| |
| |
| |
| |
Justitie gedaan door Hertog Karel, Graaf van Zeeland, aan zijn Gouverneur, over het verkrachten van een eerbare Vrouw, omdat hij haar Man in de Gevangenis liet onthoofden, waarvoor hij Gouverneur is gestraft met de dood.
Wijs: Als 't begint.
1.[regelnummer]
O wereld vol van overdaad!
Wat baart gij open wegen,
Tot wraak bedrijf en moord,
Een zaak nooit meer gehoord,
Zal ik u brengen voort, zal ik u, enz.
2.[regelnummer]
In Zeeland is dit feit geschied,
Ter tijd van hertog Karel,
| |
| |
Hier voerde 't groot gebied,
Heeft hem tot kwaad gewend,
Maar kreeg een droevig end. Maar, enz.
3.[regelnummer]
Hij sloeg een geil en dartel oog,
't Geen hem op 't laatst bedroog,
En sprak mijn hartenlust,
Voor gij mijn vlammen bluscht, Voor gij enz.
4.[regelnummer]
Zij als een eerbaar kuische vrouw,
Sprak: Heer! zou ik verbreken,
Ach spreek daar nimmer van, Ach spreek enz.
5.[regelnummer]
Hij met een opstinaat gemoed,
Ging zich naar huis toe keeren,
Hij liet van stonden aan,
Zijn dienaars henen gaan,
En hield haar man gevaân, En hield, enz.
6.[regelnummer]
Betichte hem van landverraad,
Zijn vrouw geheel verslagen,
Die vraagd op heeter daad,
Dat dus mijn man vol pijn,
Daar moet gevangen zijn, Daar moet enz.
7.[regelnummer]
Uw man, sprak hij: wou 't land verraân,
Ik zal hem door Beuls handen,
Doen 't hoofd van 't ligchaam slaan;
Maar bij mijn magt ik zweer,
Gij krijgt uw man dan weer, Gij krijgt enz.
| |
| |
8.[regelnummer]
Die fout werd hem vergeven dra,
Voldoet gij mijne lusten,
Of ik hem straffen zal, Of ik hem enz.
9.[regelnummer]
De kuische vrouwe toog mitsdien,
Zeer bitterlijk aan 't schreijen,
't Hoofd vallen voor hem neêr,
En dat om u begeer, En dat om u enz.
10.[regelnummer]
Mijn lieve man is mij zoo goed,
Als eenig schat op aarde,
Mijn eer en goed en pand,
Mijn Man mijn regterhand!
't Moet een van bei aan kant, 't Moet enz.
11.[regelnummer]
De booswicht greep haar bij de hand,
In 't midden van haar klagen;
Wierp haar op 't ledekant,
En heeft zoo heel gerust,
Tot walgens toe gebluscht, Tot walgens enz.
12.[regelnummer]
Toen sprak hij vrouwe gaat nu heen,
En morgen moogt gij halen,
Hij liet van stonden aan,
Haar man het hoofd afslaan, Haar man enz.
13.[regelnummer]
Des 's morgens opent zij haar deur.
En ging vrijmoedig treden,
En sprak groot mogend Heer,
| |
| |
Geeft mij mijn man nu weêr,
Voor mijn geschonden eer, Voor mijn enz.
14.[regelnummer]
Hij riep twee Dienaars voor den dag,
Die bragten haar ter plaatse,
Daar zij haar Man aanzag;
Daar lag hij zonder hoofd,
Van 't bloedig zwaard verdoofd,
Van 't leven wreed berooft. Van 't leven enz.
15.[regelnummer]
Zij viel op 't doode ligchaam neêr,
Trok 't hair uit d'hersenpan,
Vermoord gij zoo mijn man! Vermoord enz.
16.[regelnummer]
Zij ging als zinn'loos en verwoed,
Haar bitt're nood toen klagen
Den Gouverneur! o schand,
Heeft mij mijn eer ontmand,
Mijn man geleid in 't zand, Mijn man enz.
17.[regelnummer]
Haar vrienden spraken: Nicht wel hoe,
Laat ons van Zeeland reizen,
Terstond naar Holland toe.
En klagen daar dat kwaad,
Aan den Hertog groot van staat, Aan den enz.
18.[regelnummer]
Men kwam zeer haast en ongemeen,
Men sprak den Hertog aan,
Deed hem de zaak verstaan,
Hoe 't al was toegegaan, Hoe 't al enz.
19.[regelnummer]
Ach! wreekt de dood van mijnen man,
Wreekt mijn geschende eere,
| |
| |
Die bragt mij in 't getreur,
Besteld hem straf daarvoor, Besteld hem enz.
