Uitgelezen 5. Reakties op Boeken
(1981)– [tijdschrift] Uitgelezen. Reakties op Boeken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
theun de vries
| |
Karakterschets van zijn werkDe op 27 april 1907 in Veenwouden (Fr.) geboren auteur Theun de Vries is één van de weinige, in protestants milieu opgegroeide schrijvers in de Nederlandse literatuur die zijn rechtvaardigheidsbesef consequent heeft omgezet in een persoonlijke daad: in de dertiger jaren werd hij communist. Toen hem bleek, dat het communisme, zoals dat in het Oostblok in praktijk wordt gebracht, de grondbeginselen van het menselijk bestaan aantast, evalueerde hij naar een revolutionaire toekomstverwachting. In wezen heeft De Vries zich, althans in zijn literaire arbeid, nooit kunnen ontworstelen aan het doopsgezinde milieu, waarin hij opgroeide. Hij is van mening, dat een schrijver zijn episch talent pas voldoende kan ontplooien, wanneer hij al in een vroeg stadium van zijn leven in contact komt met mensen van alle rangen en standen, met de maatschappij in al haar schakeringen. Theun de Vries kan in dit verband met enig gezag spreken, want hij heeft in de meest uiteenlopende beroepen gewerkt: verkoper, voorlezer, magazijnbediende, journalist, handelscorrespondent en (privé-)secretaris. Tijdens de oorlog was hij aktief in het verzet en geïnterneerd in het gevangenenkamp te Amersfoort (hierover schreef hij verhalen die zijn opgenomen in de bundel Doodskoppen en kaalkoppen, 1966).
Na de oorlog maakte hij reizen naar onder meer Rusland, China en Cuba om met eigen ogen de praktijk van het marxisme te kunnen aanschouwen. Hij is zelfs Eerste Kamerlid voor de CPN geweest, maar verbrak de banden met deze partij zonder echter zijn marxistische visie te verloochenen. Hoewel De Vries debuteerde met vitalistisch getinte poëzie in de trant van de expressionistische dichters van de jaren twintig, ligt zijn literaire begaafdheid in de (epische) vertelkunst. Hij kreeg verschil- | |
[pagina 120]
| |
lende literaire prijzen voor zijn boeken: Verzetsprijs 1945, Van der Hoogtprijs 1931 (voor zijn roman Rembrandt), P.C. Hooftprijs 1968. Het is nauwelijks voorstelbaar, dat de redaktie van het tijdschrift Forum (ook wel het tijdschrift van de ‘Nieuwe Zakelijkheid’ genoemd) hem met de publicatie van de driedelige cyclus over het geslacht van de Wiarda's onderbracht bij de schrijvers van streekromans. Kennelijk zagen deze auteurs niet de algemeen menselijke problematiek die De Vries in deze cyclus op een zo indringende wijze aan de orde stelt en die uitstijgt boven het streekkarakter van de inhoud. Verbluffend is de historische kennis waarvan de romans van Theun de Vries blijk geven. Hij weet zich dusdanig in te leven in de tijd en de daarin levende romanpersonages, dat de lezer zich op zijn beurt volledig kan inleven in de beschreven situatie. Een bekroning van zijn historische kennis, tot uiting komend in zijn literatuur, betekende de toekenning van een eredoctoraat in de letteren aan de Universiteit van Groningen. Hij was en is - hij kan in dit opzicht in één adem genoemd worden met Simon Vestdijk - één van de weinige Nederlandse literatoren, die erin slaagt historie en literatuur te integreren.
Het is inderdaad bewonderenswaardig hoe Theun de Vries zich kan inleven in het bestaan van mensen in uiteenlopende perioden van de geschiedenis, zowel in binnenland (o.m. Het geslacht Wiarda, De man met de twee levens en Kenau) als in buitenland (o.m. De vrijheid gaat in 't rood gekleed). De Vries schrijft in zijn romans niet alleen met grote deskundigheid over meer of minder bekende historische feiten, ook toont hij grondige kennis te bezitten van leefgewoonten, landschappen (zonder dat hij er altijd geweest is), tradities e.d. Hij moet haast wel in de huid van zijn romanpersonages zijn gekropen om op dusdanige wijze over historie te kunnen schrijven. Overigens schrijft hij doelbewust over geschiedkundige feiten en situaties. Hij wil de lezer met zijn verhalen en romans laten zien, dat het verleden de mensheid leert, dat ze dóór en vanuit de historie kan en moet leven.
