Plácido Domingo kijkt naar de rivier in Corumbá
José Eduardo Agualusa (Vertaling Harrie Lemmens)
Al enige tijd wil ik het verhaal vertellen van Plácido Domingo. Ik heb steeds geaarzeld vanwege de tenor, maar dat heeft me nooit lekker gezeten. Sommige namen moet je gewoon accepteren, dat wil zeggen, moet je een bestemming geven.
In mijn verhaal is Plácido Domingo een oude man met een droge, gebruinde huid, een getaand gezicht, trage gebaren en een plechtstatig, archaïsch taalgebruik, de taal van een negentiende-eeuwse heer. Hij woont in Corumbá, een kleine stad aan de Rio Paraguai, op de grens tussen Brazilië en Bolivië. In gedachten zie ik hem elke dag door dezelfde verlaten straat lopen. Ik zie hem plaatsnemen in een café bij de kade, met uitzicht op het brede water van de rivier. De baas van het café, een sombere indiaan, begroet hem zonder zich te verroeren: ‘Goedemiddag, señor Plácido!’
De oude man beantwoordt de groet met een kort knikje. Hij vouwt met trage handen zijn zakdoek open en wist het zweet van zijn voorhoofd. De tijd rolt zich als een straathond op aan zijn voeten.
Mijn personage Plácido Domingo verbergt daar in de imposante zon van Corumbá, onder de dekmantel van een altijd eendere sleur, een oud geheim. In de stad weet niemand waar hij vandaan komt. Twintig jaar geleden voer hij hier binnen aan boord van een vermoeide stoomboot, hij betrok een kamer in Hotel Paraíso en is gebleven.
Eenmaal per week, op zondag, steekt hij de grens over naar Puerto Suarez. Daar is hij een keer betrapt bij het snuffelen in oude, stoffige vodden in een donkere uitdragerij, en dat volstond om te beweren dat hij zich bezighield met de handel in doodshoofden, de beroemde gekrompen doodshoofden van de Jivaro-indianen. Er werden zelfs erger dingen gefluisterd.
Zittend op zijn stoel wacht Plácido Domingo tot de indiaan net als altijd een bord piranhasoep voor hem neerzet. Hij brengt langzaam de lepel naar zijn mond en laat de warmte zijn borst verwijden. Gesterkt legt hij zijn handen op de knop van zijn stok en blijft naar de rivier staren tot de avond als een deken van sterren neerdaalt over de sombere