in zyn geheel gelaten, en 'er 't zyne, in de voornaemste geschillen, nevens gevoegd, om de onderrichting, naer die denkwyze, op dezelfde manier voor te dragen. - De Hoogleeraer zou veelligt beter gedaen bebben, met die verschillen niet in te vlechten in een onderwys der Jeugd; dan dit geschied zynde, was 't niet oneigen dat de Eerwaerde Nuyssenburg dezen weg insloeg; om dus, de leerwyze der Luthersche Jeugd bewarende, tevens ene handleiding te geven, waer van men zich met betrekking ts de Gereformeerde Jeugd bedienen kan. - Zyn Eerwaerde heeft het Stukje verder nu en dan met eenige tusschen Zie oegde aenmerkingen nader opgehelderd; 't welk mede zyne nuttigheid heeft. Wyders ontmoet men, aen 't einde der Gesprekken, enige beknopte leerzame overdenkingen over Godsdienstige onderwerpen, en etlyke zeer wel ingerigte formulieren van Morgen- en Avondgebeden. - Het geheele beloop is van die natuur, dat het Geschrift zeer wel geteld moge worden, onder die soort van Schriften, welken men, juist niet der vroege, maer der aenkomende Jeugd, met een goed vooruitzicht in de hand kan geven; waer van ook min geoefende volwassenen zich met vrucht kunnen bedienen; en dat Ouders, benevens andere Onderwyzers der Jeugd, op ene leerzame wyze kunnen gebruiken. Tot een stael der maniere van Onderwys in dit Stukje gehouden, diene het volgende Gesprek over de Magt van God, na een voorafgaend gesprek over de Schepping der Waereld, des de kundigheid hier van in dit voorondersteld zy.
Vader. [Zeg mij eens mijn Kind!] als iemand een zeer groot Huis in weinige dagen geheel alleen kon opbouwen, moest zoo een dan niet zeer sterk en magtig zijn?
Kind. Ja wel degelijk moet zo een allersterkst zijn!
V. Wat denkt ge dan wel van God, die in weinig dagen den Hemel, de Aarde, en al het Schepzel gemaakt heeft?
K. Waarlijk zijne magt moet allergrootst weezen.
V. Wanneer nu eens een mensch deze kerk, of een grooten berg, om hoog heffen, en in zijne hand houden kost, zou dat niet eene verbaazende magt zijn?
K. Dat kan niet één mensch doen!
V. Zie nu eens, mijn Kind! de aarde is vele duizende malen grooter dan de grootste berg, ja veel duizende maalen grooter dan al het Land, wat Gij met uwe oogen voor u ziet, en nogthans houdt God dit alles door zyne kracht zoo op, dat het niet valle. De Zon, welke u zoo klein voorkomt,