omtrent den berg Sinaï; een berigt van de Roode Zee en derzelver Kusten; en eene beschryving van 't bovengemelde gedeelte van gelukkig Arabië, mitsgaders van de Straat Bâb el mándeb; die vergezeld gaat van eene Reiskaart van gelukkig Arabië. Buiten de gemelde Kaarten vindt men nog verscheiden aftekeningen van Steden en Plaatsen, in de beschryving voorkomende; waar onder ook eene grondtekening van Káhira, die geen Europeër tot nog ondernomen had, en niet ligt weder onderneemen zal. Dit Aardrykskundige verslag is verder doormengd met verscheiden waarneemingen, die de Oudheidkunde en de Natuurlyke Historie betreffen; zo dat de Liefhebbers deezer Oefeninge ook daaromtrent voldoening erlangen. Meermaals geeft de Heer Niebuhr ons berigt van oude Plaatsen, Gedenkstukken en Opschriften, welken ter ophelderinge van gewyde en ongewyde Schryvers dienen: byzonder heeft hy zig bevlytigd, om den beoefenaaren der oude Beeldschriften in de hand te werken door naauwkeurige aftekeningen van stukken van die natuur mede te deelen; welken hier, benevens andere oudheidkundig voorwerpen, in etlyke Plaaten onder 't oog gebragt worden. Ook geeft hy telkens, by voorkomende gelegenheden, verslag van de zeden, gewoonten, kleederdragten, koophandel, kunsten en weetenschappen, (zo ver 'er de laatstgemelden nog gevonden worden,) der Volkeren, met welken hy verkeering gehad heeft; waar toe insgelyks verscheiden Plaaten in dit Werk betrekkelyk zyn. Wyders geeft hy, ten aanzien van de Natuurlyke Historie, nog eene reeks van waarneemingen over het Weer te Constantinopel, te Káhira, in Arabië en te Bombay, met nevensgaande aanmerkingen over dit onderwerp. Verder deelt hy ons ook mede het hoofdzaaklyke verslag der reizen van een Hollander, langs verscheiden wegen, in gelukkig Arabië, byzonder met opzigt tot Landstreeken, welken de Schryver zelf niet gezien had. - En gelyk hy in dit geval handelt, zo gedraagt hy zig het geheele Werk door, meldende steeds onderscheidenlyk, wat hy zelf waargenomen, en wat hy, op geloofwaardige berigten, van anderen ontvangen heeft; 't welk, als uit het gezegde is af te neemen, in veelerleie opzigten, verscheiden merkwaardigheden behelst. | |
[pagina 168]
| |
Laaten wy, om 'er nog iets byzonders uit mede te deelen, het eene en 't andere uit zyne beschryving der twee takken van den Nyl, welks benedenste gedeelte, aan de eene en andere zyde van den Delta, of het land tusschen deszelfs twee hoofdarmen, de Heer Niebuhr met veel oplettendheid bevaaren heeft, gadeslaan. Onze Reiziger ging van Alexandrië, liggende onder de poolshoogte van 31o 12′, daar eene haven is, waar al de schepen, die Waaren uit Europa en Barbarye naar Egypte brengen, pleegen te ankeren, ter zee naar Raschid, door de Europeërs Rosette geheeten. Het invaaren van den Nyl is hier des Winters zo gevaarlyk, dat 'er zeer dikwils schepen verongelukken. De Stad Raschîd is thans de stapel van al de koopwaaren, welken van Káhira naar Alexandrië, en van hier naar Káhira vervoerd worden, alzo de schepen van Káhira en die van Alexandrië niet verder komen. Zy is tamelyk groot, en legt aan de westzyde des Nyls op een heuvel, van welken men een voortreflyk gezigt over den Nyl naar den Delta heeft. Haare poolshoogte is 31o 24′. De Heer Niebuhr voer van daar den Nyl langs, onder 't doen van verscheide waarneemingen, nopens de bogten der Rivier en der daar aanliggende plaatsen, tot aan Káhira, of wel Bulák, mogelyk het Litopolis der Grieksche Schryveren. Dit is een tamelyk stad en de voornamste haven der Stad Káhira; want alle komen Waaren die op den Nyl naar de Hoofdstad geteeds gezegd is. daar naar de Middellandsche Zee verzonden worden, moeten hier voorby; en om die reden is 'er het grootste tolhuis in Egypt. - Een soortgelyken togt als deeze, langs den