Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijH. Relandi de Spoliis Templi Hierosolymitani in Arcu Titiano Liber singularis. Editio nova. Prolusionem proemisit, notasque adjecit E.A. Schulze, S.S.Th. Dr. in Acad. Viadrina. Traj. apud J.v. Schoonhoven & Socios 1775. Absq. Proef. & Ind. 202 pp. in octavo.ZY, die de overblyfsels der Oudheid in 't staetlyk Rome bezichtigen, kunnen niet wel nalaten, in de wyk Rione de Monti acht te geven op den Triumfboog van Titus; aldaer opgericht, by gelegenheid van 's Keizers zegenprael over de Jooden, met het innemen van Jerusalem; in welks binnenste twee zeer wel uitgevoerde Basrelieven gevonden worden. Dezelven zyn te merkwaerdiger, om dat ze niet alleen vertoonen | |
[pagina 105]
| |
des Keizers zegenprael, maer te gelyk ene afbeelding geven van een gedeelte van den buit, welken de Romeinen met zich gevoerd hebben, uit den Joodschen Tempel te Jerusalem. In een dezer Basrelieven naemlyk bespeurt men duidelyk ene afbeelding van den gouden Kandelaer, de Tafel der Toonbrooden, twee Wierookvaten en twee Bazuinen, in den plechtigen Godsdienst der Jooden gebruiklykGa naar voetnoot(*); des dit Stuk niet ongeschikt geoordeeld worde, ter verspreidinge van enig licht over die byzonderheden van den Joodschen Tempel. Zulks heeft den beroemden Hoogleeraer Reland al in 't begin dezer Eeuwe opgewekt, om 'er ten dien einde gebruik van te maken. Op dat hy hier in te beter mogte slagen, ontzag hy geen moeite noch kosten, ter verkryginge van nauwkeurige afbeeldingen, en dezen erlangd hebbende verledigde hy zich terstond, om 'er den Liefhebberen, der Joodsche Oudheden verslag van te geven. Ingevolge hier van maekte hy, in den jare 1716, de hem medegedeelde afbeeldingen, met ene oudheidkundige verklaring dier Stukken, door den druk gemeen; met het in 't licht geven van een Geschrift, onder den Tytel, de Spoliis Templi Hierosolymitani enz. Het zelve strekt ter duidelyker ontvouwinge van de gedaente en 't gebruik dier opgemelde Stukken; behelst wyders verscheiden oordeelkundige aenmerkingen over deze en gene Joodsche gebruiken, die daer toe betreklyk zyn, of 'er enige gelykvormigheid mede hebben; en geeft ons ten slot een beknopt bericht van 't geen men wegens het verstrooien van dien buit, welks overblyfsels thans nergens gevonden worden, gemeld vind. Oudheidkundige Oefenaers hebben dit Werkje van dien Hoogleeraer, nevens 's Mans andere Schriften, altoos hoog geschat; en deze algemene achting heeft aenleiding gegeven, om het zelve, daer 't zeldzaem voorkwam, anderwerf ter drukperse te brengen; en men heeft het geluk gehad van het zelve te voorschyn te doen komen, met nadere ophelderingen van des Autheurs eigen hand. De Eerwaerde Barkey, den oudheidkundigen Schulze aengemoedigd hebbende, om deszelfs oogmerk ener nieuwe uitgave van dit Geschrift te voltrekken, is door den Wel Ed. Heer de Ruever in staet gesteld, om deze Uitgave, op de gezegde wyze vermeerderd, aen den dag te brengen. Zyn Wel Ed. naamlyk heeft den Eerwaarden Barkey vryheid gegeven, ter uitschryvinge van 't geen zyn Wel | |
[pagina 106]
| |