Het behoeft geen verwondering te wekken, dat De Vries zijn marxistische idealen als een rode draad door zijn literair oevre laat lopen. In het heden, maar vooral in het verleden ziet hij bewegingen van mensen die naar vrijheid en gerechtigheid hunkeren. De mens - christen of niet-christen - zoekt in alle toonaarden naar geluk, dat De Vries echter uitsluitend voorbehouden ziet aan gemeenschappen, niet specifiek aan individuen. De eenling valt meestal ten offer aan het ideaal van de gemeenschap die, juist doordat ze gemeenschap is, het heil kan bereiken. Het heil van de mensheid is in De Vries ‘werk altijd verbonden met het begrip ‘vrijheid’, waarvan bijvoorbeeld de hoofdfiguren in Kenau, De vrijheid gaat in het rood gekleed en De man met de twee levens zich in de loop van de desbetreffende verhalen bewust worden en waarvan zij tenslotte de personificatie worden. De Vries is solidair met de zwakke en onderdrukte medemens die hunkert naar ruimte om te leven. Daarvan legt hij getuigenis af in de hierna te bespreken werken. | |
Het geslacht WiardaDe trilogie Het geslacht van Wiarda is zijn eerste grote historische werk. Het eerste deel van deze trilogie, Noorderzon, bestaat op zichzelf weer uit drie hoofdstukken die een merkwaardige drukgeschiedenis hebben gehad. Deze hoofdstukken (Wind en avondrood, De freule en De bijen zingen) zijn als losse verhalen aanvankelijk alle apart verschenen. Pas in 1958 verschenen de drie verhalen in één band met de titel Noorderzon. In die vorm werd het boek één keer herdrukt (in 1972), nú samen met de twee andere boeken van de trilogie: Stiefmoeder Aarde en Het rad der fortuin. | |
[pagina 121]
| |
Het tweede deel van de trilogie, dus Stiefmoeder Aarde, dat in 1936 voor het eerst werd uitgegeven, is het populairst geworden, getuige de vele drukken (14 in totaal) die het boek heeft beleefd. De reden van déze populariteit is waarschijnlijk, dat deze roman zich afspeelt in het Friesland van de vorige eeuw - voor de meeste lezers een herkenbare situatie. Bovendien is de thematiek tot op zekere hoogte niet tijdgebonden. Het rad der fortuin verscheen voor het eerst in 1938. Dit boek beleefde zeven drukken...
Noorderzon bevat de geschiedenis van de voorvaderen van de Wiarda's: oude germanen die hun goden en riten nog hebben en elkaars onhorige en eigenerfde gelijken zijn, levend in een Friesland zonder stevige zeedijken, dat steeds weer gevaar loopt overspoeld te worden door het zeewater. Temidden van die eigenzinnige germanen fungeert Wierd Langskonk als een soort medicijnman-priester-raadgever, kortom een soort verantwoordelijke leider die regelmatig de toekomst van zijn mensen leert kennen uit de runen. Wierd heeft vijf kinderen: drie zoons, Kempe, Gabbe en Ingele met de Hand (zo genoemd omdat hij een dorre linkerhand heeft) en twee dochters: Foske, die ‘opgroeit om moeder te worden’ en Una, een lange forse vrouw, de lieveling van haar vader die haar het geheime runenschrift leert. Hoofdpersoon van Noorderzon is geen man, maar een vrouw ‘die werkte als een man’, namelijk Una Wiarda. Ik noem haar gemakshalve een Wiarda omdat haar vader immers de eerste Wiarda was. Wanneer Wierd Langskonk sterft, bestemt de mannenraad van de streek haar tot het huwelijk, maar niemand durft met haar te trouwen, omdat ze een moreel overwicht over de andere sekse blijkt de bezitten. Wanneer ze tenslotte toch trouwt, een zoon (Grimme) krijgt en tijdens een watersnood haar man verliest, neemt ze min of meer automatisch de leiding over van de nederzetting. Ze is nu de priesteres-medicijnman-raadgeefster-bewaakster van zeden en gewoonten die gedragen worden door eendracht en wederzijdse hulp.
Het beeld, dat Theun de Vries van de germanengemeenschap geeft, is ongetwijfeld tendentieus-ideaal. De bewoners van de nederzetting, die in vrijheid en gelijkheid leven, hebben een leider die geen materiële, maar uitsluitend morele macht bezit. Alleen in noodsituaties treedt er een zekere organisatie in de verhoudingen binnen de germaanse goo op. Het principe ‘iedereen voor allen’ brengt, zo leert De Vries in dit verhaal, de mens, dwars door allerlei natuurrampen heen, het heil, waarnaar hij uit zijn aard hunkert.
