met luister te voorschyn te doen komen; zelfs in zo verre, dat hy den Dichter na zyn dood wel eens keuriger doe schryven dan hy ooit in zyn leeven gedaan heeft; en hem fraaiheden toeëigene, die nimmer in den geest des Dichters opgekomen zyn. Zulks, 't is waar, schynt wat sterk; doch wat doet men niet, als men met iemand ingenomen is? En, in alle gevallen, Eibesius is de eerste niet, die een Dichter op zodanig eene wyze behandelt; sommigen hebben hunnen Dichter, door hem hunne denkbeelden toe te eigenen, wel eens oneere aangedaan, en Eibesius vereert 'er zynen Dichter mede: dit schaadt althans niet.
Maar veelligt vraagt iemand wie is die Dichter, hoedanig een Dichtstukje is 't, daar zo veel arbeids aan te kost geleid wordt? - Wat het eerste betreft, dit is tot nog een onnaspoorelyk geheim. Eibesius heeft, als uit het Voorwerk blykt, alle poogingen aangewend, om 't gebeim uit te verschen, en de deswegens gemaakte gissingen te beoordeelen: maar 't is moeite en tyd verlooren; doch dit getroost zich zodanig een oordeelkundige ligtlyk; hy weet dat dit meermaals de uitslag is van soortgelyke onderzoekingen; en mogelyk is Eibesius 'er te minder in geslaagd, om dat hy op geen losse gissingen, daar anderen zig wel in toegeeven, wil bouwen. Wat hier van ook zy, des Dichters naam, geboorteplaats en leestyd, alles is onzeker; dan dit benadeelt de voortreflykheid van 't Werk niet, naar welks aart en inhoud in de tweede plaats gevraagd wordt. - Desaangaande hebben wy den Leezer te melden, dat het uit Minnezangen bestaat, en wel uit een negental van Zangen, van verschillenden inhoud, doch allen betrekkelyk tot de Min. Een ernstig Leezer stoot zig hier mogelyk aan, en zegt; zal men van Minnezangen zo veel werks maaken? Maar hy weete, dat soortgelyke Schriften, ter beoefeninge van de taal en denkwyze der Ouden, ter voortzettinge van de Geleerdheid, niet minder dan andere Schriften, van de Oordeelkundigen naauwkeurig onderzogt worden; ja zelfs dat men ze der Jeugd in handen geeft, als men hun de eerste gronden der Geleerdheid inboezemt. - Voldoet dit niet, is men 'er evenwel aan geërgerd, men leeze dan dit Artykel niet verder; het volgende mogt nog meer kwetfen. Andere Leezers willen tog meer van den inhoud weeten, en wy dienen 'er wel iets van aan de hand te geeven. Men hoore dan het begin van den eersten Zang; wy kunnen den Leezer verzekeren, dat 'er de volgende inhoud aan beant woordt, en even zo voortreflyk zy; blyvende de Dichter zig zelven, (dat veelen met gelukt,) van het begin tot aan het einde gelyk. Het begint dan
indezervoege.
Hoort een jonk Meisje zugten,
Zo raekt zy in 't getreur,