Uitgelezen 5. Reakties op Boeken
(1981)– [tijdschrift] Uitgelezen. Reakties op Boeken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||
marten toonder
| |||||||
De grote onthaler (1977)Op mijn bureau lag De grote onthaler van Marien Toonder. Op het omslag roomsoezen, vruchtengebakjes en een bolle pudding met slagroom. Binnenin op elke bladzijde drie plaatjes met daaronder de tekst. ‘Zo,’ zei mijn dochter van twaalf misprijzend en ze liet het boek tussen duim en wijsvinger heen en weer slingeren, ‘hebt u weer zo'n kinderboek gekregen? Ik snap niet dat u dat leest. Ik begrijp ze best, maar ik vind er niks an.’ Het antwoord: ‘Wacht maar een paar jaar, dan snap je ze niet meer. En dan nog een paar jaar wachten en dan zul je ze zo langzamerhand wel gaan begrijpen.’ Het antwoord werd niet begrepen (nog niet) en toch was het waar en die waarheid stempelt de Ollie B. Bommelboeken van Marten Toonder tot literatuur. Ze hebben op z'n minst twee lagen. De eerste laag is het gekke verhaal over een eigenwijze beer die alles beter weet, maar steeds gered moet worden door een klein wit katertje. Tussen die bedrijven door gebeuren er veel dingen die in een redelijke maatschappij niet gauw zullen gebeuren. Leuke dingen? Eigenlijk niet. Ze zijn niet grappig-zonder-meer en daarom zeggen kinderen over de Bommelverhalen: niks an. Als ze dertien, veertien zijn, kan er iets beginnen te schemeren. Wie op die leeftijd een Bommelverhaal eens herleest, zegt niet zo gemakkelijk meer: alles begrepen, maar niks an. Onbewust of half-bewust voelt de lezer aan, dat er iets achter zit. Dat is dan de tweede laag, de achtergrond, door Marten Toonder verstopt in symbolen, zinswendingen, situaties. Wie enige behendigheid in lezen heeft gekregen, is op zijn hoede als hij een Bommelverhaal ter hand neemt. Hij leest zoekend, combinerend, concluderend. En dat doe je alleen met literatuur. Een paar voorbeelden: De bovenbazen is een maatschappijkritisch verhaal over geldmagnaten. De killers is een satire op de vertrossing. De kwinkslagen heeft reli- | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
gieuze trekken. Het laatste voorbeeld werk ik even uit, omdat het raakpunten vertoont met De grote onthaler. Bommel zegt op een gegeven moment tegen Tom Poes: ‘Ach, ik bevind mij in grote geloofsnood, jonge vriend!’ Tom Poes leert hem dan, dat hij in zichzelf moet geloven en zo herwint Bommel zijn zekerheid. Maar ‘de oude uit het bos’ beweert, dat zeker-weten ook maar een soort geloof is, opkomend uit jezelf. Met andere woorden: de mens maakt zijn eigen geloof in zijn eigen hart. De kwinkslagen is niet los te denken van de ontwikkelingen in de moderne theologie, die het accent verlegt van: God die zich geopenbaard heeft, naar: de mens die zijn eigen geloof maakt. Een Bommelverhaal lezen is altijd: lezen tegen de achtergrond van de maatschappij en wat daarin te koop is. Vele verhalen zijn erg lichtvoetig, andere vragen een goed inzicht in ‘de structuren van de maatschappij’. Het is nog niet zo lang geleden dat de Bommelboeken niet op de literatuurlijsten van scholieren werden toegestaan. Geen strips op de lijst! De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen stuurde in 1948 zelfs een brief naar de scholen om de leraren op te roepen: verhinder zoveel mogelijk het lezen van stripverhalen, want ze maken leesluie mensen. Had de minister een beetje gelijk? Het is ook nu nog een interessant discussiepunt. Wat de Bommelverhalen betreft, had hij in elk geval geen gelijk. Eigenlijk is Bommel geen echte strip. Een stripverhaal is een beeldverhaal in stroken, die in de tekeningen een voortschrijdende handeling laten zien. Vaak ondersteunt de tekst het beeld. Het beeld is het fundament.
