| |
De nieuwste Kerklyke Geschiedenis, onder het opzicht van Ch.W.F. Walch, Dr. in de Godgel. en eerste Hoogl. op de hooge School te Gottingen. Uit het Hoogduitsch vertaald door L.G. Cordes, Leeraar by de Euang. Luth. Gemeente te Zwoll. Eerste Stuk. Te Arnhem by J.H. Moeleman 1775. In groot octavo 274 bladz.
HEt voorgevallene in de laatste jaaren, ten aanzien van het Pauslyke Gezag in 't algemeen, en de vernietiging van de Orde der Jesuïten in 't byzonder, maakt het tegenwoordige Tydperk, in de laatere Kerkhistorie, zo aanmerkelyk, dat het natuurlyk de aandagt der oplettenden tot zig trekke. Uit dien hoofde kan het denzulken niet anders dan aangenaam zyn, dat hun een oordeelkundig verslag van deeze gewigtige gebeurtenis, in dit Geschrift, onder den tytel van De nieuwste Kerklyke Geschiedenis, aangebooden wordt;
| |
| |
daar dezelve geschikt is, om hun den trapswyzen voortgang der groote veranderingen, welken hier door in de Roomsche Kerk, of derzelver bestierende Heerschappy, ontstaan zyn, op eene leerzaame wyze te ontvouwen. - In 't eerste gedeelte, dat thans in onze taale het licht ziet, ontmoet men vier daar toe behoorende Stukken. Het eerste gaat over de Verkiezing van Paus Clemens den XIV; en 't laatste ontvouwt ons den toestand der zaaken, met den aanvang der Regeeringe van dat Hoofd der Roomsche Kerke.
Deeze twee Stukken behelzen het voorgevallen te Rome, na den dood van Clemens den XIII, overleeden den 2den February 1769; tot op de uitschryving van het buitengewoone Jubilée, te vieren in de maand van September deszelfden jaars. Hier in ontvouwt ons de Autheur de kuiperyen in 't Conclave; terwyl de Jesuïtische en Antijesuïtische Kardinaalen elkander dwarsboomden, en nu dit dan dat voorval de kans hachlyker scheen te maaken; tot dat eindelyk de Pauslyke verkiezing ten deel viel aan den Kardinaal Priester Ganganelli, welke den naam van Clemens den XIV aannam. En verder berigt ons de Schryver hoe de verkooren Paus zig, in 't midden der wederzydsche aanzoekingen, en onder de poogïngen der Hoven, met de uiterste omzigtigheid gedroeg; des geene der partyen, in de eerste omstandigheden, zigzelven- met een gewenschten uitslag dorste vleien. Onder het verhaalen van dit gebeurde te Rome, meldt men ons te gelyk de gewigtigste gebeurtenissen aan de Hoven der Katholyke Vorsten, in dien tyd, zo ver zy betrekking hadden tot de raadslagen van den Paus in die netelige omstandigheden; daar veelen 'er op uit waren, om de Orde der Jezuïten op 't naauwste te beperken, en zommigen niet minder dan de geheele vernietiging der Orde bedoelden.
Tusschen de opgemelde twee Stukken, die een naauwkeurig geschiedkundig verhaal voordraagen, heeft men gevoegd twee andere Stukken, welken insgelyks opmerking verdienen. In het eene, zynde het tweede deezer Verzamelinge, maakt de Autheur een aanvang van de Geschiedenis der nieuwste geschillen met het Roomsche Hof, in een oordeelkundig verband, op te geeven. Zyn oogmerk is de opkomst en den voortgang deezer geschillen te melden, om aan te toonen, hoe 't bygekomen zy, dat zommige Mogenheden, hoewel uit verschillende grondbeginzelen vericheidenlyk handelende, zig met elkanderen vereenigd, en te Rome, ter bereiking van een gemeenschaplyk oogmerk, gewerkt hebben. Ten dien einde begint hy met het Fransche Ryk; klimt, ter duidelyker ont- | |
| |
vouwing hier van, op tot de dagen van den Kardinaal Fleury en ontvouwt vervolgens van stap tot stap het voorgevallen met de Appellanten, met de daar uit volgende onlusten tusschen den Koning en het Parlement, en 't verder gebeurde in Frankryk, by die gelegenheid, tot in 't jaar 1756. Tot dus ver bepaalde zig de Autheur tot Frankryk; dan hy staat dit onderwerp te agtervolgen, met eene beschouwing van't aanmerkelyke voorval in Portugal; daar de Koning zelfs in gevaar van zyn leeven kwam, en in een groot verschil met het Roomsche Hof geraakte, waar in niet lang daarna byna alle Katholyke Mogenheden ingewikkeld werden. - Wy kunnen ons, zonder te breed uit te weiden, niet wel inlaaten in eenig verslag deezer Geschiedenissen; dan zie hier eene aanmerking van onzen Schryver over de verschillende soorten van Jansenismus in Frankryk, die in dit geval wel in agt genomen mag worden.