westlyken arm des Nyls, ondernam ook de Heer Niebuhr langs den oostlyken arm van Bulák naar Damiât Van Bulák tot Batn el bukkara, of den zuidhoek van den Delta, op 30o. 13′, daar de twee armen zig vereenigen, is de Nyl zeer breed en vol eilanden. Eenigen derzelven worden, wanneer de Nyl het sterkste ryst, zomtyds door het water geheel weggevoerd, en naar andere oorden verplaatst: en dewyl het onderscheid tusschen het hoogste en laagste water aldaar zeer groot is, ziet men 'er in May veel meer eilanden dan in November. Onze Reiziger voer verder den oostlyken arm af, tot aan Damiât, niet minder wel gelegen tot den koophandel dan Raschîd, alzo de Waaren, die van Sirië en de omliggende landen naar Káhira gaan, of van daar te rug komen, hier voorby moeten, en men 'er daarenboven een grooten handel in ryst dryft, welke daaromstreeks gebouwd wordt. | |
[pagina 169]
| |
De Stad Damiât legt ¼ myl noordlyker dan Raschid, naamlyk op 31o 25′ poolshoogte. Zy is omtrent 2 duitsche mylen, en dus ook een weinig verder van de Middellandsche Zee gelegen, dan de gemelde Stad aan den anderen arm des Nyls. Het land strekt zig alzo, op de oostzyde van Egypte, verder naar het noorden, dan op de westzyde. Volgens het berigt van een Schipper, die de kust tusschen Damiât en Raschîd dikwils bezogt had, is Cap Brulos, of de noordhoek van den Delta, omtrent ééne of 1½ duitsche myl noordlyker dan de beide groote monden van den Nyl. Men schat den afstand dezer beide Steden, regtuit door den Delta, op 1½ of a dagreizen; doch deeze weg was, zedert eenigen tyd, wegens de roovers geheel onzeker. Aan de westzyde van den vloed, van Damiât af, noordwaard tot aan den mond van den Nyl, en naar het westen tot Brulos is overal fyn zand, en uit dien hoofde de grond onvrugtbaar. Te Damiât zag onze Reiziger in 't geheel geen spooren van een Stads muur; veelligt is dezelve ook na 't jaar 648 der Hedsjera, als hy, volgens het verhaal van Abulfeda, afgeworpen wierd, niet weder herbouwd. Maar de plaats, alwaar de Nyl met eene keten zou gesloten geweest zyn, schynt nog kenbaar te weezen, want aan de noordzyde binnen de Stad, is een oude toren, de vloed is hier niet boven de honderd voeten breed, en tegenover, aan de westzyde des oevers, ziet men nog de fondamenten van een dergelykean toren, waar van alles wat boven den grond was reeds weggenomen is. De uitloop van den Nyl in de Middellandsche Zee by Damiât is zo gevaarlyk voor de schepen als by Raschîd; men vind 'er tekens op de zandbanken, en 'er ligt ook altyd een boot gereed, om de vreemde Schippers te helpen. Door deeze uitwatering gaan nog tamelyk groote schepen tot aan de Stad; doch de meesten werpen, uit hoofde van het zeer laage water op deeze kust, meer dan eene myl ver van het land, hun anker. Op de waarneemingen omtrent de bogten der Riviere, en de ligging der plaatsen, aan den eenen en anderen arm des Nyls, waar van de Heer Niebuhr een gezet berigt geeft, is de bovengemelde Kaart van de twee takken van den Nyl vervaardigd; en men heeft daar door eene naauwkeuriger beschryving en aftekening van dat gedeelte van Egypte, dan 'er tot nog het licht gezien had. ‘De togten op den Nijl, zegt hy, voornaamlyk in het gunstige jaargety, omtrent onze maand No- | |
[pagina 170]
| |