Bij Bommel is het anders. Op elke bladzijde komen wel (meestal drie) plaatjes voor, maar de tekst die eronder staat is het belangrijkste. Je zou het verhaal kunnen lezen en begrijpen met de hand op de plaatjes. Toch gaat er dan iets verloren. De beelden helpen de sfeer te bepalen. Ze laten zien in welke omgeving het verhaal speelt, vaak een wat sprookjesachtige omgeving. De plaatjes zeggen dus: het verhaal gebeurt in een ruimte die de lezer vreemd is, het gebeurt niet echt, je moet er met je fantasie mee aan het werk om de diepere betekenis te begrijpen. Bovendien ondersteunen de plaatjes de meespelende figuren. We kunnen zien hoe ze zijn, we kunnen constateren dat ze altijd dezelfde kleren dragen. De plaatjes werken karakterbepalend wat de figuren betreft. Een enkele keer voegen de tekeningen iets toe aan het verhaal. In De grote onthaler is dat bijvoorbeeld het geval op bl. 57. De ‘meerdere’ die tot een ‘lagere dienaar’ spreekt, heeft vleugels en krijgt hierdoor een bovennatuurlijk karakter, hij is een soort engel. Zijn de Bommelverhalen stripverhalen? Laten we ze rekenen tot de grensgevallen. De tekst is weliswaar het belangrijkste (en dat is bij de echte strip nooit het geval), maar de plaatjes kunnen toch niet gemist worden om hun hulp bij de sfeerbepaling en de karakterbepaling. | |||||||
Een echt BommelverhaalDe grote onthaler is een echt Bommelverhaal. Dat is vooral te merken aan de hoofdfiguren. In de loop der jaren zijn ze in de vele Bommelverhalen nooit veranderd. Het zijn flat characters, met een aantal vaste herkenningspunten. Zelfs uiterlijk veranderen ze weinig. Ollie B. Bommel is, sinds 1941 toen Marten Toonder hem in De Telegraaf het leven schonk, niet ouder geworden, hij draagt dezelfde geruite jas en is dezelfde onhandige opschepper gebleven, met onder de oppervlakte hetzelfde goedwillende hart en dezelfde hulpeloosheid. Hij staat bol van de clichés: als je begrijpt wat ik bedoel, geld speelt geen rol, met mijn teer gestel, hoe vreselijk is dit alles, enz. enz. | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
Tom Poes daarentegen is de kleine handige duvel, die in de nood steeds een list weet te verzinnen. Soms functioneert hij als het geweten van de heer Bommel, altijd is hij zijn uitredder. Clichés gebruikt hij niet, of het moest zijn een uitdrukking als ‘Dat geeft te denken’ of ‘Daar zit iets achter’, maar daarmee toont hij juist zijn intelligentie. Hij combineert, deduceert, concludeert en blijft bescheiden. Bommel kan hem niet missen, maar zal dit niet gauw toegeven. In De grote onthaler zijn naast Bommel en Tom Poes nog enkele vaste hoofdfiguren. De ambtenaar Dorknoper is ook hier de echte ambtenaar, de bureaucraat. Als er een botsing met een trein dreigt, prevelt hij nog: ‘Waarom remt de machinist niet? Ik zal niet verzuimen daarvan een aantekening te maken.’ (62) Nog een typische uitspraak: ‘Mijn horloge is blijven staan omdat ik het niet opgewonden heb voordat ik ging slapen, omdat ik niet ben gaan slapen. Hoe kan ik op zo'n manier mijn overuren bijhouden?’ (80). Commissaris Bas is even ordelijk als Dorknoper (maar menselijker) en bijna even dom als Bommel (maar doortastender). Een zonder machinist wegrijdende trein past niet in zijn schema en brengt hem van zijn stuk (67). Wammes Waggel is de ongecompliceerde homo ludens, de spelende mens, die de situaties niet overziet, maar er een even vrolijke consument om blijft. Ook in het taalgebruik past De grote onthaler in de lange rij Bommelverhalen. Marten Toonder maakt graag gebruik van de ironische overdrijving. Als Bommel en Dorknoper samen overdekt zijn met een laag lijm, staat er: ‘Het waren heer Bommel en de ambtenaar Dorknoper, die vol haatgevoelens aan elkaar verbonden waren.’ (50). En even later: ‘Heer Bommel verwijderde zich met plakkende tred, en de verkleefde beambte volgde.’ (51). Deze stijl werkt (net als bij Simon Carmiggelt) relativerend. Nieuwgevormde woorden (neologismen), waar Toonder sterk in is, komen in dit verhaal niet zoveel voor. Toonder reserveert ze eigenlijk alleen voor de versnaperingen waaraan de Grote Onthaler zich te barsten eet: lomzwoelers, klambolen, oelewoelers. Ze versterken het onwerkelijke aspect van het verhaal. Tot het bijzondere taalgebruik behoren natuurlijk ook de vaste uitdrukkingen van Bommel, die met hun grote aantal laten zien, hoe graag Bommel zijn innerlijke holheid verschuilt achter woorden. Een echt Bommelverhaal is De grote onthaler dus, geen verhaal uit de werkelijkheid van alle dag. De personen en de omgeving zijn geladen met iets magisch. Toch verliest Toonder ook nu de band aan de werkelijkheid niet uit het oog. Achter zijn figuren schuilen mensen met menselijke kwaliteiten en (vooral) gebreken. Dat is het belangrijkste raakpunt met de werkelijkheid. Maar er zijn ook minder belangrijke, zoals het feit dat op 19 mei 1977 voor het laatst de Oriënt Expres reed. Dit zal voor de schrijver wel het startpunt geweest zijn van zijn verhaal, het kristallisatiepunt, waaromheen zich De grote onthaler groepeerde. Dan nu maar het verhaal. | |||||||
De rondrijdende treinIn het Ugelmoer ontdekt Bommel een spoorlijn die al lang opgeheven is, maar waarop tot zijn verbazing nog een stoomtrein blijkt te rijden. Wammes Waggel, de stationschef, zwaait met zijn lamp, de trein stopt en Bommel stapt in. Een kaartje kan hij in de trein wel kopen. Al gauw komt er een conducteur opdagen, die heer Bommel een koude rilling bezorgt, want hij heeft de gelaatstrekken van een doodshoofd. ‘De trein gaat nergens naar toe,’ legt de conducteur uit. ‘Hij gaat altijd maar rond op een baan zonder einde. Maar er is wel het tussenstation Limbus waar u uit kunt | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
stappen en waar u zich kunt onderscheiden door een reisdoel te kiezen. Of het u lukt is natuurlijk de vraag. Maar het is leerzaam voor de Grote Onthaler.’ (14). Wie de Grote Onthaler is, blijft voorlopig duister. De conducteur kent nog andere namen voor hem: de Verheven Vergaster, de Grote Herberger, de Genadige Gastheer. Op dit punt van het verhaal aangekomen, gaan de gedachten van ‘de oplettende lezertjes’ ongetwijfeld al naar de achtergrond, de tweede laag van het verhaal. Zou de eeuwig rondrijdende trein misschien het leven van de mens zijn? Wat het station Limbus betreft kan het woordenboek hulp bieden. Limbus is de rooms-katholieke term voor het voorgeborchte van de hel, de plaats waar de zielen wachten. In het verhaal is er op station Limbus nog een keuzemogelijkheid: je kunt kiezen uit vele deuren ‘waarachter men kan vinden wat men zoekt’ (66). Ook Bommel komt op dit station aan. Het eerste wat hij merkt is dat zijn horloge stilstaat, er is geen tijd meer. In de trein al heeft hij zijn keuze gedaan: ‘Ik volg altijd mijn eigen levenspad, ook al is het eenzaam en onbegrepen.’ (14). Als hij langs de deur van deze keuze is gegaan, komt hij op een weg die onder hem door beweegt. Hij loopt en loopt, maar komt niet vooruit. Al zijn inspanningen zijn vruchteloos. Stilstaan zou echter nog erger zijn, want achter hem gaapt een afgrond. | |||||||