‘Zo veel, zegt hy, als men uit de nieuwste schriften, en uit den omgang met beide Partyen opmaaken kan, zyn 'er te Parys drie soorten van Jansenismus. De eerste, en gelyk de Franschen zeggen, bitterste Jansenismus word den geenen toegeschreeven, die de leer van Jansenius en van Quesnel, in alle haare stellingen, met de grootste hardnekkigheid staande houden, en gelooven, dat zy op eene onrechtvaardige wyze en door den Geest der Cabale zyn veroordeeld geworden. De tweede soort behelst die geenen, die nog eene zekere agting voor den Roomschen Stoel hebben, maar om dat zy gelooven, dat by de veroordeeling der stellingen van Jansenius en van Quesnel de van de kerklyke wetten voorgeschreeven order niet is ingevolgd, zo ontkennen zy wel niet de mogelykheid, dat in dezelven een zin zyn kan, die de veroordeeling verdiende; zy gelooven echter gerechtigd te zyn, hun oordeel op te schorten, en, onder de bescherming van zich op een hooger recht te beroepen, eene naauwkeuriger verklaring te verwachten. Tot de derde soort behooren die geenen, die in 't geheel geen deel neemen aan de zaak van den Jansenismus, die zich noch in de hoofdzaak inlaaten, noch de daarby waargenomen order aantasten, en zich niet verledigen, om de veroordeelde leer van de genade, van 's menschen vryen wil, en van de voorbeschikking te onderzoeken. Maar wanneer zy de grensen tusschen de magt van den Koning en van de Geestelykheid zullen bepalen, dan zyn ze met de uiterste hardnekkigheid een gevoelen toegedaan, 't welk men in Romen als een ongezond gevoelen aanmerkt. Zy bedekken zich tot dat einde onder den eerwaar- | |
| |
digen mantel van de Gallicaansche Kerklyke Vryheid, en verklaren dezelve ten voordeele van de waereldlyke magr. En vermits dit gevoelen in Frankryk altoos door zodanige Godgeleerden beweerd en verdeedigd wierd, die men in Romen voor verwarde en onrustige hoofden hield, en wier
leerstellingen daar verdacht waren, gelyk, by voorbeeld, Jansenius en Quesnel, zo telt men deeze mede onder de Jansenisten. - In 't Parlament is of in 't geheel geen, of 'er zyn toch zeer weimgen van de eerste soort. Zommige leden van het zelve zyn het gevoelen van de tweede soort toegedaan. De ziel van de vergadering en haar geheel oogmerk brengt het met zich, dat zy byna alle van de derde soort zyn. Het geheele volk te Parys kan Jansenistisch genoemd worden, doch zyn de meesten slechts over 't algemeen Jansenisten, zonder het weezen van de zaak te onderzoeken. Zy weeten niet wat de Jansenismus van de eerste en tweede soort is, schoon zy 'er geduurig veel van hooren spreeken. Zy bezigen de uitdrukkingen Constitutionaires, Appellanten, Bulle Unigenitus, veroordeelde stellingen, en wat dies meer is, maar zy leeren ze slechts van anderen, en bedienen zich van dezelven, zonder dat zy ze overdenken; zy weeten derhalve ook niet, waarin het weezen van die leer bestaat. Zy hebben echter eenige kennis, wat de Jansenismus van de derde soort is. Want zy zien en hooren alle dagen de inbreuken van het Parlament in de geestelyke rechten, en zyn geneegen dezelven goed te keuren. Want zy erkennen het Parlament als de beschermers van hunne rechten, als bevorderaars der opentlyke rust, en als hunne verdedigers tegen den geest der onderdrukking.’
