| |
| |
| |
Vijf maal kort
Paul Abels
Berlijn
Of het nog ver is naar Buchdruckerei Nessing. Het Oost-Berlijnse mannetje uit de Anna Seghersstrasse is kort: Keine irre Welt. Hoeveel verwaarloosde woningen zouden er na de Wende gepleisterd zijn? De gevel van het huis waar schrijfster Anna Seghers tot aan haar dood in 1983 woonde, lijkt dichtgeplamuurd met bananenkwark.
Op de hoek Büchnerstrasse/Seghersstrasse staat de morsige man. Hij draagt een bril met neerklapbare extra dikke glazen. Het is Lutz Nessing, Druckermeister, de derde generatie uit een geslacht van Berlijnse looddrukkers. Hij werkt op een pers uit 1924 en bezit 200 soorten houten biljetletters. Gekocht van Oost-Duitse drukkers die ze verbrandden in hun kachels. Nessing steekt nerveus een sigaret aan. ‘Sie kommen zu spät. Innerhalb von einer Monat ist alles hier leer. Es ist zu ende.’
Niemand drukt meer in lood. Alles moet digitaal. Men wil Nessings vakwerk op grauw Oost-Duits papier niet meer. Alles moet glimmen, een levende biljetletter die varieert in zijn zwarttonen, dat mag niet. ‘Niemand ziet meer de magie van het zwart en het lood, niemand.’ Ab und zu een Westerse Vollidiot die het wel cool vindt wat Nessing doet. Die komt kijken maar niets bestelt. Die het zo toll vindt dat er mussen rondvliegen in de werkplaats, dat het er zo lekker naar inkt ruikt. Geen Majakowski-affiches meer voor de Volksbühne, geen plakkaten meer voor het jazzcafé: 1978, Oost-Duitse muzikanten met Willem Breuker en Willem van Maanen - El Lissitsky-typografie.
De laatste twee jaar had Nessing niets meer te doen. Wat er tussen het zwart zit, dat heeft hem altijd gefascineerd. Dat ging hij onderzoeken. ‘Konkreter Druck, darum geht's.’ Hij toont het boek dat hij maakte, 42 exemplaren. Het beste vindt hij zelf de compromisloze drukken, ‘reine Druckerei, keine blöde Spielerei.’ Wat gebeurt er met de persen en de letters? ‘Wird alles verschrottet,’ zegt Nessing.
| |
| |
| |
Souillac
Op reis per motor naar de Dordogne. Het is veel, de kilometers en de ervaringen. Eendenborst eten bij Molly Meijer (79) op de cour van haar huisje in Le Roc.
's Nachts terug van Le Roc naar Souillac. Daar zal ik overnachten, alleen in het grote huis waar Henk en Molly woonden.
Tientallen omgewaaide walnotenbomen, aardedonker, haarspeldbochten, slechte weg. Ongeveer een kilometer voor de brug over de Dordogne zie ik plots twee reekalveren voor me op de weg. Ze bevriezen in de lichtbundel van mijn koplamp. Door een extra brul van de Guzzi kan ik nog maar net een botsing voorkomen. Ik denk aan de aangereden herten die ik naast vuilnistonnen heb zien liggen, de poten bijeengebonden, handzaam verpakt zoals Nederlanders dat doen met hun oud papier. Men zit hier dicht op de natuur.
Zaterdagavond ben ik in Cheverny in Café de Paris Le Méteor. Café de Paris is een codenaam voor het allervieste kroegje dat je kunt drijven. Er zijn twee gasten, allebei zo starnakeldronken dat ze het bier voornamelijk in hun décolleté gieten. Een kromgegroeide man van nog geen dertig pist via zijn broekspijp op de grond. Simple comme bonjour. De patron telt lallend zijn geld. Ik lieg niet.
De motorfiets staat nog in Orléans. Zondagochtend rond negen uur krijg ik pech na 100 kilometer. Eerst denk ik dat de motor maar op één cilinder rijdt: hij pruttelt en trekt slecht. Maar de dynamo blijkt kapot, niet te vervangen binnen vier dagen. ‘Une alternateur comme ça, Moto Guzzi, 30 ans de age, impossible!’ Later zegt iemand dat ik een autoaccu had moeten kopen en die achterop had moeten zetten: ‘Dikke kabels erbij, dan had je makkelijk 1000 kilometer kunnen rijden.’
De motor wordt over twee weken gerepatrieerd, ik repatrieer mezelf. Eerst met een taxi van Orléans naar Parijs. RPG International, navette aéroports et chauffeur personnel komt met een VW Transporter, zwart, lederen bekleding, airco, automatische deuren, bestuurd door een enorme gladjanus. Voor hem is representativiteit het hoogste. Monsieur RPG zet me af op luchthaven Orly. Daar huur ik een Peugeot 207 met
| |
| |
12.000 km op de teller. Alles op kosten van de ANWB. Om 17.00 uur vertrek ik en om 01.00 uur ben ik thuis.
