| |
| |
| |
Rijk der zinnen, wereld van woorden
Robert Gernhardt (Vertaling Ralph Aarnout)
Bij het paar dat op het smalle bed de liefde bedreef, waren problemen.
‘Doe eens niet zo met je tong,’ zei hij, waarop zij, verschrikt, haar tong helemaal niet meer bewoog. Dat beviel hem toch ook weer niet. ‘Doe eens wat meer met je tong.’
Zij bedacht hoe eenvoudig alles aanvankelijk was geweest. Hij inspecteerde ondertussen zijn erectie. Alles leek in orde, dus nu wilde hij er zijn voordeel mee doen. Ze was niet zo nat, dacht hij en herinnerde zich hoe nat ze vroeger altijd was geweest. Of begon hij de dingen inmiddels te idealiseren?
‘Toe,’ zei hij, terwijl hij voelde hoe ze hem steeds verder ontglipte. Waar was ze nu eigenlijk? Hij steunde op zijn handen, keek langs haar lichaam naar beneden en vervolgens naar zijn lid, dat gestaag in haar verdween. Krachtig, schoot hem te binnen; monotoon dacht hij. Zijn krachtige monotonie begon hem zo langzamerhand op de zenuwen te werken. Ze kreunde zachtjes. Nu heb ik haar, meende hij en hij versnelde zijn stoten. Maar ze had alleen gekreund omdat hij haar niet had kunnen volgen. Terwijl hij haar vroeger altijd had gevonden, had gegrepen en had meegevoerd. Of was zij het geweest, die hém had opgevangen en geleid? Ze had hem graag willen zeggen waar ze precies was en waar ze naartoe wilde, maar daarvoor moest ze te veel overhoop halen en te lang praten. En het woord was nu immers aan hun lichamen. Waarom zeiden die elkaar niets? Ze overlegde hoe ze zich eervol uit de affaire kon terugtrekken. Opnieuw kreunde ze, dit keer in de hoop hem te misleiden.
Gevleid beet hij in haar oor. Nu heb ik haar echt, dacht hij en voelde hoe blij hij was dat ze niet leek te merken hoe weinig ze hem had. Hij had zijn erectie en voorlopig was hem dat genoeg. Nu wilde hij haar laten klaarkomen. Opgewekt beet hij haar opnieuw in haar oor.
‘Au,’ zei ze onnadenkend, wat ze zichzelf direct verweet. In extase zeg je geen ‘au’. Ze overwoog haar ‘au’ met een wellustige zucht te doen vergeten, of ten minste te neutraliseren, maar ze wist maar al te goed dat het daarvoor inmiddels te laat was.
| |
| |
Hij schrok. ‘Heb ik je pijn gedaan?’ vroeg hij. Nu komen er toch nog woorden, dacht ze geschrokken en ze richtte zich een eindje op om hem in zijn hals te likken. Ze voelde zich schuldig en dacht dat ze het moest goedmaken door zich hartstochtelijk aan hem vast te zuigen. Terwijl haar ‘au’ nog naklonk in zijn hoofd, bracht nu haar tong in zijn hals hem van streek. ‘Wat doe je nou?’ vroeg hij halfluid. Meteen had hij spijt van zijn vraag. Was het niet het goed recht van de hartstochtelijke vrouw om zich vast te zuigen aan de hals van de potente man, zonder zich te bekommeren om de gevolgen - zoals vlekken, het camoufleren daarvan en suggestieve opmerkingen? Maar zei een vrouw in extase wel ‘Au’?
Ze gaf niet zo gauw op. Ze wilde de zaak nu afronden en hoopte hem in haar storm mee te slepen en tot een orgasme te brengen. Tot zíjn orgasme, beter gezegd, want in het hare geloofde ze allang niet meer. Als hij nou maar in het zijne kon geloven! Ze zoog harder.
