Uitgelezen 5. Reakties op Boeken
(1981)– [tijdschrift] Uitgelezen. Reakties op Boeken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |||||||||
harry mulisch
| |||||||||
Enige aspekten van zijn werkOpzet: Het is onmogelijk in het bestek van een korte beschouwing, op alle aspecten van het werk van Mulisch in te gaan. Er is door en over hem zoveel geschreven, dat een zinnige samenvatting van alle meningen en oordelen niet doenlijk is. De bedoeling van dit opstel is, slechts enige facetten van zijn roman Het stenen bruidsbed naar voren te brengen, en deze, waar het mogelijk is, in verband te brengen met wat in enkele verhalen ook sterk op de voorgrond treedt. Daarbij is gebruik gemaakt van de teksten uit de vierde druk van Het stenen bruidsbed (1959) en die uit de bundel ‘Verhalen 1947-1977’ (1977).
Over de schrijver: Het leven van Mulisch is door hemzelf in verschillende van zijn werken onthuld. Wie die fragmentarische gegevens als een legpuzzle in elkaar past, krijgt als resultaat een gedetailleerde levensbeschrijving. Voor het vervolg van dit artikel zijn de volgende personalia van belang: Harry Kurt Victor Mulisch werd in 1927 te Haarlem geboren als zoon van een oud-officier in het keizerlijk Oostenrijkse leger. Zijn moeder was toen 18 jaar oud en een dochter uit een Belgische, Joodse familie. Het huwelijk werd in 1936 ontbonden. Harry groeide op tijdens de 2e wereldoorlog, in de levensjaren waarin de gebeurtenissen een sterke indruk achterlaten op de wordende persoonlijkheid. Bovendien collaboreerde zijn vader met de bezetters, terwijl zijn moeder, juist om haar afstamming, niet al te veel moest opvallen. Hij was een gevoelige jongen: sterk beïnvloed door gedachten en gevoelens en van buiten komende gebeurtenissen. Als kind schreef hij al verhalen, om zijn gedachten van zich af te kunnen schrijven. Hij had tijdens zijn lyceumjaren in Haarlem veel interesse voor chemie en hield zich later intensief bezig met de filosofie. Hij debuteerde in 1947 met een kort verhaal in Elseviers Weekblad. Sindsdien heeft hij | |||||||||
[pagina 83]
| |||||||||
alle genres in de literatuur beoefend, niet alleen proza, poëzie en dramatiek verschenen van zijn hand, maar ook studies, essays en tijdsgeschiedenissen staan op zijn naam.
Wat Het stenen bruidsbed betreft, het boek werd geschreven in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, na een reis van de schrijver door Oost-Duitsland. De aspecten van dit werk die in het volgende zullen worden behandeld, zijn:
| |||||||||
A. Tijds- en Ruimtebegrippen.Toen Bilderdijk in zijn gedicht Afscheid de regels neerschreef:
‘In 't verleden
ligt het heden,
In het nu wat worden zal,’
sloot hij zich aan bij de woorden van de Prediker (hfdst. 1:9): ‘Wat er geweest is, zal er zijn en wat gedaan is, zal gedaan worden, zodat er niets nieuws is onder de zon’. De tijd geeft een bepaald ritme aan; niet voor niets heet een geschiedenismethode: De golfslag der historie. Mulisch stelt zich, blijkens de meeste van zijn werken, op een ander standpunt. Voor hem draagt de tijd niet alle mensen voort op zijn gestage stroom... Voor hem is de tijd discontinu: het verleden is niet gelijk aan het heden; het heden heeft niets te doen met de toekomst, maar verleden, heden en toekomst zijn tegelijk aanwezig in de actualiteit. Het chronologisch verloop van de gebeurtenissen in Het stenen bruidsbed wordt onderbroken door de zangen die de lezer terugvoeren naar de enge ruimte van de Amerikaanse bommenwerper, die op 13 februari 1945 in een tweede golf vliegtuigen de stad Dresden bombardeerde. In die besloten ruimte zit ook de hoofdpersoon Corinth, die in het verhaal als tandarts terugkeert