Het wereldbeeld van deze oude heidenen wordt aangetast door buitenstaanders. Het zeegewest wordt geleidelijk gekerstend onder aanvoering - en dat is niet toevallig! - van Gabbe, één van Wierd Langskonks zonen. Het Christendom wint terrein, doordat het materiële afhankelijkheid schept. Gabbe komt in eerste instantie niet met het Woord, maar met een appelboom... die de heidenen, het volk waaruit hij voortkomt, niet kennen. Una is niet bereid haar beeld op te geven van een wereld ‘die zo rijk en verwikkeld was en zo vol zonderlinge wegen en beslommeringen en hartstochten, dat men het beleid voor de gewassen, de getijden, en al wat de aarde betrof, nauwelijks aan één macht kon overlaten’. Het is alsof Theun de Vries via zijn romanpersonage Una de lezer toespreekt: ‘Jouw Christengeloof, broeder, is arm en kaal, je moet erkennen, er is vijandschap in tegen de aarde, het wil de mensen verlossen, o ja, maar door ze te winnen en op te sluiten in een hemel zonder vreugde, zonder de man en de vrouw, en zonder de tafel met de spijs, de drank en de vruchten, zonder de jacht en de heerlijkheden van het lichaam - een hemel | |
[pagina 122]
| |
voor uitgedoofde grijsaards, voor hen die eeuwig willen inslapen en vergeten’. De schrijver laat duidelijk blijken, dat hij een Christendom afwijst, dat niet solidair is met de noden van de mensheid en dat niet aansluit bij de oer-verlangens van de mens. De hemel kan zich toch ook weerspiegelen op de aarde? De Vries kan zich niet vinden in een Christendom, dat slechts wijst naar een gelukzalig Hiernamaals, zonder dat er sprake is van een heilbrengende maatschappelijke orde. Dat conflict blijft voelbaar in de hele trilogie, vooral in het laatste deel Het rad der fortuin, waarin de jonge predikant Rudmer na de dood van zijn vrouw de pastorie verlaat om de wereld te leren kennen. Una vertrekt (dan ook) met haar broer Ingele met de Hand, die als aanvoerder van een groep Denen (Noormannen) naar verre kusten vaart om rovend en brandschattend aan de kost te komen.
Ook in het tweede hoofdstuk van Noorderzon, dat evenals het eerste als apart verhaal kan worden gelezen, is er sprake van een sterke persoonlijkheid. De Wiarda's zijn intussen kapitaalkrachtige verpachters geworden, die, hoogmoedig en eerzuchtig, grof geld verdienen ten koste van hun arbeiders. Het is de freule die de scepter zwaait over de rijkdom van de Wiarda's. Als haar zwakke zuster Bely een zoon krijgt, blijkt hoezeer ze bereid is haar macht te misbruiken. Ze dwingt de predikant haar onwettige neef te dopen: godsdienst en materialisme gaan al hand in hand. In het derde hoofdstuk, De bijen zingen, wordt zelfs een oude grootmoeder, Liouck Wiarda, opgeofferd aan de hoogmoed van haar eigen familie. De haat en gramschap tegenover boerenfamilies die hun eerzucht in de weg staan, gaan in het geslacht Wiarda kennelijk van vader op zoon. Het bloed van de oude, onverzettelijke Wierd Langskonk uit Noorderzon verloochent zich niet. In Stiefmoeder Aarde, het tweede deel van de trilogie, komt die onverzettelijke waan tot een dramatische ontknoping. Het geloof wordt door de koppige boer Wychman Wiarda alleen misbruikt tot eigen baat. Hij koopt en verkoopt, wanneer hem dat het best uitkomt. Hij erkent geen gezag van boven: God is in zijn bewustzijn beperkt tot een Schepper van de hemel, allerminst van de aarde. Wychman Wiarda moet ervaren, dat hij steeds weer moet buigen voor de ‘tempeesten Gods’. Het bezit is heiliger dan christelijke deernis met de zwakken in de samenleving.
Theun de Vries schetst met merkbare ironie, soms met een zweem van ontzag, de trotse Wychman Wiarda, die niet kan verkroppen, dat zijn bezit eens toekomt aan zijn kinderen, in casu de stille Tjalling of de driftige Jarich, het evenbeeld van zijn vader. Tjalling lijkt meer op z'n moeder, Swobkje, die door De Vries wordt getekend als een deemoedige vrouw ‘van de oude menistengemeente’. Tjalling beging nooit één zonde: al het kwaad scheen in Jarich te zijn samengeraapt. De eigenzinnige vader Wychman Wiarda verzuimt een opvolger aan te wijzen, voordat hij een eind aan zijn leven maakt. Er ontstaat een stille rivaliteit tussen beide broers. Wanneer Tjalling de jonge vrouw Welmoed Volbeda de zate wil binnenvoeren, laat zijn afgunstige broer haar verongelukken. Het on verzettelijke bloed van de Wiarda's heeft zich niet de loef laten afsteken. Ook Jarich blijkt een echte Wiarda te zijn: ‘De boer kan bidden tot God, Hem danken en vrezen; maar op de aarde vertrouwt hij, ook zonder vragen; de aarde is de moeder die allen voedt en niemand terugstoot...! Maar voor de Wiarda's blijkt de aarde niet meer dan een stiefmoeder te zijn.
