Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Oude en- Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, gevolgd naar het Fransch van den. Heer Abt. Millot, Lid van de Academien der Weetenschappen te Lions en Nanci. Eerste Deel. Oude Geschiedenis. Te Amst. by Yntema en Tieboel 1776. In gr. octavo. Behalven de Voorreden en de Inlëiding, 388 bladzyden.By de eerste aankondiging eens Werks van eenige Uitgestrektheid en van weezenlyk Aanbelang, oordeelen wy onzen Leezeren den meesten dienst te kunnen doen, met de Opgave van den Aanleg, Aart en Schikking des Geheels, ten einde hun dus in staat te stellen, om 'er een recht denkbeeld van te vormen, en 't zelve op de weezenlyke waarde te schatten. Zomtyds is zulks niet mogelyk, door mangel aan genoegzaam bescheid van den Schryver of Uitgeever; dan, in het tegenwoordige geval, zyn wy 'er toe in staat gesteld, eensdeels door de kennis, die wy aan 't Oorspronglyke Werk des Abt millots hebben, waar van deeze Oude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis eene Naavolging is; en anderdeels door de Voorreden van den Vertaaler of Naavolger, die ons, zo van zyns Voorgangers, als van zyn eigen oogmerk, een breedvoerig verslag geest. De Vertaaler is de zelfde, aan welke wy de Nederduitsche Oude en Hedendaagsche Kerklyke Geschiedenis, van mosheim, en de Noodige Opbelderingen diens Werks, verschuldigd zyn; hy betuigt, met den aanvang zyner Voorreden, zynen Landsgenooten dank over het gunstig onthaal deezen arbeid bejegend, en zyne hoope, dat een dergelyk lot het tegenwoordig Werk moge wedervaaren. Onder het vervaardigen der Kerklyke Geschiedenis, bekroop hem de lust tot het opstellen eener Wereldlyke Geschiedenis, die tot een wederga zou kunnen strekken. ‘Dan een eigen Werk van zo lang een adem’, gelyk hy zelve verklaart, ‘op te zetten, 't welk verdiende by dat van mosheim geplaatst te worden, willen wy, in opregtheid, bekennen, dagtons een vermeeten bestaan, 't geen, door den uitslag, ons, veelligt, zou beschaamen’. Naa veel vrugtloos om-, en uitziens na een Latynsch, Engelsch, | |
[pagina 50]
| |
of Fransch Werk, voldeedt, eindelyk de Elemens d'Histoire Generale, par M. l'Abbé millot, aan zyn oogmerk; ‘om eene Geschiedenis op te leveren, niet bestaande in een droog en dor verhaal van Voorvallen; in eene verdrietige opgave van Naamen, Jaar- en Dagtekeningen; maar die een Tafereel maalde van de onderscheide Volken, de verschillende Regeeringsvormen, waar in groote Tydperken worden vastgesteld, van welke men, als op zo veele hoogten geplaatst, eene lange reeks van Gebeurtenissen, aan elkander verbonden, overziet.’ Dit Werk van millot is oorspronglyk verordend, om ten onderwys des Adels in Parma te dienen, en de Schryver geeft' er de volgende onverbeterlyke Schets van; wy durven dezelve deezen naam geeven, om dat wy het oorspronglyk Werk geleezen, en daar aan beantwoordende gevonden hebben. ‘Het bestek onzer Algemeene Geschiedenissen, zegt hy, zal zo kort zyn als mogelyk is, zonder ons op te houden met netelige Geschilstukken, waar over de Geleerden twisten, of met kleinigheden, die alleen het geheugen onnutlyk overlaaden. - Uit eenen zo onuitputlyken voorraad van Stoffe, zullen wy alleen het hoofdzaaklyke kiezen. Tydrekenkundige zwaarigheden, niets beduidende Naavorschingen, Naamen en Gevallen, die weinig betekenen, daar laatende, zullen wy ons bevlytigen, om een rechtmaatig denkbeeld te geeven, van al het weetenswaardige. De Gewyde Geschiedenis behoort, strikt gesprooken, tot den Godsdienst, en is de grondslag der Christlyke Opvoeding. Wy veronderstellen dezelve als bekend. Van het Joodsche