De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel
(1972)–Anoniem Ulenspieghel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina IV]
| |
[pagina 1]
| |
[Tijl Uilenspiegel]De nagedachtenis van Tijl Uilenspiegel is niet alleen dierbaar aan de Hollanders en de Duitschers, maar vervrolijkt mede de mindere standen in het naburige België, Zwitserland, Frankrijk, Polen en Engeland, ja ook in Italië. Zijn naam heeft zelfs aan de fransche | |
[pagina 2]
| |
taal het aardig woord espiègle geschonken, dat door de Akademie is aangenomen, en toegepast wordt op eenen geestigen en vernuftigen grappenmaker. Weinige volkshelden deelen zoodanig eene eer met hem. Gewoonlijk stelt men den levenstijd van Uilenspiegel, in de tweede helft van de dertiende eeuw; evenwel laat Karl Flögel hem handelen in het eerste gedeelte der veertiende eeuw, en vestigt zijne stelling op eenen grafsteen aan de nagedachtenis van Uilenspiegel gewijd en gevonden op het kerkhof van Mollen, een dorp vier mijlen van Lubeck met het jaartal 1350. Men las voorheen op dezen steen een duitsch opschrift, met den naam en de goede nagedachtenis van den overledene. Gesner vond denzelve niet in 1754; in dien tijd was er niets van overgebleven, dan de voorstelling van eenen katuil, en van eenen spiegel. Maar toen Gesner onderzoek deed naar de overblijfselen van Uilenspiegel in Mollen, alwaar vele | |
[pagina 3]
| |
familien zijne beeldtenis meenen te bezitten, zag hij in eene kast van de raadkamer een' ouden wapenrok, welke men hem zeide, aan de zen grappenmaker toebehoord te hebben. Evenwel weten alle of bijna alle vlamingen dat er bij den toren van de groote kerk van Damme een grafsteen geweest is, (dit monument moet, indien hetzelve thans niet meer aanwezig is, eerst kortelings zijn weggeraakt) opgerigt ter nagedachtenis van Uilenspiegel. Op dezen steen was een katuil afgebeeld, zit tende op eenen spiegel; men vond er een opschrift op, hetwelk Van Merlen heeft geplaatst op een gegraveerd afbeeldsel van onzen held, door hem zeker naar zijne verbeelding gemaakt, en van dezen inhoud; ‘sta wandelaar! zie hier Tijl Uilenspiegel gezeten, die u smeekt, God voor de rust van den vrolijken nar te bidden. Gestorven in het jaar 1301Ga naar voetnoot*. | |
[pagina 4]
| |
Men heeft uit het verschil van datum, tusschen het monument van Damme en dat van Mollen opgemaakt, dat er twee Uilenspiegels zouden bestaan hebben, waarvan de vader in Vlaanderen en de zoon in Saxen zoude geboren zijn, en dat men uit de grappen dezer twee snaken, eenen bundel zoude te zamen gebragt hebben, iets dat niet onmogelijk is, want wij kunnen de droomerijen niet aannemen van eenige oude geleerden, vijanden van vrolijkheid en vernuft, die met veel deftigheid de vraag hebben overwogen, of er wel ooit iemand van den naam van Uilenspiegel geweest zonde zijn.Ga naar voetnoot* Zonder toch van Vlaanderen te spreken, waar zijne nagedachtenis zoo levendig is, hebben vele steden van Duitschland de tee- | |
[pagina 5]
| |
kenen van zijn verblijf binnen hare muren heiliglijk bewaard. Men wijst nog altijd te Aken, bij den toren van Grams, het kleine huis aan, waarin hij zich ophield. Neurenberg, Praag, Mollen, Lubeck en honderd andere plaatsen in het noorden, hebben even belangrijke overblijfselen aantewijzen. Wij moeten dus de gewaagde stelling van Paquot, of de steen van Damme ook het graf van den geestigen Jacob van Maerland zoude dekken, afwijzen; ziedaar de eigene woorden van dien geleerden: ‘Van Maerland was op zijnen marmeren grafsteen afgebeeld, als doctor in de wijsbegeerte, lezende voor eenen lessenaar: de vogel van Minerva, zinnebeeld der waakzaamheid verscheen op zijne zijde. Men heeft toen deze beeldtenis uitgesleten was, de lessenaar voor eenen spiegel genomen, en den naam van den vogel, waarvan wij spraken, er bij gevoegd hebbende, vormde men er den gelukkigen naam van Uilenspiegel van of spiegel der Ui- | |