‘Au,’ zei hij. Ze liet haar hoofd krachteloos op het kussen vallen en opende haar ogen. Onderzoekend keken ze elkaar aan, terwijl beneden het stoten en terugtrekken voortging. Dat had ondertussen al bijna niets meer met hen te maken.
Ieder oogcontact is een krachtmeting. In het normale leven kijkt een van tweeën als eerste weg. Tijdens een normale geslachtsdaad sluit een van tweeën doorgaans als eerste de ogen. Daarmee laat hij de ander weten nog onderweg te zijn en op de hoogte van het doel. Eén keer zo je ogen sluiten en je hebt vaak al meer gelogen dan met veel omhaal van woorden.
Nog steeds kijkt het paar elkaar aan. Allebei weten ze dat ze hun geslachtsdaad niet mogen laten mislukken. Nog nooit is de geslachtsdaad ze mislukt, daaruit hebben ze steeds opnieuw de kracht en de overtuiging geput om met elkaar naar bed te gaan. Want eigenlijk is zo'n geslachtsdaad de onnatuurlijkste zaak ter wereld. Twee mensen konden hun beider lichaamskrachten en lichaamssappen nog wel enigszins op elkaar afstemmen. Maar het liep allemaal uit op een geslachtsmisdaad, als niet ook hun fantasieën en hun dag- en hun nachtdromen (dus hun volledige, onuitsprekelijke, individuele droesem) met elkaar in gesprek raakten en gezamenlijk in beweging kwamen - en dat dan woordeloos, als het even kon. Zwijgend keken ze elkaar aan.
Allebei hadden ze schuld op zich genomen. Allebei hadden ze de vereiste lust noch opgewekt noch opgebracht. Niet eenduidig genoeg
| |
| |
in ieder geval. Lust en pijn mogen een eerbiedwaardig koppel zijn, lust en ‘au’ sluiten elkaar uit. Allebei wisten ze dat ze op een tweesprong waren. Maar welke kant moesten ze op?
Dreigt een geslachtsdaad te mislukken, dan zorgt juist de nabijheid van de lichamen ervoor dat gevoelens steeds verder van elkaar verwijderd raken. Zij is teleurgesteld en hij is beledigd. Heeft hij geen zeer bruikbare erectie ingebracht? Dat wil zeggen: nog wel, maar hij is ook geen heilige. Op een gegeven moment gaat zelfs de mooiste erectie naar de maan, als de vrouw hem niet op waarde wenst te schatten. Ook al kent een man de psychofysiologische complexiteit van de vrouwelijke lust, toch is het samenspel van factoren dat een man als hij tot lust in staat stelt in zijn ogen aanmerkelijk complexer. Terwijl de vlag uit zou moeten voor zijn bikkelharde erectie, zoekt zij problemen. Hij schaamt zich meteen voor die gedachte, maar is niettemin beledigd. Diep in hem schemert de voorstelling van een vrouw die dankbaar en gelukkig zou zijn met een erectie als die van hem en die er, ware het haar vergund, zonder klagen van zou genieten en er zonder vragen eer aan zou bewijzen. De pijnlijke herinnering dat de vrouw onder hem hier tot dusver heel goed toe in staat was, brengt hem weer terug bij zijn tweesprong. Welke richting moet hij inslaan? Onderzoekend kijkt hij de vrouw aan, teleurgesteld sluit zij haar ogen.