Volk, zo beroemd, door de Wonderen der Voorzienigheid, en op eene bovennatuurlyke wyze bestuurd, zullen wy eenige hoofdtrekken opgeeven, en de Gebeurtenissen aanwyzen, waar in zy betrekking hebben tot andere groote Volken. De oude Geschiedenis levert zeer aangelegene byzonderheden op, met betrekking tot de Zeden, de Wetten, het Staatsbestuur, de Kunsten en Weetenschappen der vroegste Volken. Wy zullen deeze onderwerpen breedvoerig genoeg verhandelen, om 'er kundigheden uit op te zamelen, en met de noodige Oordeelkunde daar omtrent te werk gaan, om de dwaalingen van eenige al te ligtgeloovige Geschiedschryvers te vermyden. Schande, in de daad, zou het weezen, de Grieken en Romeinen, onze Leermeesters en Voorbeelden, in veele gewigtige stukken, niet byzonderder te kennen. Zo verre de paalen van ons bestek toelaaten, zullen wy de groote Gebeurtenissen dier Volken ontvouwen, en ons meer toeleggen, om | |
[pagina 51]
| |
de uitwerkzels hunner Staatkunde en Geaartheid na te gaan, dan om in een breed verslag te treeden van hunne Oorlogen, en wat meer van dien aart in hunne Jaarboeken voorkomt. Eene schets dier Volken bevat, in een kort bestek, de beginzels eener menigte van de weezenlykste kundigheden. De Hedendaagsche Geschiedenis, die wy eenen aanvang doen neemen, met de Grondvesting des Franschen Ryks, is, buiten twyfel, noodzaaklyker dan de Oude Geschiedenis; doch ook met meer zwaarigheden omzet; ontstaande uit de barbaarschheid der Eeuwen en der Volken, als mede uit de menigte, en het onderscheid, der Staaten. Zy vordert eene byzondere schikking om de herhaalingen te schuwen, waar toe wy onvermydelyk zouden vervallen, als wy het ondernamen, elk gedeelte afzonderlyk te behandelen. Het dagt ons noodig, de Algemeene Geschiedenis zodaniger wyze voor te draagen, dat alles aan één hing; door een onafgebrooken draad van uitsteekende Gebeurtenissen, die den geest teffens tot een leiddraad diende in de veelvuldige bogten en wendingen van deezen wyduitgestrekten en kronkeligen doolhof. Veelvuldige, en wel van elkander onderscheide, Tydperken, zullen strekken om de orde te bepaalen, en de aanêénschakeling van de stoffe der Geschiedenisse aan te wyzen. Wy zullen doorgaans, onder elk Tydperk, eenige stukken, tot de algemeene keten niet behoorende, of die een dieper onderzoek, een wydlustiger ontvouwing eischen, afzonderlyk behandelen. De Wetgeeving, het Staatsbestuur, de Zeden, de heerschende Volksbegrippen, de oorzaaken der voornaamste Omwentelingen, de grondslagen van het Wereldlyk Regt, maar al te weinig bekend, de vorderingen en afdwaalingen van 's Menschen verstand, de uitvinding der Kunsten, de nieuwe Ontdekkingen, zullen wy met alle zorgvuldigheid voordraagen; het altoos in 't oog houdende, om de beste beginzels vast te stellen, en het oordeel te bepaalen tot alles, waar by het Menschdom waarlyk belang heest. - Wy zullen gewaagen van beroemde Mannen, die, door hunne daaden of werken, zich eenen onsterflyken Naam verworven hebben: en ook de gelegenheid waarneemen, om, ten minsten eenigermaate, zodanige Volken te doen kennen, die, zonder tot het Stelzel van Europa te behooren, stoffe van nutte waarneemingen opleveren. De Kerklyke Geschiedenis, zints den tyd van constantinus den grooten, bykans steeds vermengd zynde met de Wereldlyke Geschiedenis, kan 'er niet van afgescheiden biyven; zy gaan hand aan hand. En deeze zal ons den Waaren | |
[pagina 52]
| |