[pagina 6]
| |
len; vervolgens bouwde men op dezen grondslag de geschiedenis van Uilenspiegel, die in alle talen overgebragt en in Europa verspreid is.’ Maar het is niet geoorloofd zoo ligtvaardig al de overleveringen der oudheid weg te cijferen, zoo als die voorgewende critici, die het bestaan van Lucretia en de Horatiën hebben ontkend; hierdoor zoude men aan Hardouin aansluiten, die Cicero en Virgilius ontkende. Behalve het opschrift, dat wij zoo even aanhaalden, en dat ons niet toeschijnt verzonnen te zijn, is het dan toch wel denkbaar, dat Uilenspiegel, wiens geschiedenis bij het gansche noorden in het begin der vijftiende eeuw bekend was, zijn aanzijn alleen verschuldigd zijn zoude aan eene woordspeling door een toeval in eenen hoek van Vlaanderen ontstaan? Zekerlijk niet, en hetgeen Paquot er toe heeft kunnen brengen, om, even als een klein aantal andere schrijvers, de waarheid van het bestaan van Uilenspiegel in twijfel te trekken, is, dat Van | |
[pagina 7]
| |
Maerland mede in het jaar 1301 is overleden; dat de naam Uilenspiegel veel overeenkomst met eene woordspeling heeft, en dat men zijne geschiedenis overladen heeft, met eene menigte lompe en onhebbelijke guitenstukken en aardigheden, waaraan hij denkelijk geen het minste deel heeft gehad. Zoo volgt het geenszins, dat men het bestaan van den vader van Telemachus behoeve te loochenen, om dat de Grave aan zijne verbeelding heeft bot gevierd, en Ulijsses Vlissingen laat stichten of rondzeilen op de Maas. Men heeft eene menigte geschiedenissen van Uilenspiegel, allen van elkander verschillende, in alle talen uitgegeven. Vlaanderen, dat hem opeischt, maakt ook aanspraak op zijnen eersten historieschrijver. Het is zeker, dat de oudste exemplaren van dat boek in oud vlaamsch zijn geschreven, hetwelk sommigen in hunne aanmatiging saxisch of platduitsch heeten. Tot het laatste der vijftiende eeuw was er | |
[pagina 8]
| |
geen onderscheid tusschen deze tongvallen. Albert Durer zegt in het dagboek zijner reize, dat hij twee exemplaren van Uilenspiegel in de Nederlanden gekocht heeft. De oude fransche overzetting is uitgekomen, als eene nieuwe verbeterde overzetting uit het vlaamsch. Men leest hetzelfde op den titel van de uitgave van Antwerpen van het jaar 1579. In 1558 heeft Jan Nemius te 's Hertogenbosch, en in 1567 Gillis Omma (Oegidius Periander) te Brussel eene overzetting in latijnsche verzen van de lotgevallen van Uilenspiegel gegeven; en men kan zeggen, dat men het meest zich met het schrijven zijner geschiedenis heeft bezig gehouden op de voornaamste schouwplaats zijner feiten. Ziedaar de geschiedkundige inleiding, welke eene nieuwe uitgave verrijkt, die met houtsneden versierd onlangs te Brussel is uitgekomen. Dit voorwoord is daarom belangrijk, wijl het ons de voorvallen en snakerijen, die in dit boek | |
[pagina 9]
| |
voorkomen, uit een geheel ander oogpunt leert kennen. In ons vaderland blijft bij de mindere standen der maatschappij en bij kinderen, de grappen van Uilenspiegel eene geliefkoosde lectuur, en het is, ten einde de vroegere uitgaven, met zoo vele grove, vuile en niet passende uitdrukkingen, door een meer gekuischt verhaal te vervangen, waardoor de smaak van het algemeen, minder zoude worden bedorven, dat de overzetter zich de moeite heeft gegeven, om de nieuwe brusselsche uitgave in de hand te nemen en dezelve ook nog van min kiesche uitdrukkingen gezuiverd, te vertalen. Is dit boekje evenwel uitsluitend voor de volksklasse en voor kinderen geschikt? de vertaler gelooft dit niet. Menig een zal uit het voorbeeld van Uilenspiegel kunnen leeren, hoe vlugheid van verstand en scherpzinnigheid, iemand uit de moeijelijkste omstandigheden des levens redden kunnen, en velen die in hun le- | |
[pagina 10]
| |
ven door Uilenspiegels bedrogen zijn, kunnen in den spiegel, die onze held in de hand houdt, hunne beeldtenis zien teruggekaatst. |
|