Een Beweging met een BoodschapDe ambtenaar Dorknoper, die ambtelijk belang stelt in een clandestiene spoorweg, is inmiddels met een lorrie over de rails richting Limbus gereden, samen met Tom Poes. Dorknoper is de eerste die het ongewone van de zaak aanvoelt. ‘Het zou mij niets verbazen als er een Beweging met een Boodschap achter zat.’ (21). Tom Poes gaat dan op zoek naar de oorzaak van de beweging van de weg. Hij, het doemannetje, de intelligente actieveling, dringt door tot in de machinekamer onder het station, waar hij met een ruk aan een handle de weg tot stilstand brengt. Intussen praat Dorknoper met de conducteur. De laatste zegt: ‘Alles verloopt volgens het Plan. Er wordt nu geslapen, want de Verheven Gastheer heeft taptoe geblazen’ (36). Ook hij mag gaan rusten en dus rolt hij zijn doodskopmasker op en zegt tegen Dorknoper: ‘Iedereen heeft toch een masker? Maar de hoge Herberger herbergt u juist om er doorheen te kunnen zien.’ (42). Het loopt met de conducteur minder goed af: Bommel smijt hem in een woedeaanval tegen de vloer. Tom Poes maakt zich meester van zijn masker (inclusief koptelefoons). De arme conducteur moet dan op het matje verschijnen bij een meerdere. Deze vermaant hem: ‘Je hebt het Plan in gevaar gebracht. In plaats van te luisteren naar de Richtlijnen van Boven, heb je je eigen nietige gedachten gevolgd.’ (57). De conducteur verdedigt zich: ‘Ik kan hem soms niet begrijpen en daardoor maak ik fouten.’ ‘De wegen van de Grote Onthaler zijn soms onnaspeurlijk’, geeft de meerdere toe (58). | |||||||
BijbeltaalOpvallend is de Bijbelse terminologie waarmee het doen en laten van de Grote Onthaler wordt aangeduid. ‘De Grote Onthaler ziet alles. Er kruipt geen zondaar door het oog van de naald zonder dat hij het weet.’ (63) ‘U kunt de Grote Onthaler die alles ziet en alles weet, niet ontlopen. Hoe hebt u dat nu toch kunnen proberen, nadat hij u met weldaden overladen had?’ (65) Vaak komt het Plan ter sprake. De Grote Vergaster wil dat het uitgevoerd wordt, niemand ontkomt eraan. Het is een kruising van het heidense noodlot en de christelijke predestinatie. ‘Alles moet gaan zoals het gaat, dat is de leer van de Grote Onthaler.’ (75) | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
Toch is er in het Plan plaats voor het kiezen van een bestemming, tenminste voor een eenling. Hij mag kiezen wat in zijn lijn ligt. Bommel kiest eenzaam zijn levenspad te gaan, Dorknoper weet ook wat hij wil: ‘Vrijheid in gebondenheid’ (44) en krijgt zijn deur toegewezen. Maar deze mogelijkheid tot kiezen is slechts schijn, want alles past in het Plan. ‘Alles moet gaan zoals het gaat, dat is de leer van de Grote Onthaler.’ (75) De massa mag niet kiezen, die raakt in het moeras en wordt naar beneden gezogen, ter lering en vermaak van de Grote Onthaler. Het is immers zijn Plan. ‘In raadsels loopt men rond op aarde. Waarom, vraagt men zich af? Wat is het doel? En men krijgt geen antwoord. Ik ben de enige die het weet, want ik heb zelf het Plan gemaakt.’ (88) | |||||||