naar de plaats van zijn misdrijf. Maar duidelijker wordt de discontinue tijdsopvatting in de vertellende elementen. Vooral het verleden is zo nauw bij de actualiteit betrokken, dat het - als terloops - in het verhaal wordt verweven. Niet alleen Hitler en Heydrich uit een nabij verleden, maar ook Attila, koning der Hunnen, en Napoleon treden op als historische personen in de werkelijkheid. In het gesprek met Hella zegt Corinth.: ‘Ik ben een onder Agamemnon gesneuvelde Griek die nog leeft’. In het verhaal Wat gebeurde er met sergeant Massuro zien we iets dergelijks. Als de versteende sergeant door de vloer zakt en begint te gillen, ziet Loonstijn o.a. een Middeleeuwse terechtstelling in Reims, de strijd tussen paus Gregorius VII en keizer Hendrik IV en de ontmoeting van een grijsaard met Jezus. Zelf schrijft Mulisch hierover in ‘Voer voor psychologen’, dat hij met het verhaal bezig was in juli 1955, het hoogtepunt van de besprekingen tussen Russen en Amerikanen in Genève. ‘Wat heeft het relaas van de versteende sergeant met de “geest van Genève” te maken? Al slaat men mij dood, ik weet het niet, maar het heeft er mee te maken.” En even verder: “Dit alles wijst misschien op een principieel werken aan het probleem in de verhouding tussen verhaal en werkelijkheid, of beter tussen verbeelding, droom, fantasie en werkelijkheid’. | |||||||||
[pagina 84]
| |||||||||
Ook de toekomst wordt door Mulisch in het geheel van de actualiteit betrokken, niet zo zeer in Het stenen bruidsbed dan wel in een ander kort verhaal Keuring. De keuring voor de militaire dienst is reeds ingeweven in het kazerneleven met zijn soldatenjargon, is reeds de oorlog, waarvoor de soldaten worden opgeleid, is reeds de vernietiging. Gerard Knuvelder heeft dit aspect van Mulisch' werk een syncretische beschouwingswijze genoemd. Niet alleen voor de tijd geldt deze beschouwing: een andere tijd roept een andere ruimte op; die andere tijd is onlosmakelijk verbonden met de andere ruimte. In De sprong der paarden en de zoete zee uit 1954 begint het verhaal met de verliefdheid van de 13-jarige Gustaaf op Bessie. Als Bessie omgekomen is bij een auto-ongeluk, schrijft Gustaaf buiten de stad de geschiedenis van zijn liefde op. Dan stort er een paard neer op de schrijvende jongen en de berijdster wordt gedood. Een broodbezorger vindt het schrift van Gustaaf en leest het verhaal voor in de bakkerij, aangehoord door een chauffeur. De vader van de chauffeur verwerkt de gegevens tot een soort Germaanse sage, die zich afspeelt op Schokland in de Zuiderzee. In dit verhaal zijn aspecten van tijd en ruimte op een syncretische wijze wezenlijke bestanddelen geworden. ‘Evenals de toekomst verandert de geschiedenis van ogenblik tot ogenblik’ (Voer voor psychologen, blz. 169). Ook in de nieuwere verhalen van Mulisch zijn de verbanden tussen vroeger en later duidelijk aan te wijzen. Het verhaal Symmetrie geeft al in zijn titel de verhouding tussen situaties van toen en nu aan. De beginregels van het verhaal wijzen duidelijk terug: ‘Het is niet uitgesloten dat op een dag in de winter van 1871 (terwijl in Parijs de Commune wordt uitgeroepen) op de Karlsbrücke in Praag een sneeuwjacht langs de beelden der heiligen stoof’. Het is de grootvader van Mulisch die op die dag naar een wetenschappelijke lezing van de jonge professor Ernst Mach gaat. Aan het eind van het verhaal staat Harry zelf op die plaats in 1968, op doorreis naar Cuba, de legitieme erfgename van de Parijse commune, en dan volgt het slot, dat ‘ergens in de zomer de capsule nu boven de blauwe oceaan de lucht in was gedoken als de kop van een lucifer langs het doosje, met een snelheid van 33 Mach’.
