Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
Tafereel van Natuur en Konst. Grootdeels naar het Engelsche gevolgd. Dertiende Deel. Te Amsterdam by P. Meijer 1775. In octavo 304 bladz.MEn leidt ons in dit Deel, ter beschouwinge van 't geen Natuur en Konst ons voor oogen stelt in onze Nederlanden; welken, niet minder dan andere Gewesten, een aantal van opmerkenswaardige Tafereelen uitleveren, die ons in eene voegzaame orde vertoond worden. Vooraf verleent men een algemeen berigt of eene Landbeschryving van onze zo Vereenigde als dus genoemde Oostenryksche Nederlanden, met een nevensgaand verslag van den loop der Hoofdrivieren, en 't geen verder omtrent den aart van 't Land, en der Lugtsgesteldheid onzer Provincien in aanmerking komt. Op dit algemeene volgt eene ontvouwing van de merkwaardigste byzonderheden, welken deeze Gewesten in 't Ryk der Dieren, der Planten en der Delfstoffen bezitten; een beknopt verslag van 's Lands algemeene Rampen, en een breedvoeriger berigt van de uitvindingen en ontdekkingen, die men aan de Nederlanders verschuldigd is; byzonder van de Telescoopen en Microscoopen, met aantooning van derzelver nuttig gebruik; mitsgaders van de Thermometers. Hier by komt nog eene beschryving van 't papiermaaken, om dat het papier, schoon van geene Nederlandsche uitvinding, egter hier te Lande by uitstek goed gemaakt wordt; en deeze beschryving geeft, ten laatste in dit Deel, aanleiding tot een berigt van de zeldzaame wyze, op welke men gewoon is gemarmerd papier te maaken. - Leesgierigen vinden des in dit Deel, niet minder dan in de vroegere Stukken, eene groote verscheidenheid; en om 'er ten voorbeelde iets uit te kiezen, zullen wy het aangetekende, wegens de gesteltenis van lugt en grond, in ieder der zeven vereenigde Provincien, plaatse geeven. ‘In Zeeland word de lugt ongezond geoordeeld, doch de inboorelingen spreeken zulks tegen, en het kan zeer wel zyn, dat deeze ongezondheid alleen ten aanzien van de vreemdelingen, en niet van geboorene Zeeuwen plaats heeft. De ondervinding leert zekerlyk dat luiden, die gezond in deeze Provincie gekomen zyn, terstond in de zoogenaamde Zeeuwsche koortsen vervallen; het geen door sommigen aan de uitwaassemingen van het brakke water word toegeschreeven; terwyl anderen de oorzaak zoeken in de veranderlykheid der | |
[pagina 24]
| |
lugtsgesteltenisse, zynde het hier des morgens en des avonds dikwyls koud, en midden op den dag heet, gelyk meermaalen het geval is in landen, die aan de zee gelegen zyn. - De gesteltenis van grond is 'er zeer voordeelig, en men heeft 'er de beste vrugten in eenen ryken overvloed. - Het voornaamste dat 'er ontbreekt is turf, die van elders aan gebragt en duur betaald moet worden; welk gebrek egter eenigzins vergoed word, door de steenkoolen, die uit Engeland overkomen. In Holland veroorzaakt de laagheid van grond op de meeste plaatsen eene koude en vogtige lugt, die niet zeer dienstig is voor de gezondheid, schoon zy, die aan dezelve gewoon zyn, derzelver nadeeligheid weinig gewaar worden. - Deeze Provincie heeft zeer schoone Weilanden, die eene meenigte van melkkoeijen voedsel verschaffen. In het zuidelykst gedeelte, daar zy naast aan Zeeland grenst, als op de Eilanden Overflacquee, Voorn, Putten, Beijerland en elders, gelyk ook in het zoogenoemde Westland, brengt de grond zeer schoone graanen voort. Doch in de middelste deelen, langs de beide boorden van den Rhyn, ziet men schier niets dan Veenlanden, uit welken de beste soort van turf gebaggert word. In de Provincie Utregt is de gesteldheid van lugt zeer voordeelig, en de grond op de meeste plaatsen ongemeen vrugtbaar. Het is aanmerkelyk dat in dit Landschap, schoon klein van omtrek, eene groote verscheidenheid in de gesteltenisse van den grond plaats heest; want aan den oostkant naar de grenzen van de Veluwe, is het hoog en dor, en bestaat meest uit zandige bergen, die egter niet zeer hoog zyn, en welker heiagtige oppervlakte alleenlyk dient om eenig vee te voeden, en houtgewas voort te teelen. Aan den zuidkant, tusschen dit bergagtige gedeelte en den Lekstroom, vind men vrugtbaare bouwlanden, die, zelden of nooit ongemak van water hebbende, vroeg in het voorjaar kunnen bezaaid worden, en genoegzaam altyd eenen rvken oogst uitleveren. Ten westen, daar de Provincie aan Holland grenst, is de grond met den Hollandschen overeenkomstig, en bestaat meest uit welige weilanden, en ook voor een gedeelte uit veenen, te weeten naast aan Gooiland en Amstelland. Gelderland is, ten aanzien zyner lugtgesteltenisse, zekerlyk de gezondste van alle de Provincien. De grond is geschikt om alles voort te brengen, uitgezonderd het middelste gedeelte van de Veluwe, dat uit zandige bergen, heijen en bosschen bestaat; ook zyn 'er eenige streeken in het Graaf- | |
[pagina 25]
| |
