[Nummer 2]
Voorwoord
Vorige Zomernummers legden het accent op zomer en vakantiegang, maar in dit nummer is de rol daarvan meer incidenteel. Er zijn elf vertaalde verhalen (uit acht talen) en acht Nederlandse, waarvan er één, van A.L. Snijders, uiteenvalt in zes zeer korte. Ook zijn er weer bijdragen van de beste Nederlandse plezierdichters, zoals immer en nog steeds onder aanvoering van Drs. P.
Vakantie speelt een rol in de verhalen van Inez van Eijk (de verleidingen van Frigiliana), Judith Hermann (per louche vervoer naar de Etna) en Robert Menasse (Luxemburg en interlandvoetbal); zomerse zinnelijkheid komt aan bod in Van Eijks' ‘Herfstzon’, en meer dubbelzinnig in ‘De indringer’ van Ed van Eeden, ‘Victoria’ van Koeprin (het achtste verhaal dat wij publiceren van deze te onbekende Rus) en Penelope Lively's badinerende ‘De vijfduizend-en-eerste nacht’; de zomerwarmte is niet weg te denken uit Abãlutã's portret van een circusdwerg als Ceaucescu-imitator, T.C. Boyles navrante evocatie van streng secteleven in de Amerikaanse woestijn, of de wereld van kluchtig kannibalisme bij Bukowski.
In de overige verhalen gaat het om het menselijk verkeer in zijn vele diverse gedaanten. Gerda Blees debuteert met een dramatisch eindigend moederschapsverhaal; Maupassant levert een fraaie zedenschets over ongewild incest; in het legendarische, opnieuw vertaalde verhaal van Poesjkin, ‘Het schot’, draait het om eer en wraak; Arnout ter Haar beschrijft een therapiepraktijk in vol bedrijf, Ineke Holzhaus een laatste levensfase; Xin brengt het moderne China naderbij; Van der Velde beschrijft de dienstplichtwereld van de jaren vijftig; Wiener beschrijft zijn binnenwereld van vroeger en nu, en Zambra laat iets zien van het grimmige schoolsysteem van Chili onder Pinochet.
Wij wensen lezers en kopers van dit nummer veel leesplezier.
Redactie