| |
Verhandeling over den Kanker, door den Heer Bernard Peyrilhe, M.D. te Toulouze, Lid van de Koninglyke Academie der Wetenschappen van Parys, &c. Uit het Latyn vertaald, door Ger. de Barbanson M.D. Te Amst. by R. Weege 1775. 178 bladz. in groot octavo.
DE Academie der Wetenschappen &c. te Lions tot een Prysvraag, ter beantwoording voor 't Jaar 1770, voorgesteld hebbende; de verklaaring der oorzaaken van het Kankergift, welke aanleiding geven om deszelfs Natuur, uitwerkzelen, en de gepaste middelen om dezelve tegen te gaan, te bepaalen, geen voldoenend antwoord ontvangen hebbende, heeft de prys te rug gehouden, en de beantwoording 'er van uitgesteld tot 't Jaar 1773. De Prys bestondt in 600 Livres, een somme door den Heer pouteau daar toe bepaald, om aan den Schryver van de beste Verhandeling over dit onderwerp, door de Academie goedgekeurd, toegewezen te worden.
Een edelmoedig en menschlievend Inwoonder der Stad Lions heeft, met een zeer lofwaardig oogmerk, zonder bekend te willen zyn, de gemelde som verdubbeld, zo dat dezelve daar door 1200 Livres geworden is: de Academie heeft aan den Auteur van deeze Verhandeling, den Heer peyrilhe, deezen dubbelen Prys toegeweezen. De Heer de barbanson M.D. te Amsterdam, heeft de moeite op zich genoomen van dezelve, in onze Taal overgezet, onzen Landsgenooten mede te deelen. 't Voornaam oogmerk van deeze Verhandeling is, om aan te toonen dat 't Kankergist, zynde meer een voortbrengzel dan oorzaak van den Kanker zelven, uit een vertottend beginzel ontstaat, en tot de verrotting overhelt. De Engelschen zyn reeds sedert eenigen tyd bezig geweest, met gebruik te maaken van de ontdekkingen, aangaande de vaste lucht, en de oorzaak
| |
| |
der verrotting, in 't geneezen der Ziekten van 't dierlyk Lighaam, die uit verrotting ontstaan.
Men heeft nu nog onlangs nieuwe Proeven, over dit Stuk, in Engeland uitgegeeven. De Auteur is door deeze Proeven zeker tot de gedachten gekomen, dat men deeze Geneeswyze ook tegen den Kanker zoude kunnen in 't werk stellen, en heeft daaröp de Proef 'er van genoomen in twee gevallen, die wy hier zullen mededeelen.
't Eerste geval was ‘eene Vrouw van 56 jaaren met een open Kanker, dewelke de gantsche neus, een groot gedeelte van den bovenlip, en een gedeelte van de wang besloeg, angetast. Het Snotvlies scheen zo wel omtrent de kromtens en holtens van het Zeefbeen als aan dat gedeelte, 't welk de Opperkaaksholte van binnen bekleed, aangedaan; want men bevondt de verhemelte beenderen van den bovenkaak gezwollen, zagt, de overlegene huid zwartagtig en verzwooren. Dit alles was begonnen met een klein knobbeltje aan den Lip, 't welk, twee jaaren geleeden, eerst was open gebroken. De onderkaaks Klieren, van beide zyden, waren voor omtrent vyf maanden tyd begonnen te zwellen, en vervolgens pynlyk te worden, behalven dien had de Lyderesse een Kankeragtig gestel. Ik tragte dien eerst de Kankeragtige ontaarting der vochten, door de tegenverrotting strydende Geneeswyze, waar ik straks in 't byzonder van zal handelen, tegen te gaan.
Ik beschouwde vervolgens de Verzweering, dewelke ik boven de damp van een gistend mengzel, dat in eene groote kom was, geduurende een half uur hield, en dewelke ik daar naa met plukzel, dat met sterk gecampherde Olie van Eijeren besmeerd was, bedekte; des anderen daags, wanneer ik de tweede beewazeming in 't werk stelde, verhaalde my de Lyderesse, dat ze dien nagt beter had geslaapen. Den derden dag bewaazemde ik de Verzweering tweemaalen op een' dag, des morgens en 's avonds op dezelve wyze; de pynen waren minder, en de Verzweering scheen 'er beter uit te zien. Den vierden dag was de wond zo stinkende niet, en loosde eenige goede etter; ik stelde vervolgens drie uitdampingen in 't werk, tot den dertienden dag, en alles scheen te beteren. Deezen dag egter, begon myne Lyderesse over duizelingen te klaagen, waar van zy ook iets onder de derde en vierde uitdamping bespeurd had. Vermits de pynen verdweenen, en dat de Verzweering, dewelke 'er wel uitzag, eene goede etter voortbragt, schoon de duizelingen my eenigzins bevreesd maakten, heb ik egter nog eenige uitdampingen in 't werk gesteld. De duizeling bleef by, en de staat der Zweer, dewelke
| |
| |