schap Zutfen, waar de grond veen- en brakagtig is. - Men vind 'er een genoegzaam aantal van boomgaarden, die de andere Provincien eenen ruimen voorraad van appelen, peeren en kerssen verschassen. Voor het overige zyn 'er veele bouwen weilanden. Men moet egter aanmerken, dat de bezitters der binnenlanden meer voordeelen van dezelven zouden kunnen trekken, zoo het water, by hooge Rivieren, geene oorzaak was, dat sommige landeryen vry laat in het jaar bruikbaar worden. Overyssel is zoo veel niet bevolkt als de andere Provincien, en de grond is ook niet geschikt, om zoo veele inwooners te voeden; dewyl hy op de meeste plaatsen broek- of moerasagtig is, en niets dan turf uit kan leveren. Men vindt egter in het westelyke gedeelte, aan den oever van den Yssel, ook zeer goed bouwland, en men heeft 'er geen gebrek aan weilanden, schoon dezelven doorgaans vry schraal zyn. - Alleenlyk behoeven de Mastenbroeker weilanden voor geene in de overige Provincien te wyken. - Eindelyk is de grond hier op de meeste plaatsen laag en effen, en het is alleenlyk omtrent in het midden van de Provincie, waar een gebergte, dat egter niet zeer hoog is, zig van het zuiden naar het noorden wend. - De jagt is in deeze Provincie zeer goed, en dezelve verschaft eene aangenaame uitspanning aan veele edelluiden, die in dezelve hun verblyf houden. Ten aanzien van lugt en grond heest de Provincie Friesland zeer veel overeenkomst met Holland, voornaamlyk in het zuidwestlykste gedeelte, naar Leeuwaarden gerekend. Men vind in het zelve voortreflyke weilanden; ook wast 'er overvloed van hooi, waar van veel naar Holland word overgezonden. In andere deelen vind men zeer schoone en vrugtbaare bouwlanden, en ook zand- en veengronden. In dezelven zyn ook veele goede weilanden, sommige heivelden en veele voordeelige houtgewassen en bosschen. In Groningerland komt de gesteldheid van lugt en grond zeer wel overeen met die van Friesland. Men heeft hier meest laag land, dat schoone weilanden uitlevert, tot voedsel voor allerlei tam vee, op welks voortfokking de inwooners zich meest toeleggen. Ook zyn 'er verscheidene akkers, die goed koorn voortbrengen. Het veenland is 'er zoo overvloedig en zoo goed niet als in Friesland. Naar den kant van het Drentsche word de grond hei- en zandagtiger, en is best geschikt voor houtgewas.’ | |
[pagina 26]
| |
Om by dit berigt nog een staal van eene andere natuur te geeven, zullen wy ons bepaalen tot de beschryving van het zonderlinge Insect Ephemeron, zo veel als Dagdiertje, geheeten, waarvan men ons het volgende meldt. In den mond van de Rivier de Maas, en in de Lek, de Waal en meer andere takken van den Rhyn, vindt men jaarlyks eene ongemeene soort van insekt, Ephemeron genaamdGa naar voetnoot(*), merkwaardig uit hoofde van de kortheid van deszelfs leeven, gelyk de naam zelf aanduid. Het is eene soort van vlieg, die vier vleugels, zes pooten, en twee lange hairige staarten heeft. Het midden van den zomer is de gewoone tyd van deszelfs verschyning, en het leeft maar vyf of zes uuren, wordende des avonds om zes uuren gebooren, en stervende des nagts omtrent elf uuren. Doch wy moeten aanmerken, dat dit diertje, eer het de gedaante van vlieg aanneemt, zich wel drie jaaren onder die van worm, in een celletje of kluisje van klei, onthoud. Het begint zyne verandering of zyne gedaantewisseling, met zynen rok te schudden, en dit gedaan zynde word het vlug en ligt: het besteed de weinige uuren van zyn leeven met over de wateren te zweeven, waar op het wyfje haare eijeren, en het mannetje zyn zaad laat vallen, zoo dat zy daar bezwangerd wordenGa naar voetnoot(†). Deeze eitjes zakken door hunne zwaarte naar den groud, en worden door de warmte der zonne uitgebroed, waar na 'er kleine wormpjes uitkomen, die zig celletjes in de klei maaken, | |
[pagina 27]
| |
en op dezelve aazen tot den tyd hunner herscheppinge. De wyze Schepper heeft hen van de noodige werktuigen voorzien, tot het graaven van deeze celletjes; hunne voorpooten zyn genoegzaam als die van een mol gevormd, en hunne tandagtige kaaken, wel gelykende naar de schaaren van kreeften, dienen hun om de klei door te booren. Deeze wormen zyn van verschillende grootte van een tot drie duimen lang, naar maate van hunnen ouderdom. Zy hebben allen veertien ringen, welker eerste aan den kop is, de drie volgende zyn aan de borst, en de tien overigen aan den buik en den staart. Ten opzigte van de kleur staat aan te merken, dat de kleinste blaauwagtig zyn, wat naar den geelen trekkende; hunne oogen zyn bruin, maar worden door den tyd zwart, en eindelyk word de geheele worm bleek geel. In deezen staat omtrent drie jaaren gebleeven zynde, word hy in een gevleugeld diertje herschapen, verlaat zyne celle, en ryst uit het water, om in de zomersche avonden op deszelfs oppervlakte te zweeven en te spelen, eitjes te leggen, en na verloop van weinige uuren (gelyk wy reeds gezegd hebben,) te sterven. Geduurende dit korte leeven eet de Ephemeron niets, en is ook niet voorzien van deelen, die tot het nuttigen en verteeren van voedsel vereischt worden; zoo dat het eenigste oogmerk van zyne vormverandering schynt te zyn, de voortplanting en vermenigvuldiging van zyn geslagt.’ |
|