Niet dat hij haar heeft teleurgesteld. Omdat ze de man boven zich een plezier wil doen, wil ze hem nu elke teleurstelling besparen, ook dat hij haar teleurgesteld zou hebben. Ze zou graag delen in de vreugde om zijn erectie; dat ze dit niet kan, beschouwt ze als haar eigen tekortkoming. Vroeger was ze in staat zijn lust als haar eigen verdienste in te boeken; pas door zijn betrouwbaarheid, om niet te zeggen het mechanische van zijn lichamelijke functies, was ze in de loop der tijd in verwarring geraakt. Wat hadden die voortdurende erecties eigenlijk nog met haar te maken? Golden die niet gewoon de prikkels die ze met alle andere vrouwen gemeen had? Hij was ooit verrukt geweest over het haar op haar benen, een dichte beharing waarvoor ze zich altijd een beetje had gegeneerd. Omdat hij er juist van hield, had ze die middag extra van hem gehouden en omdat ze elkaar niet zo vaak konden zien - zij was getrouwd -, had ze bijzondere herinneringen aan dat samenzijn bewaard. Maar dat lag al ver achter hen. Somber fantaseerde ze een man bij elkaar die zich niet het verleiden door de kenmerken die ze met haar sekse deelde, maar die haar liefhad om en
| |
| |
ondanks alles wat haar uniek en onverwisselbaar maakte. Liefde met toeters en bellen hoefde het niet te zijn, een tedere tong die haar been tegen de haarrichting in likte, was al genoeg. Waarom deed die man daar boven haar dat niet? Waarom lag hij zo te zwoegen? Waarom was het onder deze omstandigheden volstrekt onmogelijk hem op de juiste weg te helpen? Teleurgesteld sloot ze haar ogen.
Hij die in haar geopende ogen twijfel, ja zelfs afwijzing had gelezen, zag het sluiten van haar ogen als een succes. Ze gaf zich dus over. Nu kon ook hij zijn ogen sluiten en zijn stoten weer versnellen. Alles zou zo goed komen, zoals alles immers altijd goed was gekomen. Hij sloot zijn ogen en voelde hoe zij haar armen om zijn nek sloeg. Ze trok zijn hoofd met een ruk naar zich toe, hij opende de zijne in de verwachting haar mond te treffen. Maar opeens herinnerde zij zich dat haar tong ongewenst was en draaide haar gezicht weg, zodat zijn tong op het kussen stuitte. Het gebeurde zo plotseling dat hij verward zijn ogen opende, zonder veel te zien natuurlijk. Nu drukten de armen van de vrouw hem in het duister van het kussen. Geërgerd sloot hij zijn mond. Wat bracht hem ertoe een kussen af te likken? Hij wilde terug naar het licht, maar haar armen om zijn nek beletten dit. Er ontstond een worsteling, die ze allebei niet goed konden plaatsen. Zij, nu geheel bereid van zichzelf af te zien en hem voorrang te geven, meende uit zijn schokken en stieren op te maken dat hij in ieder geval weer op de juiste weg was en kronkelde van lust. Meevoelend verstevigde ze haar greep. Hij meende hieruit af te leiden dat ze op het punt stond weg te drijven naar regionen van volstrekt zelfgenoegzame, voor hem onbereikbare lust. Dat streelde hem, maar tegelijkertijd begon hij het benauwd te krijgen. Hij draaide zijn hoofd zo ver naar opzij dat hij weer lucht kreeg. Nu lagen ze achterhoofd aan achterhoofd, stootsgewijs ademhalend, kreunend om redenen die niets meer met lust te maken hadden, een Januskop met twee lichamen die elkaar altijd nog lust wilden bezorgen. Nog altijd drong het ene lichaam het andere binnen, altijd nog kwam het andere lichaam het ene steeds weer tegemoet, elk lichaam er door het eigen hoofd toe aangespoord het andere lichaam te schenken wat, volgens het hoofd in kwestie, dat andere lichaam begeerde en dat andere hoofd verlangde. En zo ging dat door en
ging allengs tegenstaan.
Nu is de koers bepaald, in deze onzalige houding moeten de twee volharden. En ook als ze nog van houding zouden veranderen, moeten
| |
| |
ze volhouden. Maar zoveel kracht heeft geen van beiden meer. Nu hopen ze allebei dat de ander een teken zal geven. Als maar een van tweeën de meet haalt, is hun missie tenminste nog half geslaagd. Maar aangezien ze er allebei alleen aan denken de ander op de plaats van bestemming te brengen, valt alles stil. Behalve hun beider lichamen natuurlijk, die steeds onzinniger bewegen. En ondertussen geloven ze allebei hun besef van onzinnigheid voor zichzelf te kunnen houden. En ondertussen houden ze allebei hun ogen krampachtig dicht, omdat ze weten dat nu elke blik beladen is. Zo luisteren ze elkaar af, beiden in de hoop de ander eindelijk de verlossende zucht te ontlokken. Een heilloze weg.
