Uytertse hylickmaeckers
(na 1677)–Anoniem Uytertse Hylickmaeckers– AuteursrechtvrijVol soetigheydt, ofte Amsterdamse kermiskoeck, opgedist voor de genoode kermis gasten en aerdige sangers en sangeressen
Op een rare Voys.
DAer was een aerdigh Begijntje
’s Morgens vroegh op gestaen,
drie uurtjens voor den dagen,
Dagen, dagen, dagen,
Uyt wandelen sou sy gaen.
Doen sy ter halver wegen,
| |
[pagina 75]
| |
Ter halver wegen quam,
Den pastoor van den dorpe,
Dorpe, dorpe, dorpe,
Haer in ’t gemoete quam.
Ick wensch u goeden morgen,
Godt geef u goeden dagh,
Ick wou soo garen biechten,
Biechten, biechten, biechten,
Leggen mijn sonden af.
Wou jy soo garen biechten,
Leggen jou sonden af,
Soo knielt her voor mijn neder,
Neder, neder, neder,
Al in dat groene gras.
Dat Begijntje knielde neder,
Al in dat groene gras;
Hy gafde benedictie,
Dictie, dictie, dictie,
Daer sy af gekomen was.
Nu heb ick niet meer te biechten,
Nu heb ick niet meer misdaen,
Als dat ick gister avondt,
Avondt, avondt, avondt,
By een soo’n Jongelingh lagh.
Al heefthy by my geslapen,
Hy heeft my niet misdaen,
Hy geneesde my van den tantpijn,
Scheurbuyck ende kinckhoest,
Daer ick mede beladen was.
|
|