Godsdienst leeren onderscheiden, van de misbruiken des Bygeloofs en de buitenspoorigheden der Geestdryverye. In deezer voege zal onze Algemeene Geschiedenis, eigenlyk gesprooken, eene beoefening des Verstands weezen, geschikt om de waare Wysheid te verkrygen, die, door de kennis van den Mensch en der Menschlyke zaaken, ons leert, over alles een regtmaatig oordeel te stryken, en in alle omstandigheden voorzigtig te handelen’. Verders mogen wy aanmerken, dat de Abt millot tusschen de kortheid der Algemeene Historie van bossuet, en de uitgebreidheid van rollin, een juisten middenweg gehouden heeft. Een enkele opslag is genoeg om te toonen, hoe zeer het Werk, 't welk wy thans aankondigen, van dat des laatstgenoemden, verschilt, zelf zo als het door de bekwaame hand van den Heer tailhie ingekort en in orde gebragt is, en, in 't Nederduitsch vertaald, wordt uitgegeeven. Dezelfde voorwerpen, door onderscheide oogen, of uit een ander gezigtpunt beschouwd, maaken een geheel ander vertoon; en verschillende Oordeelen, zegt elders de groote vondel, schieten verschillende straalen, en is dit, in veele opzigten, het is althans, waar, met betrekking tot de Beschouwing der Geschiedenissen. Inzonderheid heeft de Abt millot, meer dan een der genoemde Schryveren, stil gestaan op de buitenspoorigheden der Ligtgeloovigheid en van het Bygeloof, en brengt ter verdeediging van dit zyn gedrag, zo het anders verdeediging behoeve, deeze by; ‘dat Ligtgeloovigheid de Moeder van Dwaaling, en Bygeloovigheid eene Vyandin is van dien Hemelschen Godsdienst, dien de Christenen voor den Regel van hun gedrag erkennen, en voor het onderpand van hun hoogste geluk houden’. De Nederduitsche Vertaaler, wiens styl en schryfwyze, uit de Vertaaling van mosheims Kerklyke Geschiedenisse, reeds bekend is aan onze Leezers, heeft, dien zelfden onbedwongen trant in de Vertaalinge van dit Werk gehouden, en zich nog meer ruimte gegeeven, door dit als eene Naavolginge te doen verschynen. Dit ontheft hem, gelyk hy zegt, ‘van de verpligting om het Werk met niet weinig aantekeningen te bezwaaren. Die 'er nu in gevonden worden, zo van millot als van ons, zyn zeer kort, en dienen meerendeels tot aanwyzing van stukken, voor welke eenig byzonder gezag moest bygebragt worden, of die een breed voeriger verslag vorderden, dan ons tegenwoordig Werk kon inschikken’. Naa eene loflyke aanpryzing der Algemeene Historie, beschreeven door een Genootschap van Geleerde Mannen in Engeland, ver- | |
[pagina 53]
| |
volgt hy: ‘Weinig hebben wy van onzen Voorganger agter wege gelaaten, hier en daar iets bygevoegd. En wy agten het onnoodig van elke byzonderheid rede te geeven. Wien gelust onze Naavolging met het Oorspronglyke te vergelyken, zal terstond zien wat ons, op de meeste plaatzen, tot die veranderingen bewoog. De grootste, en in 't oogloopendste, in het Eerste Deel, is de Geschiedenis des Joodschen Volks, welke, onzes inziens, de Abt millot, als elk bekend, te kort, en in zeer weinig bladzyden afhandelde. Wy hebben daar aan, zo wy vertrouwen een voeglyker grootte, en eene gedaante gegeeven, meer overeenkomende met de Schetzen der overige Volken’. By millot beslaat deeze Geschiedenis slegts acht bladzyden, en in dit Werk meer dan vyftig. Ten Slot wordt ons berigt, ‘Dat het Fransche Werk uit Negen Deelen bestaat: Vier de Oude en Vyf de Hedendaagsche Geschiedenis betreffende; hier mede zal ons Werk volkomen zyn, behalven, dat wy een Algemeene Bladwyzer, over 't geheel Werk, zullen vervaardigen, die een Tiende Deel zal uitmaaken. - Verwagt agter het Tweede Deel, een Tafel van de Oude Aardryksbeschryving, die kort is; doch al het noodige behelst tot een beter verstand van 't geen in dit Werk voorkomt. Desgelyks zal aan het Slot van het Vierde Deel, of het laatste der Oude Geschiedenisse, eene Tydrekenkundige Tafel