Toen dit allemaal lang genoeg, of eigenlijk al veel te lang had geduurd, besloten ze vrijwel gelijktijdig dan maar een behouden aankomst te simuleren. Ze versnelden hun bewegingen en voerden hun gezucht en gesteun op. Deze plotselinge harmonie verraste de man en de vrouw zozeer, dat ze in ongeloof hun ogen opensperden en elkaar hun gezicht toekeerden. Dit kon toch niet waar zijn: dat ze na al die zijpaden en omwegen toch nog samen aankwamen. Elkaar aankijkend, zagen ze hoe onwaar het was. Het was zo door en door gelogen dat het besef ze snel weer de ogen deed sluiten. Maar nu, nu ze elkaar doorzien hadden, was er geen redding meer mogelijk. Ze bevrijdden zich van elkaar en openden hun ogen, ditmaal om langs elkaar heen te kijken. Zij tastte naar haar horloge, dat ze eerder op de vloer had gelegd. Zo!
‘Hé, ik moet er vandoor,’ zei ze. ‘Herbert komt eerder thuis vandaag.’
Verraad! Herbert was 's woensdags nooit eerder thuisgekomen. Waarom zou hij uitgerekend vandaag eerder zijn? Beledigd kwam hij overeind. Verzoenend streelde ze zijn rug, waarbij haar wijsvinger op een oneffenheid in zijn huid bleef hangen. Gedachteloos krabde ze eraan. ‘Niet doen,’ zei hij. Nu was ook zij beledigd.
Vanaf dat moment zwegen ze allebei, bij het opstaan, bij het aankleden, bij de wandeling naar de bushalte.
Het afscheid werd wat gerekt omdat de bus even op zich liet wachten. ‘Ga je nog ergens naartoe?’ vroeg ze uiteindelijk.
‘Nee, ik moet weer naar boven. Beetje werken.’
‘Werk je niet over de kop.’ Dat was liefdevol bedoeld, maar hij hoorde er kritiek in op zijn bedprestaties. Terwijl hij toch had gedaan wat hij kon. Zij was tekortgeschoten.
| |
| |
‘Straks ben je weer bij je Herbert,’ zei hij.
‘Wat wil dat nou weer zeggen?’
‘Precies wat het betekent.’
‘En wat betekent dat?’
‘Precies wat het wil zeggen.’
Nijdig keek ze hem aan, nu moest hij glimlachen. Wat wilde ‘betekenen’ nou helemaal zeggen, en wat betekende ‘willen zeggen’ nou helemaal? Dat waren toch allemaal maar woorden, geen eenduidig vastgestelde en nooit echt vaststelbare tekens, die zich voortdurend tot de mooiste dubbelzinnigheden heten verbinden en heten benutten - een verandering van intonatie was al voldoende. Mijn element, dacht hij, en hij herinnerde zich haast bevreemd wat zijn lichaam even tevoren allemaal nog bij elkaar gestunteld had. Wat een beperkte code was lichaamstaal toch! Daarin bestonden alleen ware en onware uitspraken, of eigenlijk alleen maar ware, aangezien leugens bij voorbaat kansloos waren. Opeens kwam hun hele, al bijna twee jaar lang durende affaire hem volstrekt ongeloofwaardig en volslagen onmogelijk voor. Altijd maar die directheid van hun lichamen! Hun nooit aflatende, heldere boodschappen! Het waren allemaal maar uitdrukkingen. ‘Ik verlang naar je.’ ‘Ik wil je.’ Nooit eens iets anders dan die gebiedende wijs in zijn meest elementaire vorm. ‘Ja!’ ‘Nu!’ ‘Kom!’ Tot een aanvoegende wijs waren hun lichamen niet in staat, zich oneigenlijk uitdrukken konden ze niet. Was er een ironische erectie denkbaar, of een ironisch orgasme? Wat hun lichamen elkaar ook meedeelden - ontstegen hun boodschappen ooit het niveau van de botte bijl? Of nog iets lagers zelfs? ‘Me Tarzan, you Jane’, was dat niet in de kern waarop al die zweet-doordrenkte dialogen neerkwamen die ze op dat smalle bed hadden gevoerd?