Ed. Grootvader, de Hoogleeraer Reland, in deszelfs Exemplaer had aengetekend; en deze heeft zyn afschrift den Uitgever gunstig medeg deeld, om 'er zo veel gebruiks van te maken, als hy nuttig achtte. De Uitgever heeft daerop deze en gene aenmerkingen des, Autheurs in den Tekst gevlochten; voorts heeft hy 'er nog enige eigen bedenkingen, by manier van aentekeningen, onder aen gevoegd, en tevens voor aen het Geschrift geplaetst ene Prolusio of Proeve over de misslagen der Jooden, in 't beschryven van den tweeden Tempel. - Met de afgifte dezer Proeve, brengt de Eerwaerde Schulze den Lezer onder 't oog, hoe noodzaeklyk het zy, omzichtig te wezen in 't gebruiken van de schristen der Joodsche Rabbynen, ter ophelderinge van de Joodsche Oudheden; alzo het gansch niet veilig is, zich op hun geleide te verlaten. Hy vind deze herinnering te noodiger, daer vele Oudheidkundigen hier door misgetast hebben; en de oplettende Reland zelf, schoon hy zulks in 't opstellen van dit Geschrift, meer dan eens ontdekte, niet altoos op zyne hoede geweest zy, tegen hunne misleidingen. Dit heeft den Uitgever bewoogen, vooraf enige staeltjes van de misslagen der Jooden, in 't beschryven van den tweeden Tempel, aen te toonen; en in zyne aentekeningen, ter ophelderinge van des Hoogleeraers Geschrift, zich ook hier en daer van dit denkbeeld te bedienen. - Het een en 't ander maekt deze vernieuwde uitgave te opmerkelyker, voor hun die zich op de Joodsche Oudheden toeleggen; en de herinnering van den Uitgever, tegen de misvattingen der Rabbynen, is te gelyk zeer wel geschikt, om de Schriftverklaerders wat meerder voorzichtigheid in te boezemen. Had de beroemde Hasoeus, by voorbeeld, meer acht geslagen op het bericht van den kundigen Josephus, dan op het beuzelachtige verhael van ligtgeloovige Rabbynen, zo was hy nimmer overgeslagen tot zyne zeldzame verklaring van de steenrotse die volgde 1 Cor. X. 4.Ga naar voetnoot(*) Te weten; Josephus leert ons, dat 'er, in 't Heilige der Heiligen van den tweeden Tempel, volstrekt niets gevonden werdGa naar voetnoot(†). Maer de Thalmudisten vertellen ons, dat 'er een zwarte steen lag; zy voegen 'er by, dat dezelve gehouwen was, uit de steenrotse, welke den Israëliten in de woestyn water verleende; mitsgaders dat men dien steen zorgvuldig bewaerd, en in 't Heiligdom weggeleid had; waer van zy voorts, op ene bygelovige wyze, ene reeks van wonderen melden. Zo 'er iets van die natuur plaets ge- | |
[pagina 107]
| |
had had, zou Josephus 'er zekerlyk gewag van gemaekt, althans niet gezegd hebben, dat 'er volstrekt niets vonden werd. Intusschen maekt Hasaeus gebruik van die benzechtige vertelling, ter ophelderinge van des Apostels wooorden. Op ene dergelyke wyze grond de anders oordeelkundige WitsiusGa naar voetnoot(*), ene Typische bedenking, op de stelling eniger Joodsche Leeraren, dat de Lampen op den gouden Kandelaer alleen des nachts brandden; welke hy niet te berde gebragt zou hebben, indien hy niet meer geloofs gegeven had aen misleidende Rabynen, dan aen een wel onderrichtenden Josephus. Deze toch, hier omtrent volkomen kundig, getuigt uitdruklyk, dat 'er den ganschen dag door drie Lampen brandende gehouden, en dat de overigen des avonds aengestoken werdenGa naar voetnoot(†): overeenkomstig waer mede Hecataeus van een onuitgebluscht licht, en Diodorus Siculus van een onsterflyken Kandelaer, die altoos in den Joodschen Tempel brand, gewag makenGa naar voetnoot(‡). - Zodanige en meer voorbeelden van die natuur strekken niet, om het beoefenen der Thalmudisten te wraken, maar om te toonen hoe noodig het zy, in derzelver gebruik omzichtig te werk te gaen, waer toe zy in dezen bygebragt worden. |
|