Wat blijft hangen is hoe ik praat tegen de dode Henk Romijn Meijer. HRM is nog erg thuis in zijn huis in Souillac. Ik maal zijn koffiebonen in zo'n hysterisch elektrisch machientje en vraag Henk of hij nog een touwtje heeft in zijn garage. Ik fotografeer 300 van Henks jazzplaten. Je leert iemand kennen aan de rolmopsen in zijn koelkast, aan de schellakplaten in zijn woonkamer en de bewaarde touwtjes in zijn garage.
Weken later praat Henk plotseling terug. In een van zijn boeken lees ik dat ‘luisteren naar jazz op 78-toerenplaten net is als zelfgemalen bonenkoffie: vele malen verkwikkender.’
| |
Steindorf
Wat zegt groeten over een volk? Of dienstbaarheid? In Karinthië zegt iedereen dat je god moet groeten - Grüss Gott - en men verklaart zich bereid alles voor je te doen: Servus! Een halve eeuw lang gingen de succesvollen in mijn katholieke arbeidersfamilie naar Oostenrijk op vakantie. Mijn oervakantiekleuren zijn dirndljurkjesrood en Alpenwiesengroen op een ansichtkaart, in iets buiten de lijntjes gedrukt Technicolor.
Nu ben ik zelf een succesvolle arbeider boven de vijftig en voor het eerst op vakantie in Oostenrijk. Ik begrijp oom Frans die elk jaar met zijn Borgward naar een hotel in Villach reed. Grüss Gott der Franzl, da biste schon wieder! Bauernpfannerl en speckknödeln, geen Franse of Italiaanse flauwekul. Het bier is goed, alles is angstwekkend proper, nergens zijn zoveel lieden voor wie discipline de maat der dingen is.
Es wird höflichst ersucht bei stärker verschmutzung die WC-bürste zu benutzen staat er op de binnenkant van de wc-deur. Groepscultus blijkt grote druk op mij uit te oefenen: ik ben weliswaar een succesvolle arbeider geworden, heb nooit enige aandrang gevoeld om de wc-borstel in iemand anders zijn toilet ter hand te nemen maar tijdens mijn week in Steindorf am Ossiacher See heb ik niet de innerlijke kracht om de neurotische cultus van properheid te ontheiligen.
‘Bitte meine Bremsespuren entsorgen. Danke. Gerne geschehen. Ich bekomm’ ein Bier. Gerne. Danke. Grüss Gott. Servus! Ihre Knödeln
| |
| |
bitte. Danke. Gerne. Schönen Tag noch. Danke, Sie auch. Danke, bitte schön. Servus!’ Taal is het theater van de macht. Het doek dat we laten vallen als de machtsverschillen te schrijnend worden, heet beschaving.
De dichtgepleisterde kerkjes, de verbijsterende ontremmingen van al die barok, de heimatkleding met geitenlederen jassen en lederhosen, de crucifixen in de restaurants, de hoffelijkheid. Ik ben oom Frans, ik houd van al deze tüchtige, paapse mensen, ik smul van hun boerenkost, ik ben een Oostenrijker. Zo gaat het in Steindorf In Wenen gaat het anders. Ik zie er een film over Otto Mühl. Na zijn tijd bij de SS wordt hij beeldend kunstenaar, hij schijt op de moraal van Kärnten en Tirol, hij verfoeit het papisme. Mühl begint een commune, Anarchistische Aktion. Er is absolute seksuele vrijheid, er is elke ochtend wild dansen op entartete swingmuziek, er zijn Bewusstsein Arbeits Gruppen. Erg goed van Otto, hij heeft veel aanhangers, hij bezweert ze met zijn nasale brom, hij neukt de vrouwen wanneer hij dat wil, hij neukt later ook hun kinderen wanneer hij dat wil, als politieke daad: ‘Verdammte Öster-reichische Spiese!’ Nu raak ik verward, want ik vind het óók erg goed dat de Spiese Polizei Otto zeven jaar in de bak stopt. Aan het eind van de film is Otto een beverige oude man met een alpino. Hij heeft nergens spijt van. Het ging en het gaat om vrijheid, zegt hij.