Weer moest hij glimlachen.
‘Waar denk je aan?’ vroeg zij. In plaats van te antwoorden, trommelde hij op zijn borst en slaakte een tarzankreet, die echter met het oog op de omstanders tamelijk bescheiden uitviel - bijna geluidloos. ‘Oeaahiohoeoe.’
‘Herbert komt echt eerder thuis vandaag,’ zei ze, aangezien ze de gefluisterde tarzankreet ten onrechte opvatte als een komisch geformuleerde klacht. Ze duwde haar handen tegen zijn borst en trok hem aan zijn schouders, alsof ze instemming of op zijn minst begrip uit hem wilde persen en wilde losschudden. ‘Hé!’
| |
| |
‘Me Tarzan,’ zei hij. ‘You Jane?’
‘Wees nou toch eens één keer serieus!’
Alsof hij dat niet al de hele middag was geweest! Nee, al langer zelfs. Al bijna twee jaar lang. Álles had hij serieus genomen: haar, Herbert, het gevaar voor hun huwelijk, het gevaar van hun liefde en zeker ook hun lust, want die was immers de enige rechtvaardiging geweest om hun huwelijksgeluk en hun zielenrust voortdurend op het spel te zetten. In de loop der tijd was hij op een berghelling vol steengruis verzeild geraakt, waar je elk moment fysiek of psychisch onderuit kon gaan; nu wilde hij naar het eerste het beste moeras wegvluchten, naar streken met dubbele bodems, daar naartoe waar handelingen zonder gevolgen bleven omdat ze niets teweeg brachten en woorden, omdat ze niets betekenden.
‘Waar denk je aan?’ vroeg ze opnieuw.
Hij had het haar onmogelijk kunnen uitleggen. Hij wist dat ze verlangde naar een concreet, keurig in woorden verpakt stuk gevoel, naar iets waarmee ze kon leven, zoals ze eens had gezegd - terwijl hij zich verloor in een gedachtenstroom die hem steeds verder naar ongrijpbare oorden voerde. Tarzan en Jane lagen inmiddels ver achter hem, hij was net door een nieuwe, troebele overpeinzing gegleden: dat hij zijn hele leven al aangespoord werd om serieus te zijn, eerst door predikanten, vervolgens door leraren en ten slotte door vrouwen. Aan de wezenlijke ernst van school en geloof was hij gelukkig ontkomen, zij het slechts om verstrikt te raken in de ernst van lichaam en lust. Nog een tijdlang had hij geloofd dat elke keer dat hij de daad clandestien had verricht, een slag in het gezicht was van de machten die hem ooit tot de orde hadden geroepen. Maar nu doorzag hij het onzalige verbond tussen de schijnbare tegenstanders, meende hij. Ze hadden hem allemaal exact dezelfde boodschap voorgehouden: ‘Mensch, word wezenlijk!’ Hij die zichzelf altijd van harte wezenloos had gevonden, had altijd de schijn moeten ophouden. Eerst die van geloofsovertuiging en studiezin en vanmiddag - zeker niet voor het eerst - die van lichamelijke lust. Maar aan wie bracht hij al die offers eigenlijk?
‘Vertel nou eindelijk eens waar je aan denkt!’ smeekte ze andermaal. Of eiste ze het zelfs?
