Utrechts zang-prieeltjen
(1649)–Anoniem Utrechts zang-prieeltjen– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Stem: Coridon die weyde Schaepen.'t W As een Vrijer jonck van dagen,
Dese had noch noyt gevrijt,
't Was in 't koelste van de tijt,
Of het woey veel koude vlagen,
Geen verkoeling hy en vand,
Want hy was in lichten brand.
2 Hy bestond hem eens te mallen
Met een stuk geneuglijk vleys;
En hy vond van reys, tot reys,
Dat dit Dier had goet gevallen:
Maer sy socht een ander liedt,
En dien deun verstond hy niet.
3 Heer! wat hebje soete treeken,
Heer! wat is u woelen soet,
| |
[pagina 37]
| |
Sprak sy met ontsteeken bloet:
Wilje mijn wat vorder spreeken?
Neem jou tijd, en stonde wis,
Wijl'er stond, en plaetse is.
4 Lieve susje, wat mach 't wesen?
Och! ik word soo seer geport;
En ik weet niet waer'et schort:
Mocht ik met dees' kus genesen,
Dan soo liet ik u met vre'e,
En mijn matte leden me'e.
5 Wel gy kunt'et krachtich seggen,
Ik sou meenen het was waer;
Komt mijn Vryer, komt mijn vaer.
Siet dees' ronde borsten leggen,
Plukt'et eerste Venus-kruyt,
Daer spruyt meerder vreugde uyt.
6 Hoe? beginje my te quellen?
Kijk dit weesen en bedrijf;
Wel wat sel dit bloote lijf?
Wel wat sellen dese vellen?
| |
[pagina 38]
| |
Dese quabben met'er twien,
Wie sou daer vermaeck in sien.
7 Hoe staet Jochim; tast beneden,
Heer wat ben je grouw'lijk plat;
Foy wat duyvel wat is dat?
Foy wat duyvle morsigheden,
Steld die vreugd vry aen een kant;
Foy wat kreeg ik in mijn handt.
8 Ik word bang, en sou wel spouwen,
Dat my dit van jou geschiet,
Waer je vroom, je had dat niet:
Waer je bent ik sal je schouwen
Voor de spijt aen my begaen,
Nou is al mijn brand gedaen.
9 Loop gy Buffel, loop gy Vlegel,
By de beesten op het landt,
Daermen sulken beest niet vand:
En ik seg met sinnen kregel,
In het minste, en het meest
Hy is slimmer als een Beest.
Niet Eygens. |
|