vemberGa naar voetnoot(*), daar al de velden met een groen tapijt pronken, zijn zeer aangenaam. Beide de oevers van den stroom zijn met dorpen gezoomd, welker huizen wel doorgaans slegt zijn, naamlijk van ongebrande tegelsteen en van boven plat, maar die nogtans met de duivenhuizen, die, gelijk men weet, in dit land van eene geheel bijzondere gedaante zijn, en met de menigvuldige dadelboomen, eenen nieuwlings aangekomen Europeër, eene vreemde en aardige vertooning verschaffen. Ook ziet men nog bij verscheiden dorpen groote heuvels van de puinhoopen van oude Steden, en bij Terâne lagen groote hoopen zout, of waarschijnlijker nitrum, welk van andere streeken herwaard gebragt was, om, op den Nijl, naar elders verzonden te worden. Krokodillen heb ik in den Nijl, tusschen Raschid, Kahira en Damiât, niet gezien. De Egiptenaars gelooven, dat in den Mikkias, of Nijlmeeter by Kabira, een Talisman ingemetzeld zij, die deze dieren verbied verder den stroom af te komen’. Wyders geeft de Heer Nebuhr ons nog op, de volgende meeting van den Nyl. ‘Ik bevond denzelven by Dsjîse, [een weinig boven Kahira gelegen,] door middel eener grondlijn van 233 voet, en de naaste hoeken 83o 10′. en 92o. 20′, ter breedte van 2946 voet, zijnde gerekend de breedte van een klein eiland Dsjeferet el Mikkias, welk 'er eerst zedert weinige jaaren gekomen is. De breedte van den Nijl bij Raschîd is egter niet veel boven by Damiât niet veel boven de 100 voet, als reeds gezegd is. By dit berigt nopens de twee takken van den Nyl, zouden wy niet oneigen voegen, het geen de Authour nog meldt wegens de overstrooming van den Nyl, dan daar dit onderwerp vry algemeen bekend is, laaten wy 't aan zyne plaatse, en maaken liever nog gewag van des Reizigers onmerkingenen omtrent het regenen in Egypte; waar over hy zig indezervoege uitdrukt. ‘Eenige reizigers, en na hen veele andere schrijvers, die over Egipte geschreven hebben, hebben aangemerkt; dat het in dit land in 't geheel niet, of ten minsten zeer zelden, regent. | |
[pagina 171]
| |
Doch Egipte strekt zig zeer wijd uit van het noorden naar het zuiden. Het noorder en breeder deel deszelfs ligt aan de zee, en bevat in de nabijheid in het geheel geen bergen het zuidlijker deel is daarentegen op zommige plaatsen zeer smal, en heeft aan de ééne of beide zijden hooge bergen. De natuurkundigen dus, welken alleen op de ligging van dit land agt geven, zullen reeds daar uit besluiten, dat de lugtmatiging in het zelve niet overal gelijk kan zijn. Men heeft mij ook willen verzekeren, dat het in eenige streeken van Opperegipte in het geheel niet regent. Doch in Nederegipte regent het zeer dikwils, en te Alexandrie zeide men, dat het in deze streek, in de maanden November en December, bijna dagelyks regent. Te Káhira is de regen niet zo zeldzaam, als eenigen aangemerkt hebben. Men wilde mij verzekeren, dat het hier zomtijds in geen twee jaaren regent; doch geduurende mijn verblijf in deze stad regende het zeer dikwils;’ 't welk de Heer Niebuhr door byzondere aantekeningen verder bevestigt; waar uit blykt, dat 'er naauwlyks een maand voorby liep, in welken het niet regende; alleenlyk viel 'er in de maanden Mai, Juny July agter elkander geen regen. - Ter deezer gelegenheid meldt hy ons ook, dat het in de maanden Juny, July en Augustus in Egypt heet is; eenstemmig met zyne waarneemingen van den Thermometer te Káhira; alwaar een Thermometer van Fahrenheit, hangende in de open lugt in de schaduw, tegen het oostzuidoosten, in 't jaar 1762 des middags, gemeenlyk tot hoog in de 90 en zomtyds tot 101 klom. En zo heeft de Heer Boyer, een Fransch Koopman uit Marseille, te Káhira waargenomen, dat een Thermometer van Reaumur, in de jaaren 1759 en 1760, in die maanden, op den middag, gemeenlyk van 22 tot 25½ graaden tekende, dat is, om en aan de 90 graaden van Fahrenheit; doch de Thermometer, volgens welken de Heer Boyer zyne waarneemingen aantekende, hong niet in de vrye lugt, maar in een groot beslooten vertrek; 't welk geen geringe verandering veroorzaakt, vooral wanneer dit vertrek gelyk gronds was. Want het is, naar 't berigt van den Heer Niebuhr, als dan in zulke huizen te Kahira, welken meer dan ééne verdieping hebben, in de vertrekken gelyk gronds, op welke de hitte der zonne niet veel werking kan doen, nog tamelyk wel te houden. |
|