geplaatst worden, geschikt, om, met eenen opslag van het oog, de Tydperken der voornaamste Gebeurtenissen te ontdekken. Dusdanig een Tydtafel der aanmerklykste voorvallen in de Hedendaagsche Geschiedenisse tot de Vyftiende Eeuwe, zal het Eerste Deel der Hedendaagsche Geschiedenissen, of het Vyfde Deel van 't geheele Werk, besluiten’. - Deeze Tydtafels, dit mogen wy 'er vrylyk byvoegen, zyn met veel juistheid en keurigheid opgesteld, en hoognoodig in dit Werk, welks Schryver, zich tot het nutte en waare bepaalende, de Tydrekenkundige Geschillen, zo vol van zwaarigheden, daar laat, en, zonder zich aan eene Tydrekenkundige Orde te binden, zo onderscheiden hem mogelyk is kortlyk opgeeft, 't welk by de Oude Volken onze aandagt meest verdient. In het Deel, 't welk wy thans voor ons hebben, ontmoeten wy, behalven eenige Algemeene Aanmerkingen over de Oude Volken, - De Geschiedenis der Egyptenaaren - Der Chineesen - Der Assyriers en Babyloniers - Der Pheniciers - Der Jooden - Der Meders en Persen - Der Indiaanen en der Grieken tot aan de Regeering van philippus van Macedonie. | |
[pagina 54]
| |
De onderafdeelingen, in dit Werk gemaakt, strekken om alles in het klaarste licht te zetten, en het geheugen te gemoete te komen. Ons Algemeen Berigt, 't welk wy, om bovengemelde redenen, noodzaaklyk oordeelden, zo verre uitgeloopen zynde, kunnen wy thans, voor onze Leezeren, geen Stuk ten voorbeelde uitkippen; doch de volgende Deelen zullen ons hier toe overvloedige gelegenheid verschaffen. Alleen kunnen wy niet nalaaten, eene korte aanmerking van millot, de Oude Geschiedenis betreffende, hier plaats in te ruimen. ‘Eenige Hedendaagsche beroemde Mannen, zegt hy, hebben de Oude Geschiedenis al te zeer versmaad. Huns agtens zou men dezelve bykans te eenemaal, uit de Schoolen en Boekeryen der beschaafde Wereld, moeten verbannen: dewyl zy, zo valsch als onnut, daar eene plaats overweldigt, die aan weezenlyker Letteroefeningen toekomt. Onget wyfeld moet men aan de Oude Geschiedenis, gelyk, in vroegeren tyde, vaak gedaan is, den voorrang niet geeven boven voorwerpen, by welke wy veel meer belangs hebben; of dezelve, ten algemeenen gebruike, overlaaden met kleinigheden, en een last van Schoolvosserye; men behoort zorge te draagen, dat ze niet ongerymd worde, door verdichtzelen, of walchlyk door nutloosheden; en eindelyk geen gewigt te hangen aan 't geen enkel zou dienen, om het geheugen te bezwaaren. Maar de Oude Geschiedenis, binnen behoorelyke paalen beperkt, is, behalven dat zy de nieuwsgierigheid kragtig uitlokt, een bron van kennisse, waar uit wy, met weinig moeite, de allerdierbaarste kundigheden kunnen putten; ja ook de beginzels van de noodzaaklykste kundigheden haalen. Dezelve uit dit oogpunt beschouwende, heb ik myn vlyt aangewend, om 't weezenlyke byëen te brengen, in een kort en klaar Werk, 't geen de voornaamste waarheden behelst, en zo treffend, my mogelyk was, voordraagt’. De Heer toussaint geeft ons deeze treflyke Schets eens Geschiedschryvers. Indien een Historieschryver het smaakloos character niet zal bebben van een koel en leevenloos Jaarboekmaaker, moet by zich op de kennis van het Menschlyk Hart toeleggen; de Roerzels der daaden onderzoeken; de Gebeurtenissen met de Characters veréénigen, om licht over beiden te verspreiden; bedreeven zyn in de beginzels van het Natuurlyk Regt, en de gronden van het Burgerlyke; de Pligten en Regten des Menschdoms onderzoeken, en zich verheffen boven ge- | |
[pagina 55]
| |
meene Vooroordeelen en VolksdwaalingenGa naar voetnoot(*). En wy zeggen niet te veel als wy verklaaren, dat de Abt millot daar aan beantwoordt. |
|