Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDissertations sur la Composition des Loix Criminelles, par J.H. de Roussel de la Berardifre, Conseiller honoraire au Presidial & Professeur du Droit François, en l'Université de Caën &c. A Leyde, chez Heyligert & Hoogenstraaten & C. de Pecker, C. Fils, 1775. In octavo gr. p. 116 pp.HEt onderwerp deezer Verhandelingen, de Crimineele of Lyfstraflyke Wetten, is een onderwerp van 't uiterste gewigt voor alle Staaten; de goede orde, benevens de algemeene veiligheid, vordert, dat ze gemaakt en gehandhaafd worden; en de menschlykheid, mitsgaders het algemeene welweezen, eischt dat ze regtmaatig opgesteld, en met billykheid ter uitvoeringe gebragt worden. Ware 't mogelyk te wege te brengen, dat hieromtrent juister denkbeelden gevormd wierden, dan dikwerf onder de Wetgeevers en Handhaavers van derzelver gezag plaats hebben, zulks zou ongetwyfeld eene wenschelyke zaak zyn; en men voelt zig uit dien hoofde gedrongen, om de ernstige poogingen der zodanigen, die zig daar op toeleggen, van ganscher harte te begunstigen. Onder een leevendig gevoel hier | |||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||
van hebben wy deeze Verhandelingen van den Franschen Hoogleeraar met veel genoegen geleezen. De Zugt voor de veiligheid des Volks vervoert hem niet tot strafheid; en zyne Menschliefde doet hem aan de andere zyde niet overslaan tot lafheid; maar een welwikkend oordeel bestiert hem in 't eene en 't andere opzigt indiervoege, dat hy ons denkbeelden inboezeme, welken toonen, hoe de veiligheid des Volks, onder billyke Strafwetten, met inagtneeming van 't mogelyke behoud des Misdaadigers, te beschermen zy. 's Mans eerste Verhandeling is geschreeven by gelegenheid van een Voorstel der Academie van Mantua, verzoekende, onder toezegging van een daar op gestelden Prys, (waar mede de Hoogleeraar de la Berardiere ook begiftigd is geworden,) eene aanwyzing van de oorzaak der misdaaden, als mede van de geschiktste middelen om dezelven uit te rooien, of ten-minste de uitwerkingen voor te komen; ten einde de strafoefeningen zeldzaamer plaats mogten hebben, buiten eenig gevaar van de digemeene veiligheid. - De Hoogleeraar, dit voorstel zullende beantwoorden, bepaalt zig, na eene vooraf aande aanmerking, ter nadere aanduidinge van zyn bedoelde, in de eerste plaatse, ter ontvouwinge van 't geen men eene Misdaad, un Crime, (versta eene crimineele of Lyfstraflyke Misdaad, gelyk wy gewoon zyn te spreeken,) noemt. Onder deeze benaaming betrekt hy alle uiterlyke gruwelyke bedryven, die aanloopen tegen den Godsdienst, de goede zeden, en de rust of de veiligheid der MedeburgerenGa naar voetnoot(*). - Na 't ontvouwen deezer bepaalinge van de Misdaaden, gaat hy over ter naspooringe van derzelver oorzaak, om vervolgens de middels aan te wyzen, welken men tegen dezelven behoort aan te wenden. O er 't algemeen is 's Menschen verdorven staat, na den Val, zegt hy, de hoosdbronwel aller Misdaaden; dan deeze is niet te stoppen, en komt hier niet zo zeer in aanmerking. Men moet hier de men schen beschouwen zo als ze zyn, en nagaan welke beweegredenen hen, als zodanigen in den staat hunner onvolmaaktheid, gewoonlyk, tot het bedryven, niet slegts van allerlei zedelyk kwaad of misslagen, maar wel byzonder van Misdaaden, brengen. De hoofdoorzaaken hier van zyn, volgens den Hoogleeraar, inzonderheid tot zeven te bepaalen, welken hy indeezervoege optelt. 1. De zugt tot eene toomelooze Vryheid. 2. De Wraakgierigheid. 3. Het bederf der Zeden, waar uit ontstaat eene ongeregelde verknogtheid aan de ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||