De acht monstersAls speciale attractie zijn in het Plan acht monsters opgenomen, waartegen Bommel de strijd moet aanbinden. Maar in zijn domheid ziet hij niet in, dat het eigenlijk maar één monster is met acht tentakels die ieder een masker dragen. Bommel wordt dan ook van de ene tentakel naar de andere geslingerd en kan niets uitrichten met de ene pil die hij heeft gekregen om de monsters onschadelijk te maken. ‘Terwijl Bommel ontredderd door de lucht suisde, klonk er boven hem een hoog, zilveren lachje, dat uit de wolken scheen te komen - en beneden hem haastte Tom Poes zich om de pil op te rapen.’ (72) In dit laatste citaat komen de drie belangrijkste symbolen uit het verhaal voor:
| |||||||
De doolhofIntussen heeft commissaris Bas zijn politiemacht naar het terrein gevoerd. De heren komen terecht in een doolhof, waarin ze niets kunnen overzien. Het hoort allemaal bij het Plan. Maar Tom Poes weet de toren in het midden van de doolhof te bereiken en kan vanuit zijn hogere positie de weg wijzen. Bas verstaat zijn geschreeuw echter niet. Communicatie is niet mogelijk. De mensen dwalen voort. (Dit zijn een paar typische trekken uit het mensbeeld van het existentialisme). | |||||||
De Grote OnthalerOok Bommel bereikt, meer door geluk dan door wijsheid, de toren; hij beklimt de trappen en komt in het bovenste vertrek, waar de ontmoeting plaats vindt met de Grote Onthaler, ‘een gevulde heer die met veel smaak een roomsoes zat te eten, terwijl hij door straalkacheltjes verwarmd een lange rij televisieschermen bekeek.’ (87).
Marten Toonder heeft deze godfiguur getooid met elementen die ontleend zijn aan de Bijbel. Af en toe sproeit de Grote Onthaler een regen van koekjes over de ronddwalende agenten (vgl. het manna voor de Israëlieten in de woestijn (Exodus 16). Op een gegeven moment draait hij een knop om en het wordt nacht. ‘Als ik zin heb draai ik een andere knop om. En dan is het weer dag. Ik verlicht de wolken, begrijpt u wel?’ (88) (vgl. de wolkkolom en de vuurkolom tijdens dezelfde woestijntocht, | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
Exodus 13:21). De Grote Onthaler voert zijn Plan uit om zijn verveling te verdrijven. ‘Niets is zo vervelend als almacht, en daarover beschik ik toevallig omdat ik zoveel olie bezit. En alles kan wanneer men olie heeft. Men laat knappe koppen machines ontwerpen, die men door dure, domme Gorromieten laat bedienen. En zelf draait men alleen maar de knoppen om’ (88, 89). | |||||||
ZondvloedEr is een menigte in aantocht. De zaak is bekend geworden en vele nieuwsgierigen zijn in de vreemde trein gestapt om zelf een kijkje te nemen. Ze worden afgeleverd op het station Limbus en verdwijnen via een deur. Allemaal komen ze op de woestijnachtige vlakte waar ook de doolhof zich bevindt. Maar dan zakken, op bevel van de Grote Onthaler, de muren van de doolhof weg en langzaam overstroomt de vlakte met modder. Een zondvloed zal de massa van de aardbodem verdelgen, tot vermaak van de godfiguur. Hij laat zich naar een brug brengen, vanwaaraf hij de ondergang goed kan zien. Op dat moment grijpt Tom Poes in. Bommel heeft het met al zijn goede bedoelingen al eerder geprobeerd, hij is zelfs op de troon van de Grote Onthaler gaan zitten, maar door gebrek aan inzicht bereikt hij niets. Tom Poes verzint een