Johann, de man van het remspoorverzoek, schenkt met ruime maat zelfgemaakte schnaps als wij vertrekken. Hij is in dienst van een ambitieuze Nederlandse dame die de camping gekocht heeft. Zij betaalt Johann dagelijks twee uur uit, hij werkt er vijf. Vandaag zagen we haar met haar laptop. Johann sjokte serviel achter haar aan, zij liet hem met een meetstok de kavels van zijn vrienden, allen vaste gasten, controleren. ‘Johann’, zeg ik, ‘wie lange wirst du noch arbeiten fur die Niederländerin? Es geht ja um Freiheit.’ ‘Na prost,’ zegt Johann, ‘Servus!’
| |
De Dankbaarheid
‘Dit is Lieuwe’, zegt de rustige man. Opmerkelijk - hij blijkt zichzelf te bedoelen. Ik ben in het buitenland. De taal is volstrekt anders. Hoewist? Jabeast. Je ziet overal de horizon. Wie zich voorstek, gaat in gedachten naast zichzelf staan en wijst: dit is hem, dit is haar, dit zijn wij: Lieuwe, Oeke, Gatske.
| |
| |
Hobma vertelt over zijn vader. Die was skûtsjeskipper. Hij voer met stront, Wolsumer rivierklei, terpzand en turf. In het roefje van vier bij vier meter zaten vijf kinderen bij een gloeiend hete kachel. Vader en moeder voeren het schip. ‘Vader legde het één keer uit,’ zegt Hobma. ‘Nooit aan de kachel komen.’ Als je het toch probeerde, kreeg je een slach. Je kon met het skûtsje sielen, jagen en bomen. Soms moest moeder een volle dag jagen. Hij toont de band die om haar schouders gelegd werd, vastgemaakt aan een touw. Moeder trok het schip. Aan het eind van de dag liep zij van vermoeidheid soms de sloot in. Hobma heeft een foto. We zien een houten kruiwagen en een man die ermee over een heel smalle plank loopt. De kruiwagen is torenhoog gevuld. ‘Rivierklei’, zegt Hobma, ‘de planken waren glad, de weg van land naar schip was driehonderd meter. Zie, het wiel had ijzerbeslag met een omgekeerde u-vorm. Zo hield je contact met de plank. Dat was nodig, anders donderde je eraf met je kruiwagen vol klei of stront. En deze ijzers had vader onder zijn klompen, om af te kunnen zetten. Hij liep tweehonderd keer heen en weer. Dan was het schip vol. Soms had hij pech. Als het schip hoog lag, was het lossen nog zwaarder. Dan moest hij hoog boven zijn macht scheppen.’
In 1964 vervoerde het skûtsje De Dankbaarheid zijn laatste vracht. Turf halen uit Valthermond, afmeren in Blauwhuis. Hobma was een kind, hij zag het allemaal. ‘Het ging niet snel, maar vader ging twaalf uur door, steeds in hetzelfde tempo. Dat deden ze, deurpielken. Veel wurk? Ik dacht het wel.’
| |
LV-81-JN 30-FG-JH
‘Spanrol aircopomp vervangen, 126,50’ stond er op de factuur. Auto-service Herman heeft nog steeds hetzelfde briefhoofd. Te hard geel en te hard blauw, met auto's van een model dat in 1974 state of the art was. Ik arrangeerde mijn fiets achterin de gerepareerde auto, langzaam en onhandig. Mijn hoofd was er niet bij omdat ik me de kentekens probeerde te herinneren van de twaalf auto's die ik bij Herman gekocht had sinds 1986. Via LV-81-JN kwam ik toen bij hem terecht. Ik probeerde hem die auto te verkopen of te ruilen voor een andere, ik moest geld hebben. Herman zag het onmiddellijk, een handelsman slaapt nooit. Wie vooruit wil komen in de wereld moet wakker zijn. Wij kwamen tot zaken.
| |
| |
Sindsdien koop ik altijd mijn auto bij Herman. Ik weet niet waarom, maar het moet. Het zou kunnen komen door het briefpapier of door Hermans enorme vaardigheid in het driebandenspel - hij werd vaak kampioen van het oosten. Praten deden we nooit. Mannen hebben problemen. Die moet je oplossen. Dat moet je niet bespreken met iemand die er geen kijk op heeft. Herman zei wat er mis was geweest en wat het kostte. Ik betaalde. Uitstekend, mooier kan niet. Er veranderde niks. In zijn kantoortje van 2 bij 2 meter kwamen alleen steeds meer Driebandendiploma's te hangen. Herman werd steeds dikker en ik ook - moving on in the world.
De fiets zat er eindelijk in, ik was klaar. Herman kwam uit zijn kantoortje en deed iets wat hij sinds 1986 niet gedaan had. Hij vroeg me iets wat niets met de auto te maken had. Hoe het met de handel was, vroeg ik terug. ‘Met de handel wel goed’, zei hij en keek de verte in. Nu moet ik wachten, dacht ik. Ik wachtte. ‘Ik heb alleen een tumor, 12,4 cm, aan de slokdarm.’ Ik wachtte weer. ‘Toen ik het hoorde, heb ik twee weken wodka gedronken, de hele dag door.’ Ik knikte begrijpend. ‘Na die twee weken wisten ze het. Geen uitzaaiingen. Ze bouwen mijn maag uit tot een vervangende slokdarm, ik overleef het.’ Ik onderdrukte de neiging om hem te omhelzen. ‘Mooi,’ zei ik. ‘Of niet dan,’ zei Herman. Hij stak zijn hand op toen ik wegreed met 30-FG-JH.
|
|