maaken. 4. De Ledigheid: 5. De Begeerte naar schatten: 6. De Bygeloovigheid, en eindelyk 7. de Strafloosheid, of hoop op dezelve. - Ieder deezer heerschende oorzaaken, uit welken alle de andere mindere oorzaaken schynen voort te vloeien, waar door de Menschen gewoonlyk bewoogen worden tot het pleegen van Misdaaden; gaat onze Schryver afzonderlyk na, met aantooning van derzelver uitwerkingen of gevolgen. En dit leid hem verder ter overweeginge van de middelen, welken dienen kunnen, zo niet om deeze oorzaaken geheel uit te rooien, dat met regt ondoenlyk geagt mag worden, ten minste om derzelver uitwerkingen in zo ver voor te komen, dat de strafoefeningen zeldzaamer plaats hebben, buiten eenig gevaar van de algemeene veiligheid. - De Hoogleeraar stelt ten deezen opzichte zyne beredeneerde gedagten voor; en brengt verder de aangeweezen hulpmiddelen tot de navolgende hoofdpunten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||
Deeze middelen, of eenigen van dezelven, zegt de Hoogleeraar, naar vereisch der omstandigheden in 't werk gesteld, komen my voor zeer dienstig te zyn, om de menigvuldigheid der Misdaaden, en gevolglyk der Strafoefeningen te verminderen, zonder dat de algemeene veiligheid eenig gevaar loope. By deeze Prysverhandeling komt nog een drietal van Verhandelingen, geschikt ter beantwoordinge van eenige Vraagen, nopens de Crimineele of Lysstraflyke Wetten, voorgesteld door de Magistraat van Moskow; met verzoek om 't gewigt van 't onderwerp wel ga de te slaan; inzonderheid agt te geeven op het Natuurlyke Regt; en vooral in 't oog te houden de Menschlievendheid, welke de meeste Wetgeevers niet genoeg geraadpleegd schynen te hebben. De Vraagen luiden aldus.
De Hoogleeraar beantwoordt deeze Vraagen met de uiterste oplettendheid; zig, daar 't noodig is, op zyne voorgemelde Verhandeling beroepende, om het zelfde niet te herhaalen; en men vindt in de eene en andere dier Verhandelingen verscheiden bedenkingen, welken ter ophelderinge van dit gewigtige onderwerp dienen. Wy verwagten eerstdaags eene Nederduitsche Vertaaling van dit nuttige Geschrift; wanneer we op nieuw wel gelegenheid zullen hebben, om 'er deeze of geene byzonderheid wat breeder uit mede te deelen, dan ons tegenwoordig vrystaat, willen wy dit Artykel niet te uitvoerig maaken. Om 'er egter nog iets uit te melden, zullen wy kortelyk opgeeven, des Autheurs gevoelen, wegens de Pyniging, ter beantwoordinge van de derde der voorgestelde Vraagen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||
Men mag uit het bygebragte genoegzaam afneemen, dat de Hoogleeraar 'er niet wel gunstig over kan oordeelen; en 't is 'er inderdaad ook zo mede gelegen. Hy ziet de Pyniging, strekkende om iemand tot eigen schuldbekentenis te brengen, aan als een middel dat ten hoogste te wraaken is. Men kan, zegt hy, geen vollen staat maaken op eene bekentenis, die door pyn ontwrongen werd; en men is niet verzekerd van de onschuld der geener, die de pyn doorstaan. Iemand te pynigen is een middel aanwenden, om een sterken schuldigen te behouden, en een onschuldigen van tederer gesteltenis verlooren te doen gaan. - Daarenboven vorderen de wysste Wetten, dat men zig ook op die schuldbekentenis niet