T. van Deel wijst er in Trouw van 25 juni 1977 op, hoe veelzeggend het is, dat Mulisch in de reeks zelfportretten van auteurs in De Revisor IV/2 zich afbeeldt als Egyptenaar 1977 na Chr.. Daarmee benadrukt hij nog eens, dat zijn werk vaak de tijd tot onderwerp heeft. Kees Fens heeft in De Tijd van 25 maart 1961 gewezen op het feit, dat in de romans van Mulisch geen gebeurtenissen op zichzelf worden weergegeven: er wordt getracht aan elke gebeurtenis een kosmische, eeuwige dimensie te geven. Corinth in Het stenen bruidsbed staat voor de mens die niet wezenlijk veranderd is. Hij is naar zijn natuur een barbaars wezen: onveranderlijk verwoestend door de wereld gaand, of hij nu Attila, Napoleon, Hitler of Heydrich heet. Op deze manier worden de gebeurtenissen vergroot, en aangezien de schrijver voortdurend in zijn werk aanwezig is, komt Mulisch tot een zelfvergroting die nauw samenhangt met het catastrofale in de gebeurtenissen. | |||||||||
B. Het catastrofale in zijn werk.Het kind is de vader van de man. Dit gezegde kan men vrij vertalen met: ‘Wat men in zijn kindsheid ervaart, komt op latere leeftijd tot uiting’. In een interview dat Hans van der Waarsenburg had met Eddy van Vliet, een Belgisch dichter (Literama, juli-aug. 1979), zegt deze: ‘Ik denk dat je van de wonden (hij bedoelt de scheiding van zijn ouders), als men dat zo mag noemen, die toen ge- | |||||||||
[pagina 85]
| |||||||||
slagen zijn, nooit geneest’. Mulisch heeft als kind ook veel ervaringen moeten verwerken, hij groeide immers op tijdens W.O.II. Maar wat hem vooral geobsedeerd heeft, is de scheiding van zijn ouders, toen hij nog maar nauwelijks negen jaar oud was. Dat was het moment waarop zijn wereld in stukken viel: zijn moeder verliet hem. Het duidelijkst is de catastrofe te zien in De sprong der paarden en de zoete zee. Als het paard Gustaaf Nagelhout treft in zijn dodelijke sprong, staat Gustaaf bloedend overeind, ‘hij schudde zijn verscheurde armen boven zijn hoofd en krijste: Ik ben een groot tovenaar geworden! En pas op voor mij! Pas op voor mij! De vansevaan klapt voor de vansevaan! Klansepool!’ Deze reactie is een gevolg van de dood van Bessie, zijn kinderliefde. De wereld van Gustaaf valt ineen, de catastrofe is gekomen. Het betekent dat de geschokte mens wegvlucht in een fantasie die grillige vormen aanneemt, zo grillig, dat de mens krankzinnig schijnt; maar dan wel voor de ander: ‘Gustaaf Nagelhout is gek geworden en niet meer van belang’. In de ogen van de schrijver wordt het verhaal nu pas de schepping van een totaal eigen wereld. Corinth in Het stenen bruidsbed is de geschokte mens van alle plaatsen en alle tijden. Zijn voornaam Norman wijst op de Germaanse wereld, zijn achternaam op de klassieke oudheid. Hij moet - als oorlogsvlieger - de gevolgen van de oorlog gaan verwerken. Die verwerking is catastrofaal in zijn kortstondige liefdesverhouding met Hella, in zijn weerzien van de stenen in de ruilnes van Dresden, in de ontmoeting met andere congresgangers, die als dieren naar voren komen: kraaien, kikkers, spinnen en baarzen schudden hem de hand. Corinth zelf doet aan een baviaan denken, als men naar de littekens in zijn gezicht kijkt. Die littekens heeft hij opgelopen na zijn sprong uit het brandend vliegtuig, dat het bombardement niet overleefde. Achter de Russische linies werd hij gevonden en daarna in een lazaret opgelapt. Scheiderhahn is voor Corinth een gorilla, terwijl in de hal van de congreszaal een dame zit, die het fabeldier wordt genoemd. In het verhaal Keuring komt deze sprong in de verbeelding duidelijk tot uiting in het citaat: ‘Met een snelle beweging griste hij de revolver van het blad en richtte hem op de militair: ‘En nu vervoegen I Ik word God, jij wordt God... en vlug een beetje!’