Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Verzameling van eenige Stukken, raakende de Gevoelens van den Heer Mozes Mendelszoon, omtrent den Joodschen en Christelyken Godsdienst. Te Utrecht, by H.v. Emenes 1775. In groot octavo 74 bladz.AL voor enigen tyd hebben wy gewag gemaekt van een Brief van Mozes Mendelszoon, aen den Heer Diaken Lavater, geschreven, by gelegenheid van ene soort van uitdaging, om hem, als 't ware, te noodzaken, tot ene openbare verklaring van zyne gevoelens, wegens den Joodschen en Christelyken Godsdienst. Wy hebben toen gemeld hoe deeze verstandige Jood dit, schoon welmenend, echter onvoorzichtig voorstel van den yverigen Christen van de hand gewezen heeftGa naar voetnoot(*). De Lezer kan uit het diestyds gezegde opmaken, wat 'er van de hoofdzaek tusschen Mozes Mendelszoon en Lavater zy; doch de hier boven aengekondigde Verzameling van Stukken heldert dit onderwerp nader op; en de byzonderheid van 't voorval maekt deze Papieren te aenmerkenswaerdiger. Aen 't hoofd dezer Verzamelinge staet de Opdracht, welke de Heer Lavater geplaetst heeft, voor bonnets Onderzoek der bewyzen voor den Christelyken GodsdienstGa naar voetnoot(†); waer in hy den Heer Mozes Mendelszoon uitnoodigt, om dat Geschrift te toetsen, en 't zelve, zo hy 't niet bondig mogte vinden, openlyk te wederleggen, of anders te doen 't geen Socrates gedaen zou hebben, indien hy dat Boek gezien, en onwederleglyk gevonden had. Daer aen volgt de opgenoemde Brief van Mozes Mendelszoon, welks inhoud wy reeds gemeld hebben. By dezen komt nu, ten derde, het Antwoord van Lavater aen Mozes Mendelszoon. Zyn Eerwaerde erkent, in die soort van openlyke uitdaging, hoewel met een goed hart geschied, enigermate misgetast te hebben, en beantwoord verder enige byzonderheden in dien Brief voorgedragen. Op het doorbladeren dezer Brieven kan men niet wel nalaten, de wederzydsche Schryvers, in hun zedelyk character, hoog te achten. Mozes Mendelszoon komt voor als een eerlyk Man, die den Joodschen Godsdienst, in overtuiging van de Godlykheid der Mozaïsche Openbaringe, verstandig belyd; en tot nog geen voldoende reden vind, om den Christelyken Godsdienst te | |
[pagina 12]
| |
omhelzen; oordeelende in tegendeel, na ernstige overweging, gehouden te wezen, om in de belydenis van zynen Vaderlyken Godsdienst te volharden. Lavater vertoont zig, aen de andere zyde, als een yverig gemoedlyk Christen, die 't van zyn pligt oordeelt zynen Vriend, ware 't mogelyk, op te leiden, ter overtuiginge van de Godlykheid der Euangelieleere; 't welk hem, begrypende dat zyn voorgaende stap min of meer onvoorzichtig geoordeeld mogt worden, een anderen weg doet inslaen, in hoope van langs denzelven gelukkiger te slagen. Hy tracht zyn Vriend, daer wigtige redenen hem wederhouden van zich openlyk uit te laten, te bewegen, tot ene byzondere briefwisseling over het voorgestelde onderwerp; dat hy hem gelieve te zeggen, waarin Bonnets onderzoek tegen de rede aenloopt, en hem zyne tegenbedenkingen, 't zy dan tegen Bonnets bewys, of tegen de door hem verdeedigde zaek mede te deelen; latende het vervolgens op beiderzydsch goedvinden aenkomen, om die briefwisseling in 't geheel, of alleen derzelver besluit, ten enigen tyde gemeen te maken. Aen dezen Brief is ten laetste nog gehegt een Byvoegsel door den Heer Mozes Mendelszoon, welken de Heer Lavater zyn Antwoord geschreven toegezonden had, voor dat hy het ter drukperse gave. In dit Byvoegsel doet hy Lavater, met opzicht tot de erkende mistasting, alle recht wedervaren; en geeft te kennen, dat deszelfs Opdracht hem het Geschrift van Bonnet, gelyk hy nu bemerkt, uit een verkeerd gezichtpunt heest doen beschouwen. Uit hoofde dier Opdracht las hy 't als een geschrift ter overtuiginge van Jooden geschreeven, en des kwam het hem, gelyk hy toont, met reden niet voldoende voor: maer nu, ziende dat de Schryver het oog heeft op de ongeloovigen zyner Kerke, velt hy 'er een gunstiger oordeel over; erkennende dat het zeive, naer dat oogmerk, van meer gewigt, en den Here Bonnet waerdiger is, dan hy zich voorheen had kunnen voorstellen. Wyders betuigt hy zyne hoogachting voor dien Schryver, en weert ene verdenking van zich af, dat hy hem als Wysgeer van Letterdievery beschuldigd zou hebben. - Dan wat voorts de hoofdzaek, door Lavater bedoeld, betreft, hy verklaert ten minste, uitdruklyk, niet genegen te zyn, om daer over openlyk te twisten; en zyne deswegens gegeven reden toonen vry duidelyk, dat het niet of naeuwlyks te wachten zy, dat hy zich in ene byzondere briefwisseling over dat onderwerp zal inwikkelen. Het komt hem voor dat Lavater en hy te zeer van grondstellingen ver schillen, om elkander in dit Stuk te vinden: hy vreest dat ze beiden het spoor der reden, in 't twistgeding, byster zouden | |
[pagina 13]
| |
raken: en hy is van oordeel dat een Wysgeer zich gerust moet stellen; wanneer hy met verstand getwyfeld heeft, en volgens zyn beste weten tot zekerheid gekomen is. - Na zodanig ene verklaring, hoewel ze niet voldoende geoordeeld moge worden, kan Lavater hem niet wel verder dringen, zo 'er zich geen gunstiger gelegenheid opdoe; dan veelligt zou het voorgevallen den Wysgeer in 't vervolg nog wel eens aenleiding kunnen geven, om het Stuk op ene audere wyze in te zien. Mogt hy dan goedvinden, om, op Lavaters verzoek, ‘de wysgerige gronden te melden, op welken hy de Godlykheid van den Joodschen Godsdienst vestigt’; zo zou Lavater, zonder in een twistgeding te treden, zich kunnen verledigen, om na te gaen; ‘hoe verre die eigenste gronden pleiten voor de Godlykheid der zendinge van Jezus’; hoedanig een onderzoek en vergelyking eens Wysgeers, die 't om waerheid te doen is, niet onwaerdig geoordeeld kan worden; schoon hy reeds, naar zyn beste weten, party gekoozen hebbe. - De Heer Moses Mendelszoon neemt eindelyk deze gelegenheid waer, om aen 't slot van dit Byvoegsel den Lezer onder 't oog te brengen, hoe onheusch hy behandeld zy in de Schriften van Dr. Kölbele, en hoe deszelfs schryfwyze eer versmading dan wederiegging verdiene. Menschen van die natuur als Dr. Kölbele zyn eer geschikt, om dezulken, die den Christelyken Godsdienst niet omhelzen, te verbitteren dan te verbeteren; en derzulker schryftrant benadeelt niet zelden den invloed der waerheid. |
|