list, zodat de modder weer wegstroomt. Maar dit valt buiten het Plan. Wie zelf handelt, kan het Noodlotsplan blijkbaar ontkrachten. De Grote Onthaler kan tenslotte alleen nog maar Plan Z in werking laten treden: met een zeppelin verlaat hij zijn domein. Zijn olieaandelen neemt hij mee. Een vlucht? Nee, hij kan nog net aan Bommel uitleggen dat het anders is. ‘De diepere zin is eraf, dat is het. Wanneer men de achtergronden van de Hoge Herberger kent, is hij niet langer almachtig. En dan is deze hele schepping niet langer leerzaam en onderhoudend.’ (111). Aan het eind van het verhaal is er nog een kort gesprek tussen burgemeester Dickerdack en de Grote Onthaler die een korte tussenlanding maakt. Het blijkt dat de burgemeester met de machtige heerser onder één hoedje heeft gespeeld, hij heeft hem althans toestemming gegeven het Plan uit te voeren. De zeppelin stijgt weer op en verdwijnt ‘in Middenoostelijke richting’. Onderweg ziet de Grote Onthaler, die nu oliesheik Ben Ali Jas heet, dat de toren van zijn voormalige gebied door een blikseminslag vernield wordt. Van deze ‘overmacht’ heeft hij niet terug. Op bl. 121 blaast Marten Toonder hem persoonlijk met zijn zeppelin ‘uit dit verhaal’. De gudfiguur is ontmaskerd door de actieve aardbewoner. Een bovenaardse overmacht steekt de brand in de resten van zijn toren. Op aarde is de macht inmiddels overgenomen door de aardbewoners. Ook de trein wordt niet meer draadloos vanuit de toren bestuurd. ‘Die draadloze besturing hebben we eruit gegooid, en nu doen Flappers en Van Hupschoten het zelf’ (113). | |||||||
Een kapitalistische godTot welk godsdbeeld en welk mensbeeld komt Marten Toonder in dit verhaal? Tussen de regels door heb ik al geïnterpreteerd, maar ik werk het nog wat verder uit. De god uit het verhaal is kapitalist, hij is almachtig en alziend, hij is sadist want hij kijkt graag naar de ondergang van mensen. En alles past in zijn zelfgekozen, vaste, keiharde Plan. Zijn directe onderdanen zijn dom en duur, de Gorromieten. Ook de anderen (Bommel, Bas, de agenten, de menigte) zijn dom, ze overzien in hun doolhof het | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
leven niet, ze dreigen onder te gaan in het moeras zonder eigen initiatieven te ontplooien. Vanuit zijn toren houdt god hen zoet (met manna-koekjes) en glimlacht als hij aan hun ondergang denkt. Maar de ideale figuur doorziet god. Hij ontmaskert god en ontdekt dat hij slechts een mens is met veel macht, die zijn macht kan houden zolang anderen hem dom en blindelings gehoorzamen. De Grote Onthaler is god, zolang mensen in hun domheid in hem geloven. In werkelijkheid is hij een mens: een oliesheik met veel geld, maar ook met maagpijn (89) en verveling. Een andere (kleinere) machthebber, burgemeester Dickerdack, beschermt en helpt hem. Maar tegen intelligente doe-het-zelvers als Tom Poes kan god niet op. Hij wordt door deze ideale figuur ontmaskerd en aan het eind breekt een hogere macht zijn toren met een blikseminslag af. Tenslotte blaast de schrijver deze door de macht corrupt geworden god weg uit zijn boek: god is dood. En toch hadden zovelen zo lang in hem geloofd. Mijns inziens levert Marten Toonder met De Grote Onthaler kritiek op het godsbeeld dat vele mensen (ook vele christenen) er op na houden. Hoeveel christenen zijn er immers niet, die hun God beschouwen als een combinatie van Sinterklaas (koekjes strooiend) en Zwarte Piet (met de roe), als het klassieke noodlot met een Plan, waartegen zelfs niet te bidden valt. Hoevele christenen hebben vroeger en later God (god) niet voor hun kapitalistische karretje proberen te spannen? Terecht blaast Toonder deze wan-god weg uit zijn verhaal. Hij bestaat niet. | |||||||