Intussen maakt Theun de Vries uitmuntend gebruik van de gelegenheid die het verhaalkader hem biedt, de maatschappelijke situatie van Nederland, en in het bijzonder Friesland, in de vorige eeuw te schilderen. Hoe de boeren ziende blind zijn voor | |
[pagina 123]
| |
de nieuwe ontwikkelingen. ‘Hij ziet niet, wat er met de wereld gebeurt.’ Hij staart zich blind op geld, paarden, landerijen en sieraden. Ook Jarich wordt na z'n gevangenschap deels het slachtoffer van zijn hoogmoed. Alleen Tjalling, ook een Wiarda, maar dan de tegenpool van Jarich, trekt zich als het ware terug in een streek (Friese Wouden), waar de tegenstellingen tussen de als koningen regerende boeren van de Friese klei en hun arbeiders verzacht zijn tot schakeringen tussen eenvoudige gardeniers, die maar moeilijk een arbeider voor zijn brood kunnen laten werken, en zwervende werkzoekers. Opnieuw laat Theun de Vries ons kennismaken met een menistenmilieu. Hij situeert het verhaal van Tjalling vlakbij z'n geboorteplaats Veenwouden en heeft zich zonder moeite kunnen verplaatsen in de belevingswereld van de vermaning, bezocht door mensen van de ‘oude menistengeslachten, die als een zuurdesem van trouw en gerechtigheid tussen de meer straffe gelovigen Gods inwoonden, hun handel en wandel inrichtten naar het gebod van naastenliefde en eenvoud, en als klitten aan elkaar hingen tot in de uiterste familiegraad’. Het is niet verwonderlijk, dat Tjalling zich in dit verband de vrome Swobk, z'n moeder, herinnert als iemand die uitstekend zou passen in dit milieu.
Het Wiarda-bloed verloochent zich echter niet: één van Tjallings kinderen, Herre, blijkt uit het Wiarda-hout gesneden te zijn. In hem bereikt Theun de Vries' visie op het kapitalisme als uitbuitende macht, haar tragische climax. Zelfs in het kinderspel is de kleine Herre al tot het besef gekomen, dat geld macht betekent. In het laatste deel van de trilogie, Het rad der fortuin, heeft De Vries zichzelf alle gelegenheid gegeven het ongeluk dat de honger naar geld en macht bewerkstelligt, te schilderen. Intussen heeft Jarichs positie zich danig verslechterd. Voor hem wordt het tenslotte belangrijk het vege lijf te redden in de veenafgravingen van de Stellingwerven. Hij is één van de turfstekers geworden die van 's morgens vroeg tot 's avonds laat voor een luttel bedrag zich krom werken en geen tijd hebben om stil te staan bij hun eigen miserabele situatie. Het onheil van de arbeiders is hier (in de laatste hoofdstukken van Stiefmoeder Aarde) direct en zonder franje door de auteur beschreven. Het uitbuitingsproces dat de kleine boeren in Het rad der fortuin ondergaan is subtieler beschreven en ontmaskerd.
Vandaar ook de directe aanval, die Theun de Vries in Stiefmoeder Aarde kan ondernemen via de opkomst van de socialistische beweging onder leiding van mensen als Domela Nieuwenhuis. De sociale bewogenheid die de schrijver laat doorklinken in deze fase van het verhaal, wordt op realistische wijze gevoed door de ellende van de veenarbeiders, die geleidelijk het kapitaal (en daarmee de macht) van hun bazen afknabbelen. Een sociale bewogenheid die wordt gepersonifieerd in dominee Domela Nieuwenhuis die inziet, dat de kerk van zijn dagen ‘met haar zware slagschaduw de vooruitgang in de weg staat’ en ‘de leegte, armoede en ontaarding van het volk wil bemantelen’. Domela Nieuwenhuis wil ‘op de kansel staan met de kreet van de opstand tegen een wereld vol leugen’.
Dit motief werkt de schrijver heel concreet uit in ‘Het rad der fortuin’. Dat een opstand tegen een leugenachtige wereld noodzakelijk is, blijkt uit het kapitalistische spel van leugen en uitbuiting, dat zo subtiel wordt gespeeld door Herre Wiarda. Hoe moeilijk het geloofsconflict toch voor De Vries blijft, valt af te leiden uit de crisis die hij de andere zoon van Tjalling, Rudmer Wiarda, laat doormaken. In het dagboekje van zijn studententijd staat op de eerste bladzijde - en het is alsof de | |
[pagina 124]
| |
schrijver als auctorieel verteller, een verteller die voor de lezer merkbaar aan het woord is, zich rechtstreeks tot de lezer richt - ‘dat de waarheid in het geheime kruispunt ligt, waar liefde, toewijding en oprechtheid samenkomen’. Het kruispunt, waar ‘de ziel haar God ontmoet’. Circa tien bladzijden verder kruipt De Vries echter in de huid van de welbewuste Vitringa, die Rudmer met z'n Godsbeeld aan het twijfelen brengt.