. De catastrofe is het begin van een poging zelf de enige norm te zijn. In Quauhquauhtinchan in den vreemde is die catastrofe het uitgroeien van een mens tot een reuzengestalte, een monstermens, ‘die zich op aanstootgevende wijze aan de wereld opdringt’. (Ben Stroman in het Handelsblad van 10 jan. 1958). Zo verheft de auteur Mulisch zich boven zijn omgeving, die niets menselijks meer heeft door de kracht van zijn fantasie. De schrijver Mulisch als god geeft aan, dat de auteur zich hoogmoedig en almachtig gedraagt en dat wekt bij de lezer irritatie, zo niet wrevel en afkeer op, aldus formuleerde Aad Nuis het ongeveer in Boeken (1978). De verbeelding slaat op hol en de argeloze lezer vraagt zich af, wat de drijfveren kunnen zijn van de hoofdpersonen; zijn deze personen versierde mensen? | |||||||||
c. Het mensbeeld is versierd.Ga naar voetnoot1)Versieren heeft in ons spraakgebruik altijd de betekenis gehad van verfraaien. Als verfraaiing treden de hoofdpersonen in bepaalde romans naar voren. Zij worden de lezer voorgehouden als ideaalbeelden, die overlopen van goedheid, vroomheid en braafheid. Als contrast heeft de schrijver dan wat antipathieke figuren | |||||||||
[pagina 86]
| |||||||||
nodig, personen die zo verdorven zijn getekend, dat de lezers er wel een hekel aan moeten krijgen. W. F. Hermans publiceerde in De Vlaamse Gids (44e jg. no. 9) een artikel over Antipathieke romanpersonages. Daarin beweert hij dat de massa der lezers wel slechtheid of braafheid in een roman wil, maar de gemiddelde lezer moet met beide tot overeenstemming kunnen komen. Een echte romanschrijver schept romanfiguren die andere afmetingen hebben dan de ‘menselijke’; zij zijn van andere materie gemaakt dan mensen van vlees en bloed. Aangezien een romanschrijver zijn hoofdpersonen kan vormen zoals zijn eigen fantasie hem die ingeeft, komen de daden van deze figuren vaak absurd over. Bij een realistische roman, een ‘levensechte’ roman, klopt het allemaal. Het lijkt er op, of zo'n realistisch schrijver de werkelijkheid meent te kennen. Hij vergist zich echter: de mens is altijd anders dan wij menen waar te nemen. De echte schrijver wil een diepere werkelijkheid, een mythologisch geconcipieerde kelijkheid. De romanpersonages zijn ‘incarnaties van de wilde jungledieren, die onder de dubbele bodem van de menselijke ziel huizen’. Vandaar dat Hermans de mens, zoals die in zijn romans wordt getekend, op een andere wijze versiert. Hier stuiten we op een nieuwe betekenis van versieren. In de laatste tijd wordt dit woord vooral in de omgangstaal van de jongere generatie gebruikt. ‘Wij zullen dat wel even voor je versieren’, betekent dan zoveel als ‘wij zullen dat in orde brengen, hetzij goedschiks, hetzij kwaadschiks.’ Men kan tegenwoordig een feestje ‘bouwen’ en daar dan tevens een meisje ‘versieren’. De betekenis van dit laatste woord is hier wel negatief geworden: het meisje in kwestie zal er heus niet op gebrand zijn, voor een dergelijk versiersel gebruikt te worden. En we zijn dan wel een heel eind van de oorspronkelijke betekenis van het woord versieren. De bundel ‘De versierde mens’ ontleent zijn titel aan de gelijknamige novelle, waarin een ontmenselijkte mens, Brose, zichzelf moet opofferen om met een soort kernonderzeeër het wereldbedreigende Beest te vernietigen. Deze Brose zit zo vastgeroest in de kadaverdiscipline, dat hij de opdracht aanvaardt en in zijn eenmansonderzeeër één wordt met de techniek van zijn klein vaartuig. Toch mislukt de opdracht, omdat hij de hik krijgt en zijn machine raast dan op grote diepte wild en zinloos heen en weer om zich tenslotte ‘loom en slaperig onder het zand met hem’ te begraven.
