Utrechts zang-prieeltjen(1649)–Anoniem Utrechts zang-prieeltjen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Mey-Liedt. Toon: B Loosend' Aurora, Roos-verwig van wangen, Spanden haer Wagen op Majaes mid-nacht; Wantse was met grooten yver bevangen, Om met Diana te rijden ter Iagt: Maer doense Iaegden, Door Bosch, en Dal, Vonden sy maegden, een groot getal, Die besig waren, Met Bloempjes garen, En toyden heur hayren, Met bly geschal. 2 Sy songen daer een soo vrolijken Liedje, Dat sich het Bosje beweegde daer van; De Herders die speelden daer elck op een Rietje, Met den Geyt-voetigen hippelaer, Pan: Dat dorre Boomen, Door 't Lente-vyer, Ja koele Stroomen, Ontvonkte schier: De woelende Beeken, Die scheenen 't ontsteeken: Mits hoorden ick spreken, Een geestig Dier. [pagina 58] [p. 58] 3 Loflieflijcke Lente, gy die ons met Bloemen, Heuvels, en Dalen, soo cierlijk bepronkt, Met duysent kleurtjes, waer door dat u roemen d'Herdertjes, die gy het hertje ontfonkt Wanneerse danssen, Vast handt, aen handt, Gekroont met kranssen, In 't open Landt: Gy doet de Herd'rinnen, De Herdertjes Minnen, Dat yeder van binnen, Vol liefde brandt. 4 Siet hoe de Bloemen, en Kruyden der Hoven, Die de Godinnen Flora ons telt, Schijnen de lieflijcke Lente te looven: Hoort hoe dat Phillis haer lof vermelt? Men hoortse schrillen, Op toonen hoog, Men sietse drillen, Als ofse vloog: De pluymige Dieren, De Lente ook vieren, Met soet tierelieren, Voor yeders oog. 5 Spart'lende Visjes, in woelende Beeken, Siet men nu bakeren op de vloet: Ia alles wat leeft dat voelt sich ontsteeken, Door Lentsche kragjes in 't edelste bloet: [pagina 59] [p. 59] Komt aertsche Eng'len, Aentrekkend' goet, En helpt ons streng'len, Een Roosen-hoet, Om op de vlechten, Van Flora te hechten, Met d'Herdertjes knechten, Aen Amstels vloet. J. Volhart. Volhart in liefde. Vorige Volgende