God uit de BijbelIk kan het dus, als christen, waarderen dat Toonder deze god doodverklaart. Maar anderzijds sta ik kritisch tegenover de wijze waarop hij deze god presenteert. Hij hangt namelijk allerlei Bijbelse motieven om hem heen, zodat je als lezer sterk de indruk krijgt: Toonder gaat er vanuit dat de Grote Onthaler veel gelijkenis vertoont met de God van de Bijbel. Daardoor vraagt hij er eigenlijk om dat we deze uit-Bijbelse-elementen-bestaande-god vergelijken met de God die zichzelf presenteert in zijn Woord. Opvallend is dan, dat Toonder het allerbelangrijkste weglaat: God die een verbond sluit met zijn kinderen, God tot wie ieder mag bidden en die zich laat vèrbidden, God wiens wegen inderdaad soms onnaspeurlijk zijn, maar die toch zijn Plan doorzet, een verlossingsplan namelijk, - God die zijn Zoon naar de wereld stuurde om te redden, God die de nieuwe aarde heeft beloofd. Toonder doet een greep in de Bijbelse motieven en suggereert dat de God van de Bijbel ontmaskerd wordt, dat deze God slechts kan bestaan bij de gratie van domme mensen. Het is een God die ergens-daarboven zit te grinniken om al die ploeteraars die naar hun ondergang kreupelen. Deze god lijkt echter meer op de duivel. En zo is het ook in de visie van Toonder. Zijn beeld van God bestaat niet alleen maar uit de onderdelen: kapitalisme, sadisme en Plan. Hij gaat dieper en verder. Hij vindt dat de God van de Bijbel en de duivel dezelfde zijn, want beiden zijn het vernielers. In een interview (Elseviers Magazine, 24 dec. 1976) zei hij: ‘De paus verklaart dat Satan bestaat. Nu, voor mij is dat dan dezelfde als Jehova (God). In een ontzettend knappe vermomming. Als hij spreekt, doet hij dat door een brandend braambos. Maarzo spreekt hij altijd: door vuur, bloed, vernieling en verwoesting.’ Kort na dit interview begon hij te schrijven aan De Grote Onthaler, waarin hij deze gedachte uitwerkte. In dit verhaal bouwde hij echter ook zijn nieuwe god op. Dit was niet ‘de overmacht’ van de blikseminslag. Toonder suggereert hiermee misschien dat hij wel in een hoger wezen gelooft. Deze blijft echter vaag en heeft niets te maken met het christendom (‘Ik ben anti-christelijk’, zei Toonder in het Elsevierinterview). De nieuwe god is de actieve mens, die de zaakjes zélf opknapt, los van een bovenaardse god of God. | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
(‘Deze lijn zal van overheidswege gesloten worden en grondig verwijderd’, bl. 115). De mens hanteert de handles, hij sloopt de draadloze besturing en rijdt de levenslocomotief zelf. Zijn evangelie is horizontaal, alleen van deze aarde en van hemzelf.
N.B. Meer dan eens moest ik bij het lezen van De Grote Onthaler denken aan de roman De Kelner en de levenden van Simon Vestdijk. Ook hier een station, verschillende actie-verdiepingen, aanvoer van mensen, een laatste-oordeels-sfeer, enz. Het zou interessant zijn, beide boeken met elkaar te vergelijken.
(Met dank aan Rein Tromp te Groningen, die me enkele interpretatie-tips gaf) |
|