20.[regelnummer]
De Hertog sprak: u wel bezind,
Hij is mij een goed vrind,
Ik daag hem voor het regt,
Bedenkt wel wat gij zegt, Bedenkt wel enz.
21.[regelnummer]
Mijnheer! zoo de zaak is onwaar,
Zoo laat mijn ligchaam zagen,
Of helpt mij onder de aard,
Door een Scherpregterszwaard,
De dood mij niet vervaard, De dood enz.
22.[regelnummer]
De Hertog liet de breede raad
Terstond ten Hof vergaren,
Men deed de vrouw alleen,
Al in een kamer treên, Al in een enz.
23.[regelnummer]
Toen kwam de Booswicht voor den dag,
Voor de Hooge Raad verscheenen,
En sprak met blij gelach:
Wat is de oorzaak toch, mijnheer!
Kom reizen hier zoo veer, Kom reizen enz.
24.[regelnummer]
De Hertog sprak hem vreeslijk aan:
Wat kwaad hebt gij gedaan?
Een eerb're vrouw verkracht,
Haar Man ter dood gebragt,
Denkt dat u straf verwacht, Denkt enz.
| |
| |
25.[regelnummer]
Hij sprak: wie legt mij dit ten last,
Het zijn verdigte logens,
O Vorst! daar is niet aan vast;
Stel mijn partij ten toon,
Hij krijgt verdiende loon, Hij krijgt enz.
26.[regelnummer]
Den Hertog sprak: o Gouverneur!
'k Zal opregt blijk u toonen,
Toen wierd zijn hart belaân,
Bedroeft daar voor hem staan, Bedroeft enz.
27.[regelnummer]
Don Karel wierd als obstinaat,
Sprak: kend gij wel deez' vrouwe?
Die hier uw voor u staat,
Dwong naar uw lust en zin, Dwong enz.
28.[regelnummer]
Hij viel van schaamt ter aarde neêr,
den Hertog sprak met reden,
Hersteld deez' vrouw haar eer;
Ik wil tot straffensschuld,
Terstond haar echten zult, Terstond enz.
29.[regelnummer]
Don Karel vraagde aan deez' vrouw:
Met hem in d'Echte Trouw?
Zij sprak: o Vorst ik kan,
den moorder van mijn man, Den enz.
30.[regelnummer]
Hij sprak: 't zal u niet schad'lijk zijn,
Gij zult ook wraak genieten,
Zoo doet den raad van mijn,
dus voort door vrienden raad,
| |
| |
En 's Hertogs zoete praat,
Zij 't jawoord geven gaat, Zij 't ja- enz.
31.[regelnummer]
Dus wierd de Weduwe weêr de Bruid,
En d'huw'lijksvoorwaarden,
Wierd daar geschreven uit:
Al lijd zij nooit geen kraam,
Zoo bleef zij erfgenaam, Zoo bleef enz.
32.[regelnummer]
Dus wierd den Priester voort gehaald,
Het huwelijk wierd bevestigt,
En voor den Raad bepaald;
den Gouverneur sprak: Heer!
Wij danken de Hertog zeer,
Voor deez' genooten eer, Voor deez' enz.
33.[regelnummer]
Don Karel vraagde: zijt gij te vreên?
Ja Heer! en wij vertrekken,
Zoo sprak hij zeer lieftal,
Mijn bruiloftsfeest die zal,
Ook volgen na 't geval, Ook volgen enz.
34.[regelnummer]
Neen, sprak de Vorst: naar mijn vermoên,
En mij, ook eerst voldoen,
Zoo knield nu voor het zand,
Opdat gij door Beulshand,
Gestraft wordt meer met schand, Ge- enz.
35.[regelnummer]
Hij bad den Vorst om lijfsgenâ,
Maar 't smeken was verloren,
Scherpregter! volgt mijn last,
En geeft den snooden gast,
Het loon hem toegepast, Het loon enz.
36.[regelnummer]
Men sloeg hem 't hoofd af met een slag,
Het welk deez' jonge weduw',
| |
| |
Met blijdschap al aan zag;
Zij kreeg na zijnen dood,
Dat hielp haar uit den nood, Dat enz.
37.[regelnummer]
Dit is waarachtig zoo geschied,
Ten tijd als Hertog Karel,
Voerden het groot gebied;
Hiermeê wordt ons getoond:
Dat straf geen vriend verschoond,
Maar 't kwaad zijn meester loon, Maar enz.
Eer zij den Hertog en de Justitie groot,
Dat zij hem lieten brengen zoo ter dood.
|
|