buiten verwagting zeer wel stond, bleef byna in dien zelfden toestand. Deeze zaak egter rypelyk overwogen hebbende, vermoedde ik dat het Gas Sylvestre in de Longen gedrongen, deeze duizelingen kon veroorzaaken, en oordeelde diensvolgens, dat dit de Lyderesse zoude kunnen doen stikken; ik veranderde derhalven de wyze van behandeling; doch ik verliet myn voorgesteld oogmerk daarom niet. Ik deed in eenen aarden pot eenige oncen Potasch, in een weinig water opgelost, en met wat Kampher, vermengt. Ik bedekte deeze Pot met een bordpapieren tregter, waar door de dampen tot de verzweering wierden gebragt; in deeze tregter was een byzonder gat, waar door beurtelings Azyn, en Sp. Nitri op de Potasch gegooten werd. Ondertusschen ademde de Lyderesse door haaren mond, dewelke buiten het bereik der tregter bleef, een zuivere lucht. Deeze uitdampingen wierden twee of driemaalen, geduurende een geheel of half uur, in een etmaal herhaald. Deeze behandeling wierd, geduurende zestien dagen, met zo veel vruchts in 't werk gesteld, dat ik byna met zekerheid hoopte, deeze groote Verzweering ten eenemaal te zullen uitroeijen, en ik vertrouwde in dit zo veel te meer, om dat de Zweer geen kwaade lucht van zich gaf, dat dezelve een goede etter loosde, en om dat de onderkaaks Klieren, door de inwendige gebruikte Geneesmiddelen, begonnen te verdwynen. Niet te min, schoon de duizelingen verminderden, bleeven ze egter niet geheel weg. In tegendeel, kwamen zy op nieuws, den vyf en zes en dertigsten dag van de begonne geneezing, weder te voorschyn; de Lyderesse klaagde te gelyker tyd over aller geweldigste pynen in het voorste gedeelte van het hoosd, wegens welker aart ik niets zeker nog bepaald kan zeggen. Ik vroeg de Lyderesse, of zy deeze pynen van te vooren wel eens vernomen hadt, waar op zy antwoorde, dat ze dezelve wel
meerder gehad had. Alle de toevallen wierden erger; schoon de verzweering zeer wel stond, en geen de minste kwaade lucht van zich gaf; de Lyderesse wierd egter door onlydelyke pynen, dewelke door 't gantsche hoofd verspreid waren, zodaanig aangetast; dat ze den 23sten dag, naa het opkoomen der pynen, en twee maanden na de ondernomen geneezing, door stuipen, overleed. Men vergunde my niet, schoon ik veel onkosten wilde doen, haar Lighaam te openen. Indien men eenigzints op gissingen mag vertrouwen, ben ik van gedagten, dat de Lyderesse door een Kankeragtig bederf, onder het Cranium, overleeden is’.
't Tweede geval betrof ‘een Vrouw, 50 jaaren oud, met een open Kanker aan de Mam, sedert 9 maanden aangetast,
| |
| |
en alles ter geneezing, behalven de afzetting, beproefd zynde, dewelke zy niet ondergaan wilde, wierd zy myne zorg toevertrouwd; ik rigtte de tegenverrottende strydende Geneeswys in...... Aangaande de verzweering der Mam ondernam ik om twee, drie, a viermalen in een Etmaal 't Gas Sylvestre, na dezelve toe te brengen...... De verzweering wierd zeer schielyk zuiver, en zonder eenige kwaade lucht, en loosde eene goede etter, of ten minste van een beteren aart als te vooren. De randen der Zweeren ontzwollen, en de plaatzelyke pynen verdwenen; dit alles geschiedde in den tyd van 20 dagen..... Deeze Geneeswyze was dermaate gelukkig, dat de verzweering na verloop van twee Maanden eene goede etter, naamlyk witägtig en vloeibaar, loosde; het Kankeragtig gezwel op zig zelve stonk niet, wierd kleiner, en de plaatzelyke pynen verdweenen byna ten eenemaal. Dit gaf my reden om eene gelukkige uitslag, ja zelfs de volkome geneezing van myne behandeling te verwagten. Dog de Lyderesse was van een gansch ander denkbeeld, zy bekende evenwel dat ze beter was, maar zy wierd hopeloos, om dat ze niet bemerkte dat het geringste gedeelte der Verzweering met eenig vel bedekt raakte. Omtrent het begin van de derde Maand, konde ik de Lyderesse niet langer bepraaten..... Zy wierd ingenomen, door een onzekere en lose belofte van een Kwakzalver, waar aan ze zig overgaf, en ik werd bedankt. Naa veele folteringen en pynen doorgestaan te hebben, en ook door den Kanker zelven uitgeteerd zynde, kwam zy in 't Gasthuis dezer stad, naa verloop van negen Maanden naa myne begonne geneezuig, te overlyden. Of schoon deeze twee ondernoomen Geneezingen met de dood een einde genoomen hebben; wie zal daarom deeze voorgestelde geneeswys verwerpen? Het is wel waar, dat 'er tot nog
toe geene zekerheid ter geneezing door deeze gemelde gevallen kan vastgesteld worden; maar de tegenverrotting strydende geneeswyze is dan eens te laat in 't werk gesteld, dan weder heeft de Lyderesse te schielyk met derzelver gebruik opgehouden. In beide deeze gevallen, zyn de Verzweeringen, gelyk ik hoopte, veranderd. Zy hebben eene gunstige gesteldheid gekreegen; en de algemeene toevallen zyn 'er of door verzacht, of door verminderd geworden. Is het dan niet billyk, zo wel uit de Reden als door de Ondervinding te besluiten. (1.) Dat de tegenverrotting strydende middelen een groot vermogen bezitten, om de kankeragtige verrotting tegen te gaan. (2.) Dat deeze de eigenaartige ettermaakende middelen des Kankers zyn. (3.) Dat, door de voorgemelde Geneeswyze, de ontvelling en andere kwaade toevallen kon- | |
| |
nen afgeweert worden. (4.) Dat de opene Kankers, dewelke tot nog toe ohöverwinbaar, door bekende hulpmiddelen, zyn geweest, nog ten eenemaal niet in eenen hoopeloozen staat zyn’ Men kan hier mede vergelyken, 't geval door den kundigen Overzetter waargenomen, en in de Voorrede medegedeeld. |
|