Gedachtecontrole! Was dat niet het uitgesproken doel van al die totalitaire machten geweest, de predikanten, de leraren, de vrouwen? Maar nu sjeesde hij uit de bocht - en hij genoot ervan.
| |
| |
Waarheid en leugen: waren er onbeholpener, misleidender wegwijzers door de onbegaanbaarheid van het leven denkbaar? Had de mensheid niet alleen overleefd omdat tenminste een deel van de soort had geleerd die wegwijzers te omzeilen, in plaats van ze te volgen? In zijn hoofd rolde en tolde het, bijna verontschuldigend nam hij haar in zijn armen. Ze keek hem onderzoekend aan, daar kwam een bus aangereden. Het was de verkeerde en opnieuw verdiepten ze zich in elkaar. Hij had het gevoel dat hij iets moest doen; tegen beter weten in probeerde hij zijn blik enige betekenis, iets licht gekwelds te geven. Misschien kwam hij daarmee weg.
‘Zeg toch eens iets!’ smeekte ze.
Hij keek nog gekwelder en liet zich nog genietender door zijn gedachten meevoeren. Een zwarte Amerikaanse soldaat met een joekel van een gettoblaster kwam bij de bushalte staan en hij moest denken aan een vriend die hem de dag ervoor had verteld over een gemeenschappelijke kennis die zomaar ineens naar Amerika was verhuisd. ‘Die had toch altijd zoveel vriendinnen?’ Nou en? ‘Maar een half jaar geleden is hij een negerin tegen het lijf gelopen.’ Nee, echt? ‘Ja, en toen heeft dat bimbo-kipje al die andere kippetjes uit het hok gejaagd,’ - en toen was hij met haar naar Amerika gegaan. Dat laatste had hem, toehoorder, al geen moer meer geïnteresseerd, zijn belangstelling had enkel en alleen dat ‘bimbo-kipje’ en die andere ‘kippetjes’ gegolden. Dus: de omzetting van asgrauw feitenmateriaal in een glinsterend verhaal, de glorieuze transsubstantiatie van stof in geest, van dulle werkelijkheid in krullentrekkerstijd -
‘Zeg nou eens iets. Toe!’
Daar was de werkelijkheid weer! ‘Kippetje,’ zei hij bezwerend.
‘Wat?’ Ze deinsde terug. Hij wilde haar net uitleggen waarom hij dit voor hen ongebruikelijke koosnaampje had gebruikt, toen haar bus er aankwam. Dit was het moment van de scheiding die altijd nog voorlopig was geweest, van de bevestiging die ze elkaar altijd nog hadden gedaan, de belofte dat ze elkaar terug zouden zien - waaraan ze zich altijd nog hadden gehouden. Maar vandaag aarzelden ze allebei. ‘Hé!’ zei ze dwingend, al met één voet op de treeplank. ‘Bimbo-kipje,’ antwoordde hij en moest lachen.
‘Idioot!’ Ze stapte de bus in, zonder zich nog naar hem om te draaien. Ze keek niet om toen de bus optrok en evenmin toen hij wegreed.
| |
| |
Terwijl hij de bus beledigd nakeek, bedacht hij dat ‘idioot’ eigenlijk ook een heel dubbelzinnig woord was. Was er oorspronkelijk niet iemand mee bedoeld die zich afzijdig hield van het openbare leven, een eenling? Was het niet pas in de loop der eeuwen afgekalfd tot een synoniem voor gek, dwaas en zwakzinnig? En waren niet beide betekenissen op hem van toepassing?
‘Idioot die ik ben,’ dacht hij en de woorden deden hem zo'n plezier dat hij ze halfluid herhaalde: ‘Idioot die ik ben.’
Thuis had hij een Vreemde Woordentolk. Als hij weer boven was, zou hij opzoeken wat ‘idioot’ precies betekende. Hij maakte aanstalten om weg te lopen. ‘Idioot die ik ben,’ zei hij tegen zichzelf, om zijn plan niet meteen weer te vergeten. ‘Idioot die ik ben!’
|
|