Het conflict tussen menistenvisie en socialisme komt echter pas concreet aan de orde tijdens Rudmers verblijf bij de familie van zijn latere vrouw. De menisten missen de strijdbaarheid van het socialisme: een ongelijke strijd die de verteller doet kiezen voor het laatste... Trouwens: is het in dit verband niet karakteristiek voor de afloop van het verhaal, dat Rudmer na de dood van zijn vrouw de pastorie verlaat en de wereld intrekt om z'n eigen identiteit te ontdekken? De handel en wandel van zijn broef Herre geeft daar trouwens alle aanleiding toe, ook al heeft hij - in tegenstelling tot de lezer! - dat niet in de gaten... | |
De vrijheid gaat in 't rood gekleedVerbond Theun de Vries in Het geslacht Wiarda het begrip ‘vrijheid’ nog met de bewustwording van de door het kapitalisme onderdrukte massa, in de in 1946 verschenen roman De vrijheid gaat in 't rood gekleed wordt de vrijheidsstrijd concreet gemaakt in de afwerping van het slavenjuk door de negers op het Westindisch eiland Guadeloupe. Het verhaal speelt zich af vlak vóór en tijdens de Franse revolutie. Aanvankelijk zijn de plantagebezitters heer en meester over bijna honderdduizend negers. Hoofdpersoon is de jonge neger Daniël, die vanwege zijn schilderstalent bediende wordt in het huis van zijn meester. Wanneer een kleine troep Franse soldaten van de Conventie aan land komt, moet David kiezen voor de vrijheid van zijn eigen volk, dat de zijde kiest van de invallers, of het slaafs volgen van zijn weldoeners. Evenals in Noorderzon komt de vrijheid hier tot uiting in een soort broederschap, de vaudoux, ‘waarvan de leden elkaar de rituele praktijken leerden uit het donkere continent vanwaar zij stamden’. Ze verstaan elkaar met getallen en bedekte termen. Kortom: er is een gemeenschappelijk gevoel van eensgezindheid, dat, eventueel ten koste van lijfsbehoud, vrijheid en gerechtigheid kan opleveren. Ook David wordt zich bewust van de banden van het bloed, die hem met het negervolk verbinden.
Hij krijgt twee keer de kans partij te kiezen voor de negers die de vrijheid binnen bereik zien. Aanvankelijk gedraagt hij zich als een verrader, maar tenslotte ontkomt hij niet aan de drang van het bloed, die zijn verbondenheid met zijn volk tot uiting laat komen. Ook in deze roman horen we De Vries' opvatting over de vrijheid. In dit verband stelt hij de vraag aan de orde of de onderdrukte mens naar de wapens mag grijpen. Via een discussie tussen een vertegenwoordiger van de Franse conventie en een gevangen Engelse officier - representant van de voorstanders van slavernij - maken we kennis met de visie van de auteur. De Fransman benadrukt, dat de revolutionair alleen ‘de rechten van wat machtig was’ verbrijzelt. ‘Wij erkennen alleen la nation’. Volgens hem is ‘het laatste argument van het volk de verplettering van de tirannie. De terreur is daarvan maar één wapen. Als het uitgewerkt heeft, komt er een tijd waarvan Europa nog niet dromen kan, van argumenten die nu alleen de Fransman begrijpt’. Even verder stelt hij de legitimiteit van de revolutie in een algemeen-menselijk kader: ‘Ze rust op het vertrouwen in de harmonie van de natuur en de krachten van de mens, in de geest van zelfbehoud, die iedere fiere natie drijft zich van tijd tot tijd te verjongen’. | |
[pagina 125]
| |
Maar vrijheid kost bloed, dát beseft ook David. Ook de revolutie zelf, de verwezenlijking van de vrijheid, kent haar fouten, die eraan inherent lijken te zijn. Zo is David getuige van het zinloos doodschieten van een Engelse sergeant en verliest hij één van zijn intiemste vrienden. David kent aan het eind van het verhaal evenwel nog niet de ware innerlijke vrijheid, die de auteur bedoelt: wanneer hij de kans krijgt te trouwen met het negermeisje Perle dat tijdens de vaudoux het symbool van de vrijheid was, gaat hij naar Parijs, waar hij - op aandringen notabene van de Fransen - een schildersopleiding kan volgen. In feite zijn de lotgevallen van de hoofdpersoon echter niet zo belangrijk meer in deze (slot)fase van het verhaal. De boodschap die de schrijver in deze roman heeft verwoord is duidelijk geworden: de vrijheidsstrijd gaat met bloedig menselijk leed gepaard, maar desondanks mag de onderdrukte mens zich hieraan nooit onttrekken. Toen De Vries deze roman schreef, lag de Tweede Wereldoorlog hem nog vers in het geheugen... In het verzet heeft hij met eigen ogen kunnen waarnemen, tot welke consequenties een daadwerkelijke keus voor de vrijheid kan leiden. De mens mag, volgens De Vries, evenwel de grondbeginselen van zijn bestaan, waarvan de vrijheid de belangrijkste is, niet verloochenen. Dat vraagt strijdbaarheid van de mens. Hij mag niet aan de kant blijven zitten en toekijken hoe anderen voor hem de kastanjes uit het vuur halen. Vrijheid en gerechtigheid moeten altijd verwezenlijkt worden door de macht van de gemeenschap, niet van de individu. Pas dan is een heilsstaat, waarin het belang van de gemeenschap boven dat van de individu prevaleert, haalbaar. | |