By dit Stuk komt nog een ander, het derde deezer Verzamelinge, behelzende de Geschiedenis van het Boek, De Statu Ecclesiae et legitima Potestate Romani Pontificis, uitgegeeven onder den naam van justinus febronius, en van de daar uit ontstaane beweegingen. Dit Geschrift, dat ten hoofdonderwerp heeft de uitgestrektheid van 't Pauslyk Gezag, strekt grootlyks om te toonen, hoe dat Gezag van tyd tot tyd bovenmaatig hoog geklommen is; om de onwettigheid dier uitbreidinge van Gezag te doen zien; en een ieder onder 't oog te brengen binnen welke paalen het zelve wettig te beperken zy; als mede de middels aan de hand te geeven, welken kunnen dienen, om het ter Kerke ingedrongen Gezag te stuiten, en het zelve behoorelyk te bepaalen. Met het aanvanglyk uitgeeven van dit Werk, in den jaare 1763, ontstonden 'er geene geringe beweegingen in de Roomsche Kerk; te meer daar het Roomsche Hof zig de zaak ten ernstigste
| |
| |
aantrok; het Boek veroordeelde, en alles aanwendde, wat men dienstig oordeelde te zyn, om deszelfs invloed tegen te gaan. Dit had ten gevolge dat zy, die 't Oppergezag van't Roomsche Hof begunstigden, hunne poogingen in 't werk stelden, om dit Schrift te onderdrukken; terwyl anderen, die dat Gezag wilden beperken, niets verzuimden om deszelfs vertier te bevorderen. Van daar had men eerlang Tegenschriften en Verweerschriften, als mede Vertalingen en vernieuwde Uitgaven van dit Werk, niet tegenstaande het Roomsche Hof of de verspreiding dier gevoelens van Febronius kragtig zogte te stuiten. En men zag, wel dra, dat de Schryver, die zyn Werk al vast uitbreidde, en zyne Stellingen trapswyze versterkte, een grooten invloed had, by veele Leden der Kerke, en aan verscheiden Hoven. Ter oorzaake van dit alles heeft de Opsteller deezer Nieuwste Kerklyke Geschiedenisse, het der moeite waardig geoordeeld, een breedvoerig verslag te geeven van dit Geschrift, en 't voorgevallene by die gelegenheid; 't welk ons toont, dat de zogenoemde Febronius, terwyl hy de Leer der Roomsche Kerke, zo als hy dezelve verklaarde, bestendig aankleefde, niet weinig toegebragt heeft ter, verzwakkinge van 't Pauslyke Gezag. - Men vindt in dit Stuk, buiten het berigt dat die Schryver zelf van de lotgevallen van zyn Werk gegeeven heeft, eene melding van de verschillende uitgaven van dat Geschrift; eene ontvouwing van deszelfs inhoud, en eenige aanmerkingen wegens de geleerde tegenpartyders van dien Schryver. Het verslag hier van is doorvlogten met geschiedkundige en leerstellige aanmerkingen, over de verschillende denkwyze der Roomsch Katholyken zelven, nopens het Pauslyke Gezag. Uit dien hoofde is dit Stuk alleszins merkwaardig; en verdient, ter ophelderinge van de nieuwste Geschillen, de overweeging van allen, die dit onderwerp beoefenen. Gaarne zouden wy ons inlaaten in eene ontvouwing der Stellingen van den zogenoemden
Febronius; doch ons bestek laat zulks niet toe; en wy zullen ons derhalve voor tegen woordig vergnoegen, met alleenlyk te melden, het geen onze Autheur ons, met opzigt tot de eerste hoofdstelling van dien Schryver, onder 't oog brengt; waar uit men terstond zal kunnen afleiden, hoe 't niet vreemd zy, dat de Schryver een zeer grooten tegenstand ontmoet heeft, en dat zy, die het Pauslyke Gezag ten sterkste poogen te handhaaven, bitter tegen hem geyverd hebben.
‘Febronius, zegt hy, is het eens met de Leeden van zyne Kerk, dat de Kerk een van christus gesticht Genoot- | |
| |
schap is, dat het recht heeft, in zaaken die het Geloof betreffen, rechter te zyn, en wetten te geeven, en 't welk door een byzonderen uiterlyken bystand van christus onfeilbaar is. Maar daar in verschilt hy van degeenen welken hy tegenspreekt, en die daarentegen hem ook tegenspreeken, dat hy loogchent, dat christus deeze Kerk de gedaante van eene Monarchie gegeeven, en dat hy aan éénen persoon het recht opgedragen heeft, om met onfeilbaarheid te oordeelen en te beveelen. Hy beweert, dat de geheele Kerk dit recht heeft, die hetzelve door haare dienaars oefent, onder welke de Bisschop van Romen wel de voornaamste, maar nochtans zonder tegenspraak aan de geheele Kerk onderworpen is; en dat hy dus ook de gave der onfeilbaarheid niet bezit, die bovendien in de oefening zonder nut zyn zoude. Hier uit blykt klaar, dat Febronius de Opperheerschappy en het recht om waarheid en onwaarheid in het leerbegrip te bepaalen, met eene verplichting voor anderen, om 't geen voor waarheid verklaard word, voor waar, en 't geen voor dwaling verklaard word, voor dwaling aanteneemen; en het recht om wetten bekend te maken, met eene soortgelyke verplichting voor anderen, dezelven stiptelyk intevolgen, en zich in geval van weigering aan de straffen te onderwerpen; dat hy deeze Opperheerschappy, en de daaraan verknochte onfeilbaarheid, die volgens zyne uitdrukking alleen de Italiaanen den Bisschop van Romen toeëigenen, en die van zyne Roomsch Katholyke tegenpartyders verdeedigd word, den oorlog aandoet. Febronius bebeweert, dat zyn' voorstel in de Schriftuur en in de overleeveringen gegrondvest zy; en dat daarentegen de bewyzen, die de andere
party uit de bekende Schryvers op te geeven gewoon is, alleen op zodanige uitleggingen berusten, die de uitlegkundige overleevering, dat is, van de aanzienlykste Kerkleeraars voorgestelde verklaringen van de eerste rechtsreeks tegenspreeken.’ |
|