zal verlaaten; men moet den beschuldigden buiten pynen banden van yzer nader ondervraagen, en op die vrye bekentenis verder met hem handelen. Dit toont, dat men 'er geen staat op maakt, en 't ook niet mag doen. Iemand te pynigen is dus eene nutlooze wreedheid, die dikwerf gevaarlyk kan zyn; en 't is daar benevens ten uiterste onbillyk, iemand in 't hachlyk geval te stellen van de pyniging door te staan of niet, en zekerlyk te moeten sterven, zo hy dezelve niet doorstaat - De Hoogleeraar twyfelt des niet van dit middel volstrekt onregtvaardig te noemen; en aan te zien, als iets, dat niet alleen een gevangen Burger, die in de Gevangenis dezelfde voorregten heeft als in zyn Huis, (uitgenomen 't gemis van zyne vryheid,) in zyne voorregten benadeelt, maar ook als iets dat het deftige character van een Regter onwaardig is. Hy neemt, zegt hy, het character van een haatlyk personaadje aan; van iemand, die, in koelen bloede, naar zyn welgevallen, zyn Evenmensch min of meerder pynigt; en gebruikt een middel dat de Wet zelve, terwyl zy 't voorschryft, wantrouwt. Uit dien hoofde veroordeelt hy ook de Wet, die de pyniging toelaat, als 'er gewigtige bewyzen tegen den beschuldigden zyn, zonder te bepaalen van hoeveel gewigts die bewyzen moeten weezen; laatende dus het geval, waar in niet of al te pynigen, in 't onzekere. - Dus oordeeit de Hoogleeraar over de Pyniging ter eigen schuldbekentenisse; maar tevens staat hy egter het gebruik der Pyniging toe, als ze, na dat het doodvonnis geslaagen is, aangewend wordt, ter ontdekkinge van medepligtigen, in gevallen, daar zulks noodzaaklyk geöordeeld mogt worden. Men kan, zegt hy, op die bekentenis van den verweezen beter staat maaken, en ze kan voor hem geen kwaade gevolgen hebben; zyn vonnis is opgemaakt, en blyft onveranderlyk, 't zy hy al of niet bekenne. Hy bevindt zig in een toestand, daar hy in 't kort voor den Hemelschen Regter staat te verschynen, die hem natuurlyk geschikt maakt, om de waarheid te zeggen. Het eenige belang dat hy nu nog heeft, is het mogelyk minste lyden te ondergaan, in de weinige oogenbilkken, die hy nog staat te beleeven, en zig in de gunste van zynen Opperregter aan te beveelen, door der waarheid de vereischte hulde te doen, en alle menschlyke inzigten aan dezel- | |||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||
ven op te offeren. 'Er is dus, vervolgt de Hoogleeraar, meer staat te maaken op deeze, dan op de voorgemelde pyniging; ja, alles wel overwoogen zynde, mag men op deeze bekentenis meer vertrouwen, dan op die van een gewoon getuigen, welke den Regterstoel van God, den wreeker aller loogentaal, niet zo naby voor zig beschouwt. Men vindt, 't is waar, overgegeeven Schurken, die, zelfs in hunne laatste oogenblikken, niet ernstig denken op de gevolgen van hun gedrag; maar de Wet, die hen plegtig onder den Eed gebrigt heeft, moet niet vooraf vaststellen, dat zy met Monsters te doen heeft; en buiten dien hebben de Regters nog genoegzaame gelegenheid om de gegrondheid of ongegrondheid der daar uit voortspruitende beschuldiginge na te gaan. - De Pyniging, die men preparatoire of voorbereidende noemt, als geschikt ter voorbereidinge tot het opmaaken van 't vonnis, is des volstrekt af te keuren; maar de zogenoemde prealable of voorafgaande Pyniging, die vóór de uitvoering van 't reedsgevelde Vonnis geschiedt, kan, als de omstandigheden zulks vereischen, regtmaatig aangewend worden. |
|