In een ander verhaal uit de bundel, Wat gebeurde er met sergeant Massuro? wordt de mens in de gruwelen van de oorlog versteend, (vgl. de titel Het stenen bruidsbed) Quauhquauhtinchan is het wonderkind in Mexico dat steeds maar blijft groeien, tot de catastrofe komt. Keuring geeft een gechargeerd beeld van een recruut, ingewijd in het leger, in de maatschappij, eigenlijk in het leven zelf. Alle hoofdpersonen in deze bundel komen er versierd, d.w.z. vervormd, zo niet misvormd naar voren. Maar ook in Het stenen bruidsbed worden de personen ‘versierd’ voorgesteld. Mulisch laat in zijn grote verbeeldingskracht - en misschien is dat wel zijn meest opmerkelijke artistieke eigenschap - Corinth meer dan Corinth zijn, hij is ook een onder Agamemnon gestorven Griek. Hella is tevens Helena van Troje, om wie het in de ondergang van de stad ging. Zelfs bijfiguren als de homofiel Eugène, zijn versierd. Hij lijkt op een schandjongen in het Romeinse rijk, want hij woont immers in Ludwigshuis, opgetrokken in de stijl van een Romeinse villa. Het versierde mensbeeld is in Mulisch' werk noodzakelijk aanwezig, omdat zijn fantasie catastrofale afmetingen aanneemt Er is heel wat intelligentie voor nodig, om | |||||||||
[pagina 87]
| |||||||||
de concrete werkelijkheid naar boven te halen. Daarom is Het stenen bruidsbed niet in de eerste plaats een oorlogsroman, want de verbeelding van de schrijver is met de romanpersonen‘aan de haal’ gegaan en die zijn tot symbolen geworden, De verbeelding is een eigen leven gaan leiden. En dat kan een bezwaar zijn voor de niets vermoedende lezer. | |||||||||
D. Liefde en oorlog liggen in elkaars verlengde.Het is opvallend, dat wij in onze dagelijkse taal zo gemakkelijk met beelden omgaan die ontleend zijn aan oorlog en vernietiging, juist als we het over de liefde hebben. Een vrouw moest vroeger worden veroverd, als men de verhalen in sommige romans mag geloven. Een moeder zou haar baby wel kunnen opeten, zo lief heeft ze die. Een aardig uitziend meisje wordt een lekkerstuk genoemd. In de eerste wereldoorlog was een dikke Bertha een stuk 42 cm-geschut, waarmee de Duitsers in het begin van die oorlog zoveel succes boekten en in sommige delen van Duitsland wordt een ongetrouwde dame nogal cynisch ‘eine alte Kanone’ genoemd. De verwoesting van Troje is een gevolg van een liefdesverhouding. In Het stenen bruidsbed worden duidelijk parallellen getrokken tussen Dresden en Troje, tussen Hella en Helena. Troje werd verwoest door de schaking van Helena. De puinhopen van de stad uit de klassieke oudheid zijn het gevolg van een liefde. In de eerste zang na het tweede hoofdstuk van de roman wordt de vernietiging van Dresden beschreven als een lustdaad: De omgeving is versierd met een ambrozijnen nacht, een feest en vuurwerk. De personen in het bombardementsvliegtuig zijn fier en onverschrokken, ze fluiten zachtjes. Het genot van de opwinding slaat door hun lichamen en als de onverhoeds oplichtende doodsangst wordt genoemd, wordt deze als de gezellin der liefde aangeduid. Kortom, de vernietiging is een liefdesgenot. En dan komt