KenauDiezelfde strijdbaarheid vinden we terug in de hoofdfiguur van de novelle Kenau, het verhaal over de tachtigjarige oorlog, de belegering van Haarlem door de Spanjaarden en het verzet van Kenau Simonsdochter Hasselaar. Ook Kenau ervaart hoe haar naaste bloedverwanten met hun bloed moeten betalen voor de vrijheid van de stad. Vergoten bloed kan echter een stimulans zijn voor de achterblijvenden. In zoverre ligt dit verhaal (in 1947 voor het eerst gepubliceerd) in het verlengde van de roman De vrijheid gaat in 't rood gekleed. Ook Kenau staat aanvankelijk aan de kant, wanneer de greep van de Spanjaarden op Haarlem steeds klemmender wordt.
In deze novelle is er sprake van een nieuw element, waaraan onder meer is te danken, dat Kenau besluit de wapenrok aan te trekken en op de barricaden, in dit geval de stadsmuren, te gaan staan. In de gevechtspauzes zien we namelijk de inwoners van Haarlem in stille toewijding in de kerk zitten ‘om mee te doen aan de nieuwe godsdienstoefening’. In de kerk wordt de gemeenschap tussen de bedreigde inwoners voelbaar en dáár vinden ze de inspiratie, al of niet bewerkstelligd door wat door de predikant wordt gezegd, om met nieuwe moed hun stad te verdedigen. Kenau kent haar zwakheid, maar ze is sterk in het aanvoeren van een groep vrouwen, die de Spanjaarden veel verliezen doet lijden. Haar heroïsche strijd is echter tevergeefs. De ontzettingstroepen van de prins van Oranje worden steeds in een hinderlaag gelokt en Haarlem moet het afleggen tegen een veel erger vijand: uithongering door de belegeraars.
Kenau komt na een langzaam en moeilijk rijpingsproces tot het besef, dat ‘vrijheid iets is dat de mensen moeten maken met hun eigen handen. De vrijheid is niet gebonden door stadsgrachten en bastions; zij schuilt in de gedachten en de daden van elk van ons. De vrijheid van een zich loswortelend volk kan niet door wapengeweld verbroken worden. Geweld is niet bestand tegen de gevoelens van rechtvaardig- | |
[pagina 126]
| |
heid van een heel volk’. Het behoeft geen verwondering te wekken, dat Theun de Vries in dit verhaal uiteindelijk de overheid als systeem - het zijn tenslotte de Spanjaarden die aan het langste eind trekken - niet normgevend vindt voor de persoonlijke bepaling van de individu. Theun de Vries - die intussen kennis kon nemen van de ‘communistische heilsstaat’ achter het Ijzeren Gordijn - heeft in zijn werk, vooral het latere, steeds geprobeerd een ideale synthese tussen gemeenschap en individu, zoals die zich steeds weer in nieuwe geslachten manifesteren, tot stand te brengen. In zijn werk kan zo'n synthese van tegengestelde belangen soms slagen, maar De Vries laat ook doorschemeren, dat het dan gaat om een ideale situatie, die in werkelijkheid nooit kan worden bereikt. Daar komt nog bij, dat vrijheid en gerechtigheid nooit aan (tijd- en plaatsgebonden) menselijke individuen gebonden is. De vrijheid is in elk van ons, denkt Kenau, en als wij sterven, leeft ze verder in anderen. De vrijheid gaat niet te gronde met de mensen die hun leven ervoor moeten geven. Het zijn schijnbaar complicerende faktoren die de mensen steeds moeten bezighouden om het heil op aarde, niet in de eerste plaats in de hemel (!), te bereiken. | |
De man met de twee levensHoe elk individu - ondanks het feit dat hij kan onderduiken in de gemeenschap - zijn eigen verantwoordelijkheid moet kennen en daaruit de consequenties moet trekken, beschrijft Theun de Vries in zijn ‘novelle uit het revolutiejaar 1572’: De man met de twee levens. De novelle schreef De Vries in opdracht van het Comité Herdenking Statenvergadering 1572 te Dordrecht en ze verscheen in 1972. Vierhonderd jaar geleden waren de Nederlanden in een strijd op leven en dood gewikkeld met de Spaanse overheerser. Willem de Zwijger was in een verbitterde worsteling geraakt met zijn Spaanse tegenstander Alva. Theun de Vries heeft een ander, belangrijk aspect van de tachtigjarige oorlog, die in 1572 een hoogtepunt - misschien kan in dit verband beter van een dieptepunt worden gesproken - bereikte, in zijn novelle tot uiting proberen te brengen: Het ging niet alleen om de zelfstandigheid van het Nederlandse volk, maar ook om de redding van de Reformatie. Overigens was het Nederlandse volk een geheel andere ‘eenheid’ dan in de huidige betekenis van het woord. Die godsdienstkwestie vormt samen met de vrijheidsstrijd die de Nederlandse gewesten van de zestiende eeuw tot een eenheid samensmeedde, het hoofdthema van dit boek. Deze problematiek wordt als het ware gepersonifieerd in de hoofdpersoon van de novelle, de notarisklerk-calligraaf Barthold Vermuyen.