Corinth terug in Dresden. Dadelijk de eerste avond van zijn verblijf aldaar heeft hij een lang gesprek met Hella, waarin de woorden vallen: ‘Het huwelijk is zoiets als de oorlog’, en het gesprek eindigt met de overgave van Hella. Of geeft Corinth zich over aan haar, na haar kordaat uitgesproken woorden: ‘Kleed je uit’? In elk geval, de bedgenoegens sluiten bijzonder goed aan bij de tweede zang na dit hoofdstuk: ‘Het heerlijk luchtschip springt op, steigert en loeit van wellust’. Het genot van de verwoesting der stad is hetzelfde genot van het bezit van Hella, in de stad van ruïnes en stenen: ‘Het stenen bruidsbed’. Bij zijn eerste aanblik van de stad had Corinth het al zo gezien: ‘... een onafzienbare branding van puinhopen, beflard, besliert met witte nevel: een bruid die haar sluier aan stukken had gescheurd bij de aanblik van haar vrijer’. In De versierde mens denkt Brose in zijn eenmanstorpedo: ‘Iedere moord is een obsceniteit, een intieme omhelzing, een lustmoord’. Liefde en dood zijn equivalenten geworden. Maar dan niet die liefde, zoals zij in 1 Corinthe 13 wordt beschreven. De eerste zinnen van de roman ‘Het stenen bruidsbed’ zouden, volgens Helbertijn Schmitz-Küller, een waarschuwing inhouden aan het adres van de lezer. Daar staat namelijk: ‘Een mens werkt, vrijt, slaapt, eet - en overal op aarde wordt inmiddels alchemie bedreven met de dertien letters van zijn naam’. De naam van Norman Corinth telt inderdaad 13 letters; een combinatie van de achternaam Corinth met het getal 13 laat Corinthe 13 zien, het hoofdstuk van het hooglied der liefde. Als het echter in dit boek gaat over de liefde, dan is het niet de bijbelse liefde, want daar is alchemie mee bedreven. Of is deze verklaring toch een te gemakkelijke en daardoor verkeerde invulling van een moeilijke omschrijving in een cryptogram? | |||||||||
[pagina 88]
| |||||||||
In de beschrijving van het contact met Hella komt tot driemaal toe een ‘hortende’ zinsconstructie voor die opmerkelijk is voor de verhouding tussen de beide hoofdpersonen. Op blz. 34 ‘... zij denkt dat ik denk dat zij denkt, dat mijn gezicht afstotend is...’. Deze zinswending komt voor, als Corinth 's morgens voor het eerst na zijn aankomst op zijn kamer komt. Op blz. 70: ‘... Hij dacht, zij denkt dat ik denk dat zij mijn gezicht bedoelt...’. Deze gedachten staan aan het begin van het gesprek met Hella op de avond van die eerste dag. Op blz. 93:’... en glimlachte toen, omdat hij zag dat zij zag, dat hij plotseling ophield...’. En dan zegt Hella: ‘Alleen duitsers kunnen tranen van genot in hun ogen krijgen bij het zien van ruïnes’. De vroegere tegenstanders, Duitsers en Amerikanen zijn één in hun visie, dat liefde en oorlog in elkaars verlengde liggen. | |||||||||
Verantwoording:Bij het schrijven van het bovenstaande is een dankbaar gebruik gemaakt van enkele gegevens die geput werden uit: Helbertijn Schmitz-Küller: Over het stenen bruidsbed van Harry Mulisch in de reeks Synthese - Amsterdam 1977. Dit boek bevat een grondige analyse van de roman. Gerard Knuvelder: Spiegelbeeld- Den Bosch 1964. |
|