Barthold is de zoon van een Wederdoper die in zijn idealisme naar Munster trok en daar om het leven kwam met velen van zijn geloofsgenoten. De zoon komt tenslotte terecht bij een, bij z'n klanten geziene notaris in Delft, die een aanhanger van de Reformatie blijkt te zijn. Wanneer de Spaanse Inquisitie, geholpen door collaborateurs - het uitschot van de revolutie - echter toeslaat in de notarisfamilie en ook Bartholds verloofde in handen van de beulen valt, blijkt hij een lafaard te zijn, die niet voor zijn overtuiging - die van het ‘nieuwe geloof’ - durft uit te komen. Hij durft niet te kiezen voor de Reformatie waarvan de doelstellingen zich laten verbinden met de vrijheidsstrijd van de Nederlanders. Na vele omzwervingen belandt hij uiteindelijk weer in zijn geboorteplaats Dordrecht, waar hij nog steeds zijn overtuiging verborgen houdt voor zijn mede-burgers. Hij blijft voorlopig een lafaard. Ongewild echter raakt hij verzeild in de, voor de Spanjaarden katastrofale plannen van de stedelijke regenten, die de Reformatie een goed hart toedragen. Eindelijk wordt | |
[pagina 127]
| |
Vermuyen, de man die onopvallend, zonder consequenties voor zijn persoonlijk leven, het nieuwe geloof wilde aanhangen, een martelaar in handen van de Spaanse Inquisitie. Zijn, door martelingen gezuiverde denken krijgt dan een openhartiger, consequenter karakter.
Deze novelle heeft een toch wel unieke constructie. Het verhaal speelt zich namelijk af in twee uiteenliggende, maar qua problematiek nauw verbonden perioden: de eerste in de jaren vóór de opstand tegen Spanje, die in 1568 begon, en de tweede in het voorjaar en de zomer van 1572. De geloofsvervolging, die in beide perioden een stempel drukt op het Nederlandse verzet, krijgt gestalte in de ervaringen van Barthold Vermuyen. De verovering van Den Briel wekt in Dordrecht een politieke én godsdienstige crisis. De Dordtenaren weifelen in hun keuze voor Oranje en mét hem voor de Reformatie óf voor Alva, de keiharde Spaanse landvoogd die niet schroomt de Dordtenaren geestelijk en materieel uit te persen. Wanneer Vermuyen overgelaten wordt aan de beulen, vallen de twee episoden in zijn leven samen. ‘De man met de twee levens’ moet een beslissing nemen: toegeven aan de wensen van zijn ondervragers of openlijk trouw aan z'n overtuiging bekennen. Het eerste weigert hij en het tweede blijkt later niet meer noodzakelijk te zijn: Dordt valt in handen van de geuzen, wier optreden Vermuyen, die na zijn redding aan z'n tweede leven mag beginnen, ook niet kan onderschrijven. Verhaaltechnisch is het slot van het verhaal wat al te gemakkelijk. Theun de Vries toont zijn hoofdfiguur als een humaan, verdraagzaam man die de gebeurtenissen om hem heen en de menselijke relaties met een ruimdenkende blik aanschouwt. Vermuyen wordt één van de klerken bij de eerste vergadering van de Hollandse staten, die in juli 1572 in Dordrecht plaatsvindt. Als lezer reageer je vrij snel met: de beloning na een juiste keuze... De verbeelding van de auteur, die De Vries anders niet in de steek laat, wanneer de historie tekort schiet, is hier op haar beurt te kort geschoten. In hoeverre geeft deze novelle een ontwikkeling te zien in het denken van Theun de Vries sinds de verschijning van de verhalen kort na de Tweede Wereldoorlog? Voor de radio heeft hij eens toegegeven, dat het ideale communisme, zoals hij dat ziet, in de praktijk nog niet tot uitvoering is gekomen. Het Tsjechoslowakije van de Praagse lente beantwoordde volgens hem min of meer aan zijn ideaal. Hij wilde daarmee zeggen, dat zijn ideaal toch wel in praktijk te brengen is. Het ideaal van een menselijke gemeenschap waarin vrijheid en gerechtigheid heersen, waar de belangen van de individu ondergeschikt zijn aan die van de groep zonder dat die groep als een druk wordt ervaren. Kortom: een gemeenschap waarin de groep kan profiteren van het persoonlijk heil van de individu. We kunnen aannemen, dat Theun de Vries zo langzamerhand wel tot de overtuiging is gekomen, dat het communisme-van-een-heilsstaat tot de onmogelijkheden behoort, althans daar heeft het alle schijn van. De vraag komt echter aan de orde, waarom De Vries, opgevoed als menist, de marxistische leer nog verdedigt in zijn werk, hoewel dat vaak in verhulde termen gebeurt. In hoeverre is er verband tussen zijn opvoeding temidden van een doopsgezind milieu en zijn verdediging van het communisme? Hadden de boeken De vrijheid gaat in 't rood gekleed en Kenau nog een illustratief karakter voor wat betreft zijn denkbeelden, in De man met de twee levens stelt De Vries concreet de individuele twijfel tegenover de idee van de gemeenschap aan de orde. De Vries komt weliswaar tot de slotsom, dat het gezamenlijk heil belangrijker is dan het persoonlijk geluk, duidelijk wordt toch, dat de twijfel, het moeten maken van een keuze, een belangrijk element is. Daarbij speelt zijn doopsgezinde achter- | |
[pagina 128]
| |
grond een steeds openhartiger rol. Van tijd tot tijd is de schrijver aan het woord in plaats van zijn hoofdfiguur, die dan devalueert tot een soort tussenpersoon. ‘Ontdekt te worden als Doperskind was al half een doodvonnis, maar de geweldloze vlucht in eigen gemoed die deze Menno Simonsz was gaan prediken, leek mij te vaak een nederlaag...’ Wanneer hij de vrouw van Vermuyens patroon beschrijft, klinkt echter sympathie door: ‘Ze was, recht van rug, grijzend, met haar mooi gebeiteld gezicht, de vaste greep van de handen om kniptas en sleutelring, een beeld van resolute plichtsbetrachting - gemaakt door de leer van tucht en uitverkiezing. Het lichte waas van droefenis of zorg, dat om zijn advocaat hing - ik moest daardoor ook herhaaldelijk denken aan zijn afwezige, mij onbekende kinderen - was bij vrouwe Adelmoed een lijdensmerk, dat zij met onmiskenbare trots meedroeg’. Theun de Vries geeft hier onomwonden zijn visie over het milieu waaruit hij is voortgekomen en dat hij later enerzijds verre van zich houdt, maar anderzijds met weemoed beschrijft. Er klinkt respect door voor de vasthoudendheid van calvinisten die een levend geloof belijden zonder te staan op kerkelijke dogma's en uiterlijke pronk. Het simpele, niet teveel doordachte geloof zonder franje heeft zijn sympathie zoals al in Het geslacht Wiarda bleek (in de figuur van Swobk Wiarda). Theun de Vries laat zijn lezers echter in het onzekere over de vraag of zo'n geloofsbeleving zich wellicht laat combineren met een marxistische overtuiging. Uiteraard weet ook hij heel goed, dat zo'n synthese onmogelijk is. Vandaar de aarzeling in zijn boeken zich duidelijk uit te spreken. Er is slechts sprake van genegenheid voor een verleden, dat zijn sporen in z'n leven heeft nagelaten. In De Vries' boeken komen die sporen te hooi en te gras voor: positief in de beschrijving van de toegewijde menisten die in hun eenvoud en op hun manier naar rechtvaardigheid en gerechtigheid zoeken; negatief in de ironische schildering van de calvinisten die dogma's hanteren om de geestelijke vrijheid te beknotten. Dan is de vrijheid en gerechtigheid die het marxisme volgens hem behóórt te bieden, hem liever. | |
Slotopmerking‘Abstraktie’ van De Vries' overtuiging is gemakkelijker: hij heeft in zijn werk geprobeerd de onvolkomenheden in de menselijke verhoudingen aan te tonen. Zijn verdienste is, dat hij de waarheid van het Woord op zeer persoonlijke wijze heeft vertaald in de aardse werkelijkheid. Hij koos voor het marxisme, omdat hij de bijbelse waarheid hierin het sterkst naar voren zag komen. In hoeverre Theun de Vries het marxisme nu nog ziet als vervuiler van aards geluk